Uitspraak 202005141/1/R1


Volledige tekst

202005141/1/R1.
Datum uitspraak: 7 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Driehuis, gemeente Velsen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 augustus 2020 in zaak nr. 19/5188 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Velsen.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2019 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van een boom op het perceel [locatie] te Driehuis (hierna: het perceel).

Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2019 herroepen en in plaats daarvan de omgevingsvergunning verleend.

Bij uitspraak van 14 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een videozitting behandeld op 15 april 2021, waaraan [appellant] en het college, vertegenwoordigd door R. de Bie en C. Kruidenberg, hebben deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is op 17 december 2018 eigenaar geworden van de woning aan de [locatie] in Driehuis. In de voortuin van dit perceel  staat een zwarte den. Hij wilde deze den kappen. Uiteindelijk is bij besluit van 7 oktober 2019 een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van de zwarte den met daaraan gekoppeld een herplantplicht. Hoe tot dat besluit is gekomen, wordt hierna kort beschreven.

2.       Op 28 februari 2019 heeft [appellant] voor de kap van de zwarte den een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend.

Bij besluit van 24 april 2019 heeft het college de aanvraag afgewezen, vanwege de beeldbepalende waarde van de zwarte den, die op een prominente locatie in de voortuin van het perceel staat, en de waarde van de houtopstand voor het dorpsschoon. In navolging van een negatief advies van 17 april 2019 van de Afdeling Openbare Werken mag de zwarte den volgens het college zonder vergunning tot 20% worden gesnoeid met het oog op het beperken van overlast richting de woning of herstelwerkzaamheden aan de woning.

Naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 24 april 2019 heeft het college aan Groenadvies Amsterdam B.V. gevraagd te onderzoeken of de boom nog voldoende stabiel is. Op 9 juli 2019 heeft Groenadvies Amsterdam advies uitgebracht. Uit een stabiliteitsonderzoek is gebleken dat de zwarte den onvoldoende standvast is, omdat de boom een bezwijkmoment heeft van 72% waardoor de veiligheid niet kan worden gegarandeerd. Met een bezwijkmoment van minder dan 75% kan een boom kiepen bij een windkracht van 9 Beaufort. Bomen dienen minimaal een windkracht van 12 Beaufort te kunnen weerstaan. Groenadvies Amsterdam heeft daarom geadviseerd de zwarte den te verwijderen of te vervangen.

3.       Bij besluit van 2 augustus 2019 heeft de burgemeester op grond van artikel 4:7, vierde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Velsen 2019 (hierna: de APV) [appellant] toestemming verleend voor het kappen van de zwarte den in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of direct gevaar voor personen of goederen. Op 11 september 2019 heeft [appellant] in eigen beheer de grootste reden voor de aangetoonde instabiliteit verwijderd, te weten de onevenwichtige kruin.

Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft de burgemeester zijn toestemming ingetrokken. De burgemeester heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat is gebleken dat [appellant] de zwarte den nog niet heeft gekapt en dat van een direct gevaar voor personen of goederen geen sprake meer is. Verder verwijst de burgemeester naar het besluit op bezwaar van het college van 7 oktober 2019, waarbij is besloten de omgevingsvergunning voor het kappen van de zwarte den te verlenen, dat als bijlage bij het besluit van 7 oktober 2019 tot intrekking is gevoegd.

Tegen het besluit van de burgemeester is [appellant] niet opgekomen.

4.       Bij besluit op bezwaar van 7 oktober 2019 heeft het college besloten de omgevingsvergunning voor het kappen van de zwarte den te verlenen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de zwarte den, als gevolg van graafwerkzaamheden door [appellant], inmiddels dusdanig is beschadigd dat deze niet meer standvast is. Het college heeft aan de omgevingsvergunning een herplantplicht verbonden, met het oog op de waarde van de zwarte den voor het stads- en dorpsschoon en de beeldbepalende waarde van de zwarte den op het perceel. De verplichting bestaat eruit binnen een termijn van één jaar na de kap een duurzame en inheemse boom terug te planten en in stand te houden aan de voorzijde van het perceel.

Relevante regelgeving

5.       Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:

"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 2.18 luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening."

Artikel 4:6, tweede lid, van de APV luidt:

"2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan:

a. rooien, met in begrip van verplanten;

b. het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; en

c. het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben."

Artikel 4:7 van de APV luidt:

"1. Het college stelt een bomenlijst met beschermenswaardige houtopstanden en overzichtskaarten met beschermenswaardige gebieden vast.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen:

a. die zijn opgenomen in de Bomenlijst met beschermenswaardige houtopstanden;

[…]

3. In afwijking van artikel 1:7 kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:

[…]

c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

[…]

4. Het tweede lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

5. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

[…]"

Gronden van het hoger beroep

6.       [appellant] heeft ter zitting zijn hoger beroep nader toegelicht en aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen herplantplicht mocht verbinden aan de op 7 oktober 2019 verleende omgevingsvergunning.

Hij wijst erop dat hij met de toestemming van de burgemeester op 2 augustus 2019 de zwarte den zonder verdere verplichting mocht kappen. De intrekking van dat besluit op 7 oktober 2019 en de verlening van de omgevingsvergunning op die datum met daaraan gekoppeld een herplantplicht kwamen volgens [appellant] onverwacht. In de periode tussen de toestemming en de intrekking daarvan heeft er geen contact plaatsgevonden tussen hem en de burgemeester of het college over de vorderingen van de kapwerkzaamheden dan wel over het voornemen van het college om in bezwaar alsnog een kapvergunning met herplantplicht te verlenen. Hij mocht er daarom vanuit gaan dat hij de zwarte den zonder herplantplicht mocht kappen en stelt dat daarom sprake is van onbehoorlijk bestuur.

Daarnaast stelt [appellant] dat de herplantplicht niet mocht worden opgelegd, omdat de zwarte den niet waardevol is en daarmee ook niet vergunningplichtig. In 2012 is al een groot deel van de takken aan één zijde van de stam verwijderd. Dat heeft er volgens [appellant] ten onrechte niet toe geleid dat de zwarte den van de Bomenlijst met beschermenswaardige houtopstanden en het beschermenswaardig gebied (hierna: de Bomenlijst) is afgehaald. Het snoeien van de zwarte den in 2012 leidt er bovendien volgens [appellant] toe dat de den toen als al gekapt moest worden beschouwd. Naar hij stelt is destijds meer dan 20% van de takken gesnoeid. Op grond van artikel 4:6, tweede lid, onder b, van de APV was de zwarte den in 2012 dus al geveld.

Ook stelt [appellant] dat de in de herplantplicht voorgeschreven boomsoorten te groot zijn ten opzichte van de grootte van zijn perceel en zijn voortuin. Omdat de boom niet binnen 2 meter van buur-erven geplant mag worden, vreest hij dat een nieuwe, grote boom in het midden van de voortuin opnieuw voor hinder zal zorgen.

6.1.    Voor zover [appellant] opkomt tegen het besluit van 7 oktober 2019 tot intrekking van de toestemming van de burgemeester van 2 augustus 2019, overweegt de Afdeling dat dat besluit hier niet voor ligt. [appellant] heeft, zoals hij ter zitting ook heeft bevestigd, geen bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit van de burgemeester van 7 oktober 2019. Het met het oog op een spoedeisend belang genomen besluit van 2 augustus 2019 en de intrekking daarvan laten bovendien onverlet dat [appellant] al op 8 mei 2019 bezwaar had gemaakt tegen de weigering van het college om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, waardoor nog een besluit op bezwaar door het college genomen moest worden. Bij dat besluit, ook genomen op 7 oktober 2019, is de gevraagde vergunning alsnog verleend en heeft het college daaraan een voorschrift met een herplantplicht verbonden.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat de zwarte den een beschermenswaardige boom is in de zin van artikel 4:7, eerste lid, van de APV, zodat voor de kap van de zwarte den een omgevingsvergunning is vereist en het college een herplantplicht kan opleggen.

Nog daargelaten of [appellant] kon opkomen tegen de in 2018 geactualiseerde Bomenlijst waarop de zwarte den wederom is aangemerkt als beschermenswaardige, waardevolle boom, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de zwarte den ten tijde van het nemen van het besluit van 7 oktober 2019 zijn waardevolle status had verloren en de herplantplicht daarom niet aan de vergunning kon worden verbonden. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de zwarte den zijn waardevolle status niet had verloren. Daarvoor is van belang dat al in 2013 is besloten de zwarte den op de Bomenlijst te plaatsen en dat de zwarte den bij een opvolgende inventarisatie door een dendroloog in 2018 ten behoeve van de actualisatie van de Bomenlijst nog steeds als waardevol is beoordeeld. Het college heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat ook de snoei in 2012 niet afdoet aan de beeldbepalende waarde van de zwarte den. Volgens het college is de snoei van de zwarte den bij de inventarisatie in 2018 door de dendroloog op 10% geschat, waardoor niet kan worden gezegd dat de zwarte den toen als geveld moest worden beschouwd als bedoeld in artikel 4:6 van de APV. De zwarte den is daarom wederom op de in 2018 geactualiseerde Bomenlijst opgenomen. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om aan deze toelichting van het college te twijfelen.

Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de terug te planten boom te groot is ten opzichte van zijn voortuin en in de toekomst opnieuw voor problemen zal zorgen, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor dat oordeel. Het college heeft bij zijn besluitvorming de grootte van de voorkant van het perceel in acht genomen en ook rekening gehouden met het feit dat een boom niet binnen twee meter afstand van de erfgrens mag staan. Verder heeft het college bezien welke soort boom terug kan worden geplant op het perceel. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de voorkant van het perceel voldoende ruimte biedt om een inheemse boom terug te planten. Daarbij betrekt de Afdeling dat onder het kopje ‘besluiten’ in het besluit op bezwaar van 7 oktober 2019, dat bepalend is voor de omvang van de herplantplicht,  als plicht slechts is opgenomen dat binnen een termijn van één jaar na de kap van de zwarte den, een duurzame en inheemse (gebiedseigen) boom terug moet worden geplant en in stand gehouden aan de voorzijde van het perceel [locatie] te Driehuis zonder dat een specifieke (minimale) stamomtrek verplicht is voorgeschreven. Dit houdt naar het oordeel van de Afdeling in dat ook een inheemse soort met een kleinere stamomtrek dan 30-40 cm kan worden teruggeplant. Het college heeft verder ter zitting aangegeven bereid te zijn om mee te denken over de soort en de grootte van die boom, rekening houdend met de locatie-specifieke omstandigheden.

Onder de hiervoor beschreven omstandigheden en gelet op de door het college gemaakte afweging om tot verlening van de omgevingsvergunning voor de kap van de zwarte den met herplantplicht over te gaan en de ter zitting gegeven toelichting daarop, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat door het alsnog verbinden van een herplantplicht aan de omgevingsvergunning sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur.

Voor zover [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd dat de overige in beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, overweegt de Afdeling dat de rechtbank op die gronden is ingegaan en [appellant] geen redenen heeft aangevoerd, waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.

Gelet op het voorstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid een herplantplicht voor het kappen van de zwarte den op het perceel heeft kunnen opleggen.

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van D.A.B. Montagne, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021

374-974.