Uitspraak 202103720/2/R1


Volledige tekst

202103720/2/R1.
Datum uitspraak: 12 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Buurtcomité Nova, gevestigd te Heemstede,

verzoeker,

en

provinciale staten van Noord-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2021 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Cruquiusbrug" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Buurtcomité Nova beroep ingesteld.

Buurtcomité Nova heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juni 2021, waar Buurtcomité Nova, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. D. Westerwal, ing. J.A. de Bruyn en ing. S.V. van der Giessen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het inpassingsplan gaat over de Cruquiusbrug. De brug bestaat uit twee brugdelen. Eén deel wordt vervangen en verbreed. Aan de zijde van Haarlemmermeer wordt een tunnel aangelegd. Verder wordt aan de zijde van Heemstede een bestaande tunnel (onderdoorgang) aan de voet van de brug verlengd. Onderdeel van het project dat door het inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt is het aan de kant Heemstede asfalteren van bestaande olifantenpaadjes naar de onderdoorgang.

3.       Buurtcomité Nova betoogt dat het inpassingsplan onvoldoende ruimte biedt voor een veilig fietspad naar de tunnel voor voetgangers en fietsers aan de zijde van Heemstede.

4.       Het verzoek en beroep hebben alleen betrekking op de situatie nabij de toegang tot de tunnel voor voetgangers en fietsers aan de zijde van Heemstede. De strekking van het verzoek en het beroep is dat in het inpassingsplan te weinig ruimte is gereserveerd voor een ruime en overzichtelijke hellingbaan van het fietspad naar de toegang tot de tunnel.

5.       Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de werkzaamheden starten in het voorjaar van 2022. Met de aanleg van de hellingbaan naar de tunnel voor voetgangers en fietsers zal pas in de eindfase van het project in de tweede helft van 2023 worden aangevangen. De werkzaamheden aan de brug zelf zijn niet van invloed op de precieze uitvoering van de hellingbaan.

6.       De voorzieningenrechter heeft zich ervan vergewist dat de hoofdzaak naar verwachting uiterlijk medio 2022 op een zitting wordt behandeld. De verwachting is reëel dat vervolgens ongeveer 6 weken na de behandeling ter zitting een uitspraak in de hoofdzaak zal worden gedaan.

7.       Gezien het vorenstaande zal de hellingbaan van het fietspad naar de tunnel voor voetgangers en fietsers niet worden aangelegd voordat de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat in zoverre met het verzoek op dit moment geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

8.       Provinciale staten hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021

191