Uitspraak 202005586/1/R4


Volledige tekst

202005586/1/R4.
Datum uitspraak: 14 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), thans: [appellant C], wonend te Overasselt, gemeente Heumen,

appellant,

en

de raad van de gemeente Heumen (hierna: de raad),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Overasselt, Werklandschap 2e fase" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant C] heeft op 21 december 2020 bericht dat hij als rechtsopvolger de procedure van [appellant] overneemt.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2021, waar [appellant C], bijgestaan door [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door A.C. Kneppers, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de raad in de gelegenheid gesteld om een nadere reactie te geven. De raad heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [appellant C] heeft hierop een reactie gegeven.

De raad en [appellant C] hebben nadere stukken ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de door de Afdeling gestelde termijn verklaard dat zij opnieuw gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft bepaald dat een nadere behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan betreft een wijziging van het zuidelijke deel van het vigerende bestemmingsplan "Werklandschap-Overasselt" en voorziet in de mogelijkheid om ter plaatse detailhandel, waaronder een supermarkt, en een autowasplaats te vestigen en verder om 12 woningen te realiseren. Met dit plan wordt ook de ontsluitingsstructuur gewijzigd. Het plangebied wordt met deze wijziging ontsloten via een weg vanaf de Schoonenburgseweg. Het plangebied kent geen ontsluiting aan de andere kant van het gebied.

2.       Het beroep is ingesteld door [appellant], die op dat moment eigenaar was van de woning aan de [locatie] te Overasselt. Deze woning ligt tegenover de beoogde aansluiting van de ontsluitingsweg op de Schoonenburgseweg. Na het instellen van het beroep is de eigendom van de woning overgegaan op [appellant C]. Vervolgens heeft [appellant C] bij de Afdeling kenbaar gemaakt de procedure van [appellant] te willen overnemen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3391) kan voor het op grond van rechtsopvolging onder bijzondere titel overnemen van door de rechtsvoorganger opgebouwde aanspraken op rechtsbescherming aanleiding zijn in die gevallen, waarin zonder deze overname de rechtsbescherming als gevolg van de rechtsopvolging geheel verloren gaat. Deze situatie doet zich voor als het belang bij betrokkenheid in de procedure in zijn geheel over is gegaan.

Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd bevestigd dat zijn belang bij deze procedure volledig is overgegaan op [appellant C]. Het reeds aanhangige beroep kan daarom op naam van [appellant C] als rechtsopvolger worden voortgezet.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beoordeling van het beroep

4.       [appellant C] betoogt dat de ontsluiting beter kan plaatsvinden via de Kasteelsestraat, zoals in het bestemmingsplan "Werklandschap-Overasselt" was voorzien. [appellant C] voert hiertoe aan dat de ontsluitingsweg via de Schoonenburgseweg zal leiden tot veel meer verkeersbewegingen op die weg en een onveilige verkeerssituatie. Volgens [appellant C] mag de raad niet uitgaan van het verkeersonderzoek zoals neergelegd in de rapportage van verkeerskundig bureau Mobycon van 3 juli 2020, omdat de verkeerssituatie niet representatief was als gevolg van de corona-maatregelen. Verder wijst [appellant C] op de omstandigheid dat de autoverlichting vanaf de ontsluitingsweg rechtstreeks in zijn woning zal schijnen.

4.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft het door [appellant C] voorgestelde alternatief afgewogen bij de vaststelling van het plan maar niet voor dat alternatief gekozen. De raad heeft toegelicht dat de ontsluiting van het plangebied via de Schoonenburgseweg volgens de raad verkeerstechnisch een betere oplossing is dan de ontsluiting op de Kasteelsestraat, die ter plaatse een enigszins onoverzichtelijke bocht kent. Het bestemmingsplan "Werklandschap-Overasselt" voorzag weliswaar in een doorgaande ontsluitingsroute van het plangebied via de Schoonenburgseweg en de Kasteelsestraat, maar dat plan had voor dit gebied een andere opzet en andere bestemmingen. Omdat het huidige plan voorziet in de ontwikkeling van een supermarkt en de toevoeging van woningbouw, terwijl er aangrenzend aan het plangebied ook al een woonzorgcentrum is gevestigd, acht de raad het onwenselijk om een doorgaande weg door het plangebied te maken. Nu is er een groene buffer voorzien rondom de woningen. Verder wijst de raad op het door verkeerskundig bureau Mobycon verrichte onderzoek van 3 juli 2020, waarin wordt geconcludeerd dat de gekozen ontsluiting via de Schoonenburgseweg niet leidt tot een knelpunt in de afwikkeling van het autoverkeer of de verkeersveiligheid van het fietsverkeer. Tot slot stelt de raad zich op het standpunt dat het naar binnen schijnen van autoverlichting in de woning van [appellant C] weliswaar als hinderlijk kan worden ervaren, maar in planologische zin niet onaanvaardbaar wordt geacht.

4.2.    Voor zover [appellant C] stelt dat de rapportage van Mobycon van 3 juli 2020 niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat de verkeerssituatie niet representatief was als gevolg van de corona-maatregelen, kan hij daarin niet worden gevolgd. Het onderzoek is immers niet gebaseerd op metingen, maar op berekeningen. Mobycon heeft hierbij onder meer gebruik gemaakt van de CROW-kentallen en komt daarmee in het rapport van 3 juli 2020 tot een verkeersgeneratie van 1760 motorvoertuigbewegingen per etmaal als gevolg van dit bestemmingsplan. [appellant C] heeft deze aantallen gemotiveerd bestreden, waarna de raad aan Mobycon heeft gevraagd een nieuwe beoordeling van de verkeerskundige situatie te maken. In een nader rapport van 23 april 2021 heeft Mobycon de verkeersgeneratie opnieuw berekend aan de hand van CROW-kentallen, maar dit keer uitgaand van het zwaarste ruimtelijke programma dat conform het bestemmingsplan mogelijk is en daaraan toegevoegd het verkeer van en naar het reeds bestaande zorgcentrum De Lage Hof. In het rapport van 23 april 2021 komt Mobycon tot een verkeersgeneratie van 1994 motorvoertuigen per etmaal. Deze hogere verkeersintensiteit leidt volgens Mobycon niet tot andere conclusies dan gesteld in de rapportage van 3 juli 2020, omdat de verkeersintensiteiten ruim binnen de maximaal acceptabele intensiteiten blijven die CROW stelt vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en doorstroming. De Afdeling stelt vast dat [appellant C] deze nadere rapportage niet meer inhoudelijk heeft bestreden. Voor zover [appellant C] kan worden gevolgd in zijn stelling dat de te verwachten verkeersgeneratie in het rapport van 3 juli 2020 te laag is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat uit het nadere rapport van 23 april 2021 niet een zodanig hogere verkeersintensiteit blijkt dat de raad de ontsluitingsweg om die reden in strijd met de goede ruimtelijke ordening had moeten achten.

4.3.    Ter zitting heeft [appellant C] naar voren gebracht dat hij vreest dat de bevoorrading van de supermarkt door grote vrachtwagens, mede gelet op de aanwezigheid van het transformatorhuisje op de hoek van de kruising van de beoogde ontsluitingsweg met de Schoonenburgseweg, zal leiden tot onveilige verkeerssituaties. De Afdeling heeft naar aanleiding van dit betoog het onderzoek heropend en de raad in de gelegenheid gesteld om een nadere reactie te geven op dit betoog.

Bij brief van 15 maart 2021 heeft de raad aangegeven dat er sprake zal zijn van maximaal vijf vrachtwagens per dag voor de bevoorrading van de supermarkt. De raad heeft ingenieursbureau Civil Management verzocht de draaicirkels en rijlijnen in beeld te brengen. Daaruit is gebleken dat het vrachtverkeer probleemloos kan worden afgewikkeld. De raad heeft wel aanleiding gezien om de inrit 1 à 2 m te verbreden om de afwikkeling van het vrachtverkeer te optimaliseren. Verder heeft de raad opnieuw bekeken of het transformatorhuisje problemen oplevert voor de verkeersveiligheid op de kruising. Aan de hand van een toetsing aan de richtlijnen van CROW komt de raad tot de conclusie dat de situatie vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid acceptabel is. De situatie zou kunnen worden verbeterd door een verplaatsing van het transformatorhuisje, maar om financiële redenen kiest de raad daar niet voor.

Gelet op het voorgaande heeft de raad deugdelijk onderbouwd dat de keuze voor de ontsluiting van het plangebied via de Schoonenburgseweg gelet op de verkeersveiligheid aanvaardbaar is. In hetgeen [appellant C] in zijn schriftelijke reactie hierover naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding om aan deze conclusie van de raad te twijfelen.

4.4.    Gelet op de door de raad gegeven toelichting en onderbouwing heeft de raad in redelijkheid het door [appellant C] voorgestelde alternatief voor een ontsluiting via de Kasteelsestraat kunnen afwijzen. In hetgeen door [appellant C] is aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de keuze van de raad voor een ontsluiting van het plangebied via de Schoonenburgseweg in strijd moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

5.       Het beroep is ongegrond.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021

462-929.