Uitspraak 202100006/1/R4


Volledige tekst

202100006/1/R4.
Datum uitspraak: 4 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen: [appellanten]), wonend te Breukelen, gemeente Stichtse vecht,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Stichtse Vecht,

2.       het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Wilhelminastraat 31-35" vastgesteld.

Bij besluit van 9 november 2020 heeft het college aan Woningbouwvereniging Vecht en Omstreken (hierna: de Woningbouwvereniging) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twaalf appartementen aan de Wilhelminastraat 31-35 en voor het maken van een uitweg.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

[appellanten] hebben beroep ingesteld tegen de besluiten.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2021, waar [appellanten] en de raad en het college, vertegenwoordigd door ing. T.H. Sengers en J.P. Gijsen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Woningbouwvereniging, vertegenwoordigd door [appellanten], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan en de omgevingsvergunning voorzien in de bouw van twaalf levensloopbestendige appartementen op het perceel. Het gebouw komt in de plaats van tien bestaande duplexwoningen. De Woningbouwvereniging is eigenaar van het perceel.

[appellanten] wonen aan het [locatie] te Breukelen. Hun achtertuin grenst aan het perceel. Zij zijn het niet eens met de komst van het gebouw, onder meer omdat zij vinden dat het gebouw niet in de buurt past en een nadelige invloed heeft op hun woon- en leefklimaat. Zij vrezen dat de bijbehorende parkeerplaatsen tot overlast leiden.

Beroep tegen het bestemmingsplan

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inspraak

3.       [appellanten] betogen dat er onvoldoende gelegenheid is geweest voor inspraak over het bestemmingsplan. Volgens hen is het plan vastgesteld in strijd met het Spoorboekje ruimtelijke plannen (hierna: het Spoorboekje), waarin afspraken staan over burgerparticipatie bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Zij voeren daartoe aan dat er geen startnotitie, nota van uitgangspunten en peilnota zijn bekendgemaakt bij omwonenden en dat er niet minimaal twee informatieavonden zijn georganiseerd.

3.1.    De Afdeling stelt voorop dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Wat [appellanten] aanvoeren over het Spoorboekje leidt niet tot een ander oordeel. In dit document staat wanneer en op welke wijze het college de bewoners van de gemeente en de raad informeert over de voortgang van de bestemmingsplanprocedure. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen verplichte en optionele onderdelen. Anders dan [appellanten] veronderstellen is het bekendmaken van een startnotitie, nota van uitgangspunten en peilnota aan omwonenden niet verplicht. Het Spoorboekje verplicht ook niet tot het houden van minimaal twee informatieavonden. Overigens heeft de raad toegelicht dat de Woningbouwvereniging op 25 november 2019 een informatiebijeenkomst voor omwonenden heeft georganiseerd en daaraan voorafgaand zogenoemde keukentafelgesprekken met omwonenden heeft gevoerd. Verder is namens het college een digitale nieuwsbrief over het plan aan omwonenden gestuurd en heeft het college vanwege de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus digitale spreekuren georganiseerd, in plaats van een informatieavond, aldus de raad.

Daargelaten of het handelen in strijd met het Spoorboekje tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan kan leiden, is niet gebleken dat in strijd is gehandeld met dit Spoorboekje.

Het betoog slaagt niet.

Eerdere plannen Woningbouwvereniging

4.       [appellanten] betogen dat de Woningbouwvereniging concrete plannen had om op het perceel een hofje van acht grondgebonden woningen te realiseren. Zij hebben hun woning gekocht op basis van die plannen, terwijl de bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan veel nadeligere gevolgen hebben voor onder meer het uitzicht vanuit hun woning dan het eerdere plan.

4.1.    Het bestemmingsplan dat voorligt voorziet in maximaal twaalf woningen. Deze procedure gaat dus niet over het eerdere plan van de Woningbouwvereniging, dat overigens volgens de raad nooit voor besluitvorming is ingediend. Dat het vastgestelde bestemmingsplan volgens [appellanten] nadeligere gevolgen heeft voor hun woon- en leefklimaat dan het plan dat de Woningbouwvereniging eerder heeft gepresenteerd, maakt op zichzelf niet dat de raad het bestemmingsplan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

Parkeervoorzieningen

5.       [appellanten] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in parkeergelegenheid op het achterterrein van het perceel, en dat in de planregels ten onrechte is bepaald dat bij een toename van de parkeerbehoefte de extra benodigde parkeerplaatsen op het eigen terrein van het perceel moeten worden gerealiseerd. Zij vrezen dat het gebruik van het achterterrein als parkeerplaats tot overlast leidt vanwege dichtslaande deuren, motorgeluid, uitlaatgassen en lichthinder van koplampen en de verlichting van het terrein.

5.1.    Het plangebied bevindt zich ten noorden van de achtertuin van [appellanten]. Het plangebied is ongeveer 40 m lang en 32 m breed. Het grootste deel van het plangebied, waaronder de zuidzijde die grenst aan de tuin van [appellanten], heeft de bestemming "Wonen-1". Het bouwvlak bevindt zich aan de noordwestzijde en daar geldt tevens de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 12".

Artikel 4.1 van de planregels luidt: "De voor ‘Wonen-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

[…]

met de daarbij behorende

[…]

f. in- en uitritten;

g. parkeervoorzieningen

[…]"

Artikel 8 onder e luidt: "In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte ten opzichte van het voorgaande gebruik of de voorgaande bebouwing toeneemt, op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om deze toename van de parkeerbehoefte op te vangen, een en ander conform de geldende de parkeernormen van de gemeente Stichtse Vecht."

5.2.    De raad stelt zich onder verwijzing naar het Gemeentelijke verkeer- en vervoerplan Stichtse Vecht 2013 (hierna: het GVVP) op het standpunt dat voor iedere ontwikkeling de parkeervraag op het eigen terrein moet worden opgelost, zodat de extra parkeervraag niet wordt afgewenteld op de openbare parkeerplaatsen. In de wijk waarin het plangebied zich bevindt is de parkeerdruk erg hoog, aldus de raad. Volgens de raad is de situering van de parkeerplaatsen achter het gebouw de beste oplossing en hebben [appellanten] niet onderbouwd dat dit overlast veroorzaakt.

5.3.    Het plangebied heeft een relatief kleine omvang. Door de beperkte ruimte in het plangebied en het beperkte aantal woningen dat mag worden gerealiseerd, is het aantal bijbehorende parkeerplaatsen dat in het plangebied mag en kan worden gerealiseerd, eveneens beperkt. Gelet daarop en op het feit dat het achterterrein grenst aan de tuin van [appellanten] en niet aan hun woning, acht de Afdeling niet aannemelijk dat het gebruik van de gronden met bestemming "Wonen-1" voor parkeervoorzieningen tot onaanvaardbare overlast voor [appellanten] zal leiden. Om deze reden ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in de planregels heeft mogen bepalen dat een toename van de parkeerbehoefte als gevolg van nieuwbouw of functiewijziging in het plangebied, moet worden opgevangen op het eigen terrein. De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op deze punten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Beroep tegen omgevingsvergunning

6.       Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk".

In artikel 2.10, eerste lid, onder a tot en met e zijn de gronden opgenomen waarop een omgevingsvergunning voor bouwen wordt geweigerd. Indien een van de in die bepaling opgenomen weigeringsgronden zich voordoet, moet de gevraagde vergunning worden geweigerd, als dat niet het geval is moet deze worden verleend.

Voor zover hier van belang wordt de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo geweigerd indien:

"c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […]

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend […]".

7.       Uit artikel 3.30, derde lid, van de Wro volgt dat bij de beoordeling of de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, wordt getoetst aan het bestemmingsplan dat gecoördineerd is voorbereid met de omgevingsvergunning. Dat is dus het hiervoor besproken bestemmingsplan "Wilhelminastraat 31-35".

Het aantal parkeerplaatsen

8.       [appellanten] betogen dat de omgevingsvergunning ten onrechte voorziet in vijf parkeerplaatsen op het achterterrein in plaats van slechts drie. Volgens de Nota parkeernormen leidt het bouwplan tot een toename van drie parkeerplaatsen en het college had niet meer parkeerplaatsen op het achterterrein mogen toestaan dan nodig is om aan de parkeerregels van het bestemmingsplan te voldoen, aldus [appellanten].

8.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat volgens de Nota parkeernormen (deel B van het GVVP) voor de appartementen zeventien parkeerplaatsen nodig zijn, een toename van drie ten opzichte van de parkeerbehoefte voor de tien duplexwoningen. Verder heeft de Woningbouwvereniging ter zitting toegelicht dat er door de in- en uitrit naar het parkeerterrein één openbare parkeerplaats vervalt, zodat er voor het bouwplan vier extra parkeerplaatsen nodig zijn. Het college heeft dit bevestigd. De duplexwoningen hebben geen parkeervoorzieningen op het eigen terrein. Uit artikel 8, onder e, van de planregels volgt dat de extra benodigde parkeerplaatsen op het eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Zoals onder 5.3 is overwogen, heeft de raad deze planregel in redelijkheid kunnen vaststellen.

Het bouwplan voldoet aan artikel 8, onder e, van de planregels omdat volgens de bij de omgevingsvergunning behorende plattegrond op het achterterrein vijf parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dat er één parkeerplaats meer wordt gerealiseerd dan volgens de planregels is vereist, is niet in strijd met het bestemmingsplan en levert ook anderszins geen weigeringsgrond op als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Het college kon de omgevingsvergunning dus niet op grond hiervan weigeren.

Het betoog slaagt niet.

Buitenunits warmtepompen

9.       [appellanten] betogen dat het college ten onrechte geen voorschrift aan de omgevingsvergunning heeft verbonden over het nemen van geluidwerende maatregelen voor de buitenunits van de warmtepompen op het dak van het gebouw.

9.1.    Zoals onder 6 is vermeld, wordt een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen beoordeeld aan de hand van de weigeringsgronden in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.

Ingevolge artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo kunnen aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20.

De buitenunits zijn in overeenstemming met het bestemmingsplan, zodat daarvoor alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit "bouwen" nodig is. Het door [appellanten] gewenste voorschrift ziet niet op het bouwen en de belangen die zijn aangegeven bij of krachtens artikel 2.10 van de Wabo, maar op het voorkomen van geluidoverlast door het gebruik van de warmtepompen. Dat betekent dat het college het gewenste voorschrift terecht niet aan de omgevingsvergunning heeft verbonden.

Het betoog slaagt niet.

Welstand

10.     [appellanten] betogen dat het college het positieve welstandsadvies van Mooisticht (hierna: de Welstandscommissie) niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag heeft mogen leggen, omdat het bouwplan in strijd is met de welstandscriteria in het document "Welstand Stichtse Vecht 2013" (hierna: de welstandsnota). Ter onderbouwing daarvan hebben zij een tegenadvies van Topos Architectuur & Bouwkunde overgelegd. Daarin staat dat het gebouw niet is afgestemd op de samenhang in de rij of het cluster, omdat het aan de voorzijde de typologie heeft van een arbeiderswoning met mansardekap, maar zich aan de achterzijde presenteert als een witte galerijflat. Ook de zijgevel - die vlak is en bestaat uit bakstenen en dakpannen - is volgens het tegenadvies gebrekkig ontworpen. Doordat de zij- en achtergevel van onvoldoende kwaliteit zijn, heeft het gebouw geen meerzijdige oriëntatie. Tot slot is het volume van het gebouw niet evenwichtig afgestemd op het woonblok, aldus het tegenadvies.

10.1.  Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

10.2.  Voor het gebouw gelden de criteria in de welstandsnota voor gebied BR3 Woongebied Breukelen. Volgens de welstandsnota is dit een gewoon welstandsgebied, waarin achterkanten van woningen soepel worden beoordeeld. Voor zover hier van belang gelden de volgende criteria:

-         gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundig patroon, waarin vooral de voorgevelrooilijnen en hoeken van belang zijn;

-         gebouwen met voorgevel richten op de belangrijkste openbare ruimte;

-         appartementengebouwen kunnen een meer vrije positie innemen en daarbij een meerzijdige oriëntatie krijgen;

-         de bouwmassa is evenwichtig en afgestemd op de samenhang in rij of cluster bezien vanuit de openbare ruimte;

-         appartementengebouwen harmoniëren met het karakter van het gebied en kunnen afhankelijk van hun ligging afwijken van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm.

10.3.  Bij brief van 22 januari 2021 heeft de Welstandscommissie gereageerd op het tegenadvies. Zij wijst erop dat er in de omgeving grondgebonden en gestapelde woningen zijn en dat de massavormen en stijlen in dit deel van de wijk divers zijn. Aan de overkant van de straat bevindt zich een appartementencomplex met een gelijke bouwhoogte. Volgens de Welstandscommissie is het bouwplan afgestemd op de samenhang in rij of cluster.

Over de oriëntatie licht de Welstandscommissie toe dat de voorgevel het belangrijkst is, omdat die aan de straat ligt. De opzet van de voorgevel is door vormgeving en materiaal doorgezet in de zijgevels, waardoor er samenhang ontstaat. Wel zijn er minder gevelopeningen in de zijgevels, vanwege de dichtbij gelegen achtertuinen van omwonenden. Omdat de zijgevels zich niet op de straathoek bevinden, zijn zij echter minder van belang, aldus de Welstandscommissie.

De eenvoudigere en functionelere vormgeving van de achtergevel past volgens de Welstandscommissie goed bij de opzet van het pand. Doordat ook op een deel van de achtergevel dakpannen worden aangebracht en het metselwerk op de begane grond doorloopt, is er samenhang met de voor- en zijgevels. In het deel met de galerijen wordt ander materiaal gebruikt, waardoor de opdeling vergelijkbaar is met die van de voor- en zijgevels: een metselwerkplint met daarboven twee lagen in een ander materiaal. Deze geleding van de bouwmassa komt meer voor in de omgeving. De achtergevel doet gelet op de besloten ligging volgens de Welstandscommissie geen afbreuk aan het omgevingsbeeld, en wordt bovendien soepel beoordeeld.

10.4.  In wat [appellanten] aanvoeren ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies van de Welstandscommissie of de begrijpelijkheid van de redenering. Weliswaar geeft het tegenadvies een andere waardering van het bouwplan dan het advies van de Welstandscommissie, maar dat leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het advies niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag mag worden gelegd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de in de welstandsnota neergelegde criteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan.

Wat betreft het betoog over het volume van het gebouw, overweegt de Afdeling dat de Welstandscommissie dit aspect niet in haar advies mag betrekken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1565, toetst de Welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, in dit geval het bestemmingsplan "Wilhelminastraat 31-35". Het bouwplan voldoet daaraan. Dat betekent dat de omvang van het bouwplan bij de welstandstoets dient te worden gerespecteerd en dat daarin geen grond kan zijn gelegen voor een negatief welstandsoordeel.

De slotsom is dat het college zich in redelijkheid op basis van het welstandsadvies en de op het tegenadvies gegeven reactie, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Het betoog slaagt niet.

Slotoverwegingen

11.     De beroepen tegen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zijn ongegrond.

12.     Het college en de raad hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2021