Uitspraak 202001556/1/R3


Volledige tekst

202001556/1/R3.
Datum uitspraak: 28 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Oppenhuizen, gemeente Súdwest-Fryslân,

2.       [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

appellanten,

en

de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpen midden/oost gemeente SWF" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 4 mei 2021, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door drs. ing. E.L. Dekkinga, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       In de toelichting van het bestemmingsplan staat dat het bestemmingsplan is vastgesteld ter actualisatie van de bestemmingsplannen van de volgende 13 dorpen: Abbega, Blauwhuis, Folsgare, Gaastmeer, Greonterp, Hommerts, Jutrijp, Nijland, Oosthem, Oppenhuizen, Uitwellingerga, Westhem en Wolsum.

[appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] in Oppenhuizen. Hij komt op tegen het bestemmingsplan, voor zover aan de gronden tussen de eerste woningen van Oppenhuizen en het bedrijventerrein van Sneek de bestemming "Agrarisch" wordt toegekend. [appellant sub 1] meent dat het bestemmingsplan onvoldoende borgt dat deze gronden als groene buffer ingericht blijven.

[appellant sub 2] is mede-eigenaar van het binnen het plangebied gelegen perceel aan de [locatie 2] te Uitwellingerga. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan, omdat de raad niet ook het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" hierin heeft meegenomen.

De beroepen

Procesbelang

2.       De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 2] geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. [appellant sub 2] heeft slechts aangevoerd dat het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" in het bestemmingsplan had moeten worden meegenomen. Ook als dat zou zijn gebeurd, zouden dezelfde planregels gelden voor het gebied. Het is volgens de raad daarom de vraag of het beoogde doel kan worden bereikt door het instellen van het beroep.

2.1.    [appellant sub 2] betoogt dat zij wel procesbelang heeft. Er moet een reden zijn waarom het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" niet is opgenomen in het bestemmingsplan. Deze reden moet volgens [appellant sub 2] openbaar zijn en moet door de rechter kunnen worden getoetst. De rechter kan dit echter alleen doen als er een beroep wordt ingesteld tegen het besluit, en dat heeft [appellant sub 2] daarom gedaan.

2.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] met haar beroep beoogt te bereiken dat het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" alsnog in het bestemmingsplan wordt opgenomen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het niet mogelijk is dit doel te bereiken door het instellen van het beroep. Indien het beroep van [appellant sub 2] zou slagen, zou de raad opnieuw moeten afwegen of het gebied waarvoor het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" geldt, moet worden meegenomen in het bestemmingsplan. De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat [appellant sub 2] geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.

Het betoog slaagt niet.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procedureel

Onjuiste informatie

4.       [appellant sub 2] betoogt dat het college de raad onjuist dan wel onvolledig en misleidend heeft geïnformeerd door niet mee te delen dat het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" niet in de actualisatie is meegenomen. De informatie in de toelichting is onvolledig, omdat niet expliciet wordt genoemd dat het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" niet is meegenomen in de actualisatie.

Verder heeft het college de raad onjuist dan wel onvolledig en misleidend geïnformeerd door 16 van de 17 zienswijzen niet openbaar te maken. Daarbij heeft het college volstaan met een samenvatting van de zienswijzen, maar daarmee ontneemt het college de raad de mogelijkheid de argumenten van de indieners van de zienswijzen zelf te beoordelen. [appellant sub 2] wijst tot slot op de beantwoording van het college van haar zienswijze. Volgens [appellant sub 2] is het voor de raad niet te begrijpen wat het college hier bedoelt.

4.1.    De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] hier naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende is geïnformeerd en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan om die reden geen stand zou kunnen houden. Voor zover [appellant sub 2] erop heeft gewezen dat het college de raad er niet expliciet op heeft gewezen dat het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" niet in de actualisatie van het bestemmingsplan is meegenomen, merkt de Afdeling op dat in de zienswijzennota twee zienswijzen, waarvan één van [appellant sub 2], zijn opgenomen die hier op wijzen. Deze zienswijzennota is door het college ook gevoegd bij zijn voorstel aan de raad om het bestemmingsplan vast te stellen. De Afdeling heeft dan ook geen aanwijzingen dat de raad bij zijn afweging om het bestemmingsplan vast te stellen niet ervan op de hoogte was dat - ook al is dit niet uitdrukkelijk in de plantoelichting vermeld - het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.

Voor zover [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat de zienswijzen ten onrechte zijn samengevat in de zienswijzennota, merkt de Afdeling op dat er geen wettelijke regeling is die zich ertegen verzet dat de zienswijzen samengevat worden weergegeven. Niet is gebleken dat de raad bepaalde bezwaren of argumenten niet in zijn overwegingen heeft betrokken. Daarbij heeft [appellant sub 2] niet concreet gemaakt op welke wijze de samenvatting van de zienswijzen in de zienswijzennota onjuist of misleidend zou zijn. Dat het college in de beantwoording van de zienswijze van [appellant sub 2] heeft verwezen naar paragraaf 4.1.10 in plaats van 4.1.9 van de zienswijzennota, is onvoldoende voor het oordeel dat de raad onjuist zou zijn geïnformeerd door het college, aangezien dit een kennelijke verschrijving betreft. Voor zover [appellant sub 2] erop heeft gewezen dat één zienswijze wel in zijn geheel is gepubliceerd, stelt de Afdeling vast dat dit geen zienswijze betreft, maar een ruimtelijke onderbouwing van een in een zienswijze voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling. De Afdeling ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat alle zienswijzen in hun geheel hadden moeten worden gepubliceerd.

Het betoog slaagt niet.

Inspraakprocedure

5.       [appellant sub 1] voert aan dat de raad in de inspraaknota ten onrechte heeft weggelaten dat [appellant sub 1] in zijn inspraakreactie de raad heeft verzocht om alsnog de motie van GroenLinks en PvdA, die door de raad op 23 juni 2011 is aangenomen, ten uitvoer te brengen. [appellant sub 1] voert verder aan dat de beantwoording van zijn inspraakreactie onvolledig en onzorgvuldig is. [appellant sub 1] heeft 18 punten ingebracht die zijn samengevat tot slechts 7 punten. [appellant sub 1] voert aan dat zijn inspraakreactie hiermee tekort wordt gedaan en dat de beantwoording moeilijk is te herleiden tot de 18 punten.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] in zijn inspraakreactie de raad heeft gewezen op de motie van 23 juni 2011 en deze motie daarin ook heeft weergegeven. In de weergave en bij de beantwoording van de inspraakreactie van [appellant sub 1] in de inspraaknota wordt deze motie echter niet genoemd. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geen stand kan houden. De Afdeling weegt hier mee dat de motie wel expliciet wordt genoemd in de zienswijzennota en is betrokken in de zienswijzenprocedure. Dit betekent dat de raad de motie heeft betrokken in zijn afweging of het bestemmingsplan kon worden vastgesteld.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat de raad zijn inspraakreactie ten onrechte en onjuist heeft samengevat, stelt de Afdeling vast dat [appellant sub 1] niet concreet heeft gemaakt waarom de samenvatting van zijn inspraakreactie onjuist is en waarom de beantwoording onjuist is. De enkele stelling van [appellant sub 1] dat dit het geval is omdat sprake is van een samenvatting en omdat de beantwoording niet op elk afzonderlijk punt ingaat, acht de Afdeling onvoldoende voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad inspraakreacties samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Brief van 1 juli 2019

6.       [appellant sub 1] wijst erop dat hij op 1 juli 2019 een brief heeft gestuurd aan het college om te voorkomen dat de motie van 23 juni 2011 zou worden weggelaten uit de beantwoording van de zienswijze die [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht tegen het ontwerp van het bestemmingsplan. Bovendien heeft hij in deze brief een concreet verzoek gedaan om een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken. Het college heeft echter nooit geantwoord op deze brief. Pas toen [appellant sub 1] de zienswijzennota had ontvangen, kwam hij tot de ontdekking dat de brief als zienswijze is behandeld. [appellant sub 1] voert aan dat het college deze brief niet met de vereiste zorgvuldigheid in behandeling heeft genomen.

6.1.    In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling als dat initiatief voldoende concreet is, tijdig aan hem kenbaar is gemaakt en hij op het moment van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan beoordelen.

Naar het oordeel van de Afdeling kan wat [appellant sub 1] heeft opgemerkt in de brief van 1 juli 2019 niet worden aangemerkt als een particulier initiatief waar de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening mee had moeten houden. In de brief wijst [appellant sub 1] op de motie van

23 juni 2011 en stelt hij een aantal vragen over het bestemmingsplan. Er staat geen concreet voornemen in voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling. Bovendien staat in de brief dat deze wordt toegevoegd aan de nog in te dienen zienswijze. Gelet hierop, acht de Afdeling het niet onzorgvuldig dat deze brief in behandeling is genomen als zienswijze.

Het betoog slaagt niet.

Inhoudelijk

Plangrenzen

7.       [appellant sub 2] voert aan dat de raad ten onrechte en in strijd met beleid het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" niet heeft meegenomen in het bestemmingsplan. [appellant sub 2] ziet geen reden waarom dit niet zou kunnen en heeft daarvoor ook geen duidelijke reden gehoord van de raad. Voor zover de raad heeft gesteld dat het niet nodig is een bestemmingsplan uit 2014 te actualiseren, merkt [appellant sub 2] op dat andere bestemmingsplannen die ook pas 5 jaar in werking waren wel zijn meegenomen in de actualisatie.

7.1.    De raad heeft toegelicht waarom het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" niet is meegenomen in het bestreden bestemmingsplan. Hoewel het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" inderdaad in oktober 2014 is vastgesteld, is dit bestemmingsplan pas in april 2016 onherroepelijk geworden. De voorbereidingen van het bestreden bestemmingsplan zijn echter al in 2015 gestart. Verder is het ongebruikelijk binnen de gemeente om een recent vastgesteld bestemmingsplan direct mee te nemen in een actualiserend bestemmingsplan, aldus de raad.

7.2.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Gelet op wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat de ruimtelijke samenhang tussen het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" en het plangebied van het bestreden plan dusdanig is dat de raad het plangebied van het bestemmingsplan "Woonschepen aan de Easterbregesleat in Uitwellingerga" in het bestreden plan had moeten opnemen.

Het betoog slaagt niet.

8.       [appellant sub 1] voert aan dat het buitengebied grenzend aan de A7 ten onrechte niet is opgenomen in het bestemmingsplan. De raad had in het bestemmingsplan de gehele groene buffer moeten betrekken.

8.1.    De raad wijst erop dat dit bestemmingsplan een actualisatie betreft van bestemmingsplannen van 13 dorpen. Het gebied waar [appellant sub 1] op doelt, ligt echter in het buitengebied en niet in één van deze dorpen. Het gebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Wymbritseradiel. De raad acht het daarom niet logisch om dit gebied in het bestemmingsplan op te nemen. De raad heeft in plaats daarvan de langs het dorp lopende weg, de Nije Dyk, als plangrens genomen. De raad wijst er verder op dat de groene buffer is gelegen tussen Sneek en Oppenhuizen. De strook waar [appellant sub 1] op doelt maakt geen deel uit van deze groene buffer en ligt aan de andere kant van Oppenhuizen, tussen de Nije Dyk en de A7.

8.2.    Gelet op wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de strook grond waar het [appellant sub 1] om gaat geen onderdeel uitmaakt van de groene buffer tussen Sneek en Oppenhuizen en dat de strook is gelegen in het buitengebied en niet in het dorp Oppenhuizen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de ruimtelijke samenhang tussen het plangebied en de door [appellant sub 1] aangewezen strook grond dusdanig is dat de raad deze strook in het bestreden plan had moeten opnemen.

Het betoog slaagt niet.

Groene buffer

9.       [appellant sub 1] voert aan dat de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de motie van 23 juni 2011. De grond is verkocht aan een projectontwikkelaar, terwijl in de motie juist wordt gesteld dat nieuwe aantastingen van de groene buffer voorkomen moeten worden en dat de aankoop van land door de gemeente in de groene bufferzone daarvan onderdeel kan zijn. [appellant sub 1] begrijpt niet waarom het college de grond niet heeft aangekocht en het beloofde groenplan niet heeft ontwikkeld.

[appellant sub 1] voert verder aan dat de raad met het provinciebestuur in overleg had moeten treden om de gebieden die binnen de groene buffer vallen te bestemmen als "Natuur buiten de EHS". De raad kan vervolgens het huidige agrarische gebruik gedogen. Op deze manier kan worden geborgd dat de groene buffer daadwerkelijk wordt ontwikkeld tot natuur. De groene buffer kan dan ook als verbinding optreden tussen de twee natuurgebieden die naast het dorp liggen. De huidige oplossing van de raad om aan het gebied de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone" toe te kennen, biedt in ieder geval onvoldoende zekerheid dat op het perceel niet gebouwd wordt. Deze aanduiding geldt immers slechts totdat de raad anders besluit. [appellant sub 1] meent dat de groene buffer juridisch beter is beschermd als deze een natuurbestemming zou krijgen. In een nader stuk van 20 oktober 2020 heeft [appellant sub 1] een particulier verzoek gedaan om een natuurbestemming toe te kennen aan de groene buffer, zodat hij zijn groenplan daar kan realiseren.

9.1.    De raad wijst er in zijn verweerschrift op dat de motie waar [appellant sub 1] naar verwijst geen juridische, maar een politieke betekenis heeft. Daarbij merkt de raad op dat aankoop van de grond niet de enige mogelijkheid is om invloed te hebben op het gebruik van een stuk grond. In het bestemmingsplan is aan het gebied de bestemming "Agrarisch" en de specifieke aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone" toegekend. Verder is binnen de bestemming "Agrarisch" ook een vergunningplicht opgenomen voor het planten van bomen. De raad stelt zich op het standpunt dat daarmee de openheid van het karakteristieke landbouwperceel dat ligt binnen de groene buffer voldoende is geborgd. De raad merkt verder op dat het toekennen van de status "Natuur buiten de EHS" een bevoegdheid is van Provinciale Staten. Daarbij had het in dit geval niet voor de hand gelegen om het gebied de bestemming "Natuur" te geven, omdat het gaat om een actualiserend bestemmingsplan en op een deel van de gronden nog agrarisch gebruik plaatsvindt, aldus de raad.

9.2.    Op de gronden die bekend staan als de groene buffer rust op grond van het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch", met de specifieke aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone".

Artikel 3.2.1 van de planregels luidt:

"Bouwwerken

Ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone" mogen geen bouwwerken worden gebouwd."

9.3.    Ten aanzien van de motie van 23 juni 2011 waar [appellant sub 1] naar verwijst, merkt de Afdeling op dat de raad er terecht op heeft gewezen dat de raad bij het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan niet is gebonden aan een dergelijke motie. Dit betekent dat [appellant sub 1] de uitvoering van de motie niet kan afdwingen door in rechte op te komen tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

De Afdeling kan echter wel toetsen of de raad, gelet op wat [appellant sub 1] hiertegen naar voren heeft gebracht, in redelijkheid heeft kunnen besluiten de bestemming "Agrarisch" aan de groene buffer toe te kennen. Voor zover [appellant sub 1] liever had gezien dat het college het provinciebestuur had verzocht het gebied aan te wijzen als "Natuur buiten de EHS", merkt de Afdeling op dat het opnemen van een (natuur)gebied op de van de Verordening Romte Fryslân 2014 deel uitmakende kaart Natuur een bevoegdheid is van Provinciale Staten en niet van de raad. Dit betekent dat de raad een dergelijke aanwijzing niet kan toekennen aan een gebied in een bestemmingsplan. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat de bestemming "Agrarisch" de groene buffer onvoldoende beschermt tegen bebouwing, merkt de Afdeling op dat voor het gebied de specifieke aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone" geldt. Op grond van artikel 3.2.1 van de planregels mogen hier geen bouwwerken worden gebouwd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat een bestemming "Natuur" meer bescherming zou bieden, in aanmerking genomen dat de planregels niet uitsluiten dat op gronden met de bestemming "Natuur" bouwwerken mogen worden gebouwd. Voor zover [appellant sub 1] in een nadere memorie nog heeft gewezen op zijn verzoek zijn groenplan te realiseren, merkt de Afdeling op dat [appellant sub 1] dit verzoek pas op 20 oktober 2020 heeft gedaan, waardoor de raad dit verzoek niet heeft kunnen betrekken bij zijn besluit het bestemmingsplan vast te stellen. Gelet op het vorengaande, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Agrarisch" aan de groene buffer heeft kunnen toekennen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     De beroepen zijn ongegrond.

11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021

271-952.