Uitspraak 202103683/2/R3


Volledige tekst

202103683/2/R3.
Datum uitspraak: 6 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

Stichting Het Wantij, gevestigd te Dordrecht (hierna: de stichting),

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2021 in zaak nr. 20/1153 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2019 heeft het college aan de gemeente Dordrecht een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van 28 houtopstanden die zich bevinden aan de oever van het Wantij, achter het gebouw aan de Oranjelaan 1 te Dordrecht.

Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 oktober 2019 vernietigd, het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van 25 juli 2019 wordt geschorst tot zes weken na het nieuw te nemen besluit.

Bij besluit van 29 januari 2020 heeft het college gevolg gegeven aan de uitspraak en opnieuw op het bezwaar van de stichting beslist. Het heeft daarbij het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 25 juli 2019, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Bij besluit van 23 juni 2020 heeft het college het besluit van 29 januari 2020 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar van de stichting beslist. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard en een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.

Bij uitspraak van 10 mei 2021 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 juni 2020 vernietigd voor zover daarbij het bezwaar van de stichting ongegrond is verklaard, het bezwaar van de stichting gegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 23 juni 2020 voor zover dit besluit is vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft de stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juni 2021, waar de stichting vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. R. Hörchner, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door M. Beringer, ing. A.O.T. Haan, ing. R. Nolles en mr. E.A. Schep, bijgestaan door mr. J.C. Hol, advocaat te Dordrecht, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Op 17 juni 2019 heeft de gemeente Dordrecht een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vellen van 28 bomen die zich bevinden aan de oever van het Wantij achter het gebouw aan de Oranjelaan 1 te Dordrecht, met het oog op de reconstructie van deze oever.

Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht verleend. Het college heeft bij het besluit van 23 juni 2020 het voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden gehandeld overeenkomstig het "Ecologisch werkprotocol t.b.v. oeverwerkzaamheden aan de Oranjelaan te Dordrecht" van 2 juni 2020.

De stichting is het niet eens met de verlening van deze omgevingsvergunning. Zij vreest dat door het vellen van de bomen het leefgebied van onder meer de Rivierrombout zal worden aangetast.

Het verzoek om een voorlopige voorziening

3.       De stichting heeft diverse hoger beroepsgronden tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 mei 2021 ingediend, onder meer met betrekking tot de geotechnische stabiliteit van de oeverconstructie, de vraag of een verplichting tot aanhaken bestond gelet op de wettelijke systematiek van artikel 2.1 van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht en de Wet natuurbescherming en de vraag of deugdelijk is gemotiveerd waarom niet is gekozen voor de door Iv-Infra B.V. beschreven alternatieven waarbij de bomen behouden kunnen blijven. De stichting heeft aangekondigd de hoger beroepsgronden nog te zullen aanvullen.

4.       Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze procedure zich niet leent voor behandeling van de opgeworpen vragen van feitelijke en juridische aard, die tamelijk complex zijn. Beantwoording daarvan dient in de bodemprocedure te gebeuren. De voorzieningenrechter zal de vraag of aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening dan ook uitsluitend beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

In dat verband stelt de voorzieningenrechter vast dat het belang van de stichting er in is gelegen dat zij wil voorkomen dat er onomkeerbare gevolgen optreden indien de bomen worden geveld. Daar tegenover staat het belang van het college om op korte termijn de bomen te vellen, zodat spoedig kan worden aangevangen met de reconstructie van de huidige oever door middel van een nieuwe damwand waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend. Het college wijst erop dat de geotechnische stabiliteit van de huidige oever niet voldoet. Het college acht het van groot belang dat de bomen op korte termijn worden geveld en de oeverconstructie wordt gereconstrueerd vanwege de woningbouw die volgend jaar in het nabijgelegen 50 kV-gebouw staat gepland.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken van een zodanige urgentie bij het vellen van de bomen, met daaraan verbonden onomkeerbare gevolgen, en de daarmee samenhangende reconstructie van de oever dat het oordeel in de bodemprocedure daarom niet kan worden afgewacht. In het bijzonder acht de voorzieningenrechter van belang dat het college ter zitting heeft toegelicht dat de bomen worden geveld en de oeverconstructie wordt hersteld met het oog op de woningbouw die volgend jaar in het 50 kV-gebouw staat gepland, terwijl niet is gebleken dat de bestemmingsplanprocedure voor deze ontwikkeling al in gang is gezet. Er is bijvoorbeeld nog geen ontwerpplan vastgesteld en ter inzage gelegd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van de stichting bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college.

Conclusie en proceskosten

5.       Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

6.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht van 25 juli 2019, kenmerk D-19-1917116, en 23 juni 2020, kenmerk 2020-0074562;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht tot vergoeding van bij Stichting Het Wantij in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.124,67 (zegge: tweeduizend honderdvierentwintig euro en zevenenzestig cent), waarvan € 1.496,- (zegge: duizend vierhonderdzesennegentig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht aan Stichting Het Wantij het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 541,00 (zegge: vijfhonderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021

270-926