Uitspraak 202003526/1/A3


Volledige tekst

202003526/1/A3.
Datum uitspraak: 21 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2020 in zaak nr. 19/1922 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete opgelegd van € 20.500,- wegens het onttrekken van een woning aan de bestemming tot bewoning zonder dat hij over een vergunning daarvoor beschikt.

Bij besluit van 20 februari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. Plantenga, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie] te Amsterdam. Het college heeft op 4 januari 2018 en 4 juni 2018 meldingen van buurtbewoners ontvangen dat de woning wordt verhuurd aan toeristen. Toezichthouders van de gemeente Amsterdam hebben daarom op 11 juni 2018 de woning gecontroleerd. Nadat op de deur was geklopt, deed een vrouw de deur open waarna er een man bij kwam staan. Zij verklaarden de woning te hebben geboekt via een gemeenschappelijke vriend. De man liet een boekingsbewijs zien voor een verblijf van vier nachten voor vijf personen. Daarin stond dat de huurders van het appartement, bij vragen over de verhuur van het appartement, moesten verklaren dat zij vrienden zijn van ‘Stephen’ ("Do not mention you are renting via --- or vacation rentals. If anybody asks, it’s very important that you say you’re friends of mine.") Daarna hebben de toezichthouders foto’s gemaakt van de woning en hebben zij alleen persoonlijke spullen van de toeristen in de woning zien liggen. De man verklaarde dat alleen de meubels in de woning stonden toen zij arriveerden en dat alle kleding aan hen toebehoort. Deze bevindingen zijn opgeschreven in een op ambtseed opgemaakt rapport van bevindingen van 11 juni 2018.

Besluitvorming

2.       Volgens het college is de woning, gezien de bevindingen van de toezichthouders, zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning onttrokken. Dat is een overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014. Het college heeft aan [appellant] daarom op 19 juli 2018 op grond van artikel 4.2.2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 een bestuurlijke boete opgelegd van € 20.500,-.

2.1.    [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Het college heeft het bezwaar van [appellant] bij het besluit van 20 februari 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit rechtmatig geacht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.       De rechtbank heeft op 28 januari 2020 uitspraak gedaan op het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 20 februari 2019. Op grond van artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang gelezen met artikel 6:7 van de Awb kan tegen de uitspraak van de rechtbank binnen zes weken na verzending van die uitspraak hoger beroep worden ingesteld. [appellant] heeft pas op 18 juni 2020 hoger beroep ingesteld. Daarmee is de termijn van zes weken ruimschoots overschreden.      [appellant] voert aan dat hij de uitspraak van de rechtbank niet heeft ontvangen. Op 20 mei 2020 heeft zijn gemachtigde bij de rechtbank geïnformeerd wanneer een uitspraak verwacht kon worden. De griffie van de rechtbank heeft zijn gemachtigde vervolgens de uitspraak en daarbij behorende aanbiedingsbrief toegezonden. Op de aanbiedingsbrief staat een barcode waarmee de zending kon worden getraceerd. Uit een door [appellant] overgelegde kopie blijkt dat het barcodenummer op de website van PostNL geen resultaat gaf, waardoor het aannemelijk is dat het poststuk nooit is aangeboden aan PostNL. Pas op 4 juni 2020 heeft hij voor het eerst kennis genomen van de inhoud van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep is daarom ontvankelijk, aldus [appellant].

3.1.    De rechtbank heeft de uitspraak van 28 januari 2020 beoogd aangetekend te verzenden naar het adres van de gemachtigde van [appellant]. Het barcodenummer dat het poststuk heeft verkregen is 3SRRC13579795. Uit de door [appellant] overgelegde kopie blijkt dat het barcodenummer op de website van PostNL het resultaat gaf dat het pakket niet is gevonden. PostNL vermeldt daarbij dat een mogelijke oorzaak is dat de zending niet bij haar is aangeboden. De rechtbank heeft na navraag door de Afdeling geen uitsluitsel kunnen geven of zij de uitspraak van 28 januari 2020 bij PostNL heeft aangeboden om aangetekend naar de gemachtigde van [appellant] te versturen. De Afdeling gaat er daarom vanuit dat de uitspraak van de rechtbank niet is verzonden. Nu [appellant] pas op 4 juni 2020 kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de uitspraak is het hoger beroep, anders dan het college stelt, ontvankelijk.

Het hoger beroep

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was een bestuurlijke boete op te leggen. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] deze grond ingetrokken. De Afdeling zal daarom geen oordeel geven over de vraag of de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was een bestuurlijke boete op te leggen.

Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de boete niet hoefde te matigen. Daartoe voert hij het volgende aan. De woning is een particuliere koopwoning. Daarom is geen sprake van onttrekking van een huurwoning aan de beperkte voorraad van huurwoningen. Hij heeft zijn hoofdverblijf in Amsterdam. Hij werkt in loondienst als expat. Ook heeft hij zijn sociale leven in Amsterdam. Dat heeft hij aangetoond door een sportabonnement over te leggen. Niet aannemelijk is dat de woning structureel werd verhuurd of meer dan dertig dagen werd verhuurd. Er is geen negatief effect op de woonruimtevoorraad. Daarbij verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2850. In andere zaken, die gaan over het niet melden van een bed & breakfast, geeft het college boetes van € 6.000,-, terwijl nu een boete van € 20.500,- is opgelegd. Dat verschil is onevenredig. Verder is hij een particulier die de woning verhuurt en is de overlast beperkt gebleven. Ook is hij maar beperkt kapitaalkrachtig om de bestuurlijke boete te voldoen. De boete moet daarom gematigd worden tot € 4.000,-, aldus [appellant].

Het wettelijk kader

5.       Artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet luidt: ‘Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;’

Artikel 4.2.2 van de Huisvestingsverordening luidt:

‘1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8 en artikel 21 van de wet of handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften bedoeld in artikel 24 van de wet.

2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op:

[…]

b. voor de eerste overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, b, c of d van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 genoemde tabel 2;

[…]’

Bijlage 3, behorend bij artikel 4.2.2, tabel 2:

6.

Beoordeling van het hoger beroep

7.       Omdat de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, moet deze worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Hierin is bepaald dat het bestuursorgaan, als de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, toch een lagere bestuurlijke boete oplegt, als de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:103, kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven om een boete te verlagen.

6.1     De Afdeling is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.

Zoals de Afdeling vaker heeft geoordeeld, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:317, volgt uit de verhuur van de woning aan en het gebruik van de woning door toeristen dat deze niet beschikbaar was voor duurzame bewoning en dat deze derhalve aan de woonruimtevoorraad was onttrokken. Ook het eenmaal voor een korte periode verhuren van een woning aan toeristen kan, ongeacht het aantal toeristen, worden aangemerkt als woningonttrekking, zo volgt uit die uitspraak. De huizenmarkt in Amsterdam staat onder zeer grote druk. Daarmee is het onttrekken van woonruimte op zichzelf genomen een ernstige overtreding en beoogt de boete een afschrikwekkend effect te hebben. Dat de woning een particuliere woning is, maakt daarom niet dat sprake is van een beperkte ernst van de overtreding.

De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van

2 december 2020 kan [appellant] niet helpen. In die uitspraak ging het om een woning die aan de woonruimtevoorraad werd onttrokken door personen die met hun kinderen op het adres stonden ingeschreven in de basisregistratie personen. [appellant] was niet op het adres [locatie] ingeschreven. Bovendien was de woning van [appellant] op de website waarop de woning te huur werd aangeboden voorzien van zes beoordelingen. Die beoordelingen zijn afkomstig van zes verschillende huurders die de woning huurden in de twee maanden voordat de toezichthouders de woning van [appellant] controleerden en de overtreding constateerden, terwijl de woning waarop de uitspraak van 2 december 2020 betrekking heeft incidenteel werd verhuurd aan toeristen en het gezin daar hoofdverblijf had en daadwerkelijk woonde.

Van een, naar [appellant] stelt, beperkte overlast was geen sprake. Naar aanleiding van meldingen op 4 januari 2018 en 4 juni 2018 heeft het college een onderzoek ingesteld naar het gebruik van de woning. Ook na die meldingen zijn op 30 juni 2018, 4 juli 2018 en 23 juli 2018 meldingen gedaan van overlast vanwege huurders.

Verder is het niet melden van een bed & breakfast, waarbij een woning slechts gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning wordt onttrokken, van een andere orde dan het zonder vergunning een woning in zijn geheel aan de bestemming tot bewoning onttrekken. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de bestuurlijke boete van € 20.500,- in zijn geval onevenredig hoog is. [appellant] heeft alleen gesteld maar niet aannemelijk gemaakt door het overleggen van bijvoorbeeld bankafschriften, dat hij vanwege een geringe financiële draagkracht de bestuurlijke boete niet kan voldoen.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.