Uitspraak 202002376/1/R2


Volledige tekst

202002376/1/R2.
Datum uitspraak: 7 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 maart 2020 in zaak nr. 19/1964 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2019 heeft het college een aanvraag van [wederpartij] om een omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van een pand, gelegen aan de [locatie] te Eindhoven, buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 3 juli 2019 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 maart 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 juli 2019 vernietigd, het besluit van 29 april 2019 herroepen en het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak de van rechtswege verleende vergunning bekend te maken. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.I. van Term, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. T. Delmée, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 16 februari 2019 heeft [wederpartij] een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning, voor de herontwikkeling van het pand [locatie] te Eindhoven, tot 11 zelfstandige appartementen.

2.       Bij brief van 1 april 2019 heeft het college aan [wederpartij] te kennen gegeven dat de gegevens die hij heeft ingediend niet voldoende zijn om zijn aanvraag te beoordelen en verzocht om de in de brief genoemde gegevens vóór 29 april 2019 in te dienen. Vervolgens heeft [wederpartij] op 10 april 2019 aanvullende stukken ingediend.

3.       Bij besluit van 29 april 2019 heeft het college de aanvraag van [wederpartij] op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten behandeling gesteld, omdat [wederpartij] onvoldoende gegevens heeft overgelegd om op de aanvraag te kunnen beslissen. Het gaat volgens het college om de volgende gegevens:

- lengte en dwarsdoorsnede(n) inclusief hoogtematen vanuit gebruiksoppervlakte, verblijfsruimte en verblijfsgebied;

- aanduiding bestemmingen (bestaand en nieuw);

- detaillering/afmetingen van trap- en vloerafscheidingen;

- in renvooi aangegeven brandvoortplantingsklassen en rookdichtheid.

Regelgeving

4.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid geen toepassing heeft kunnen geven aan de in artikel 4:5 van de Awb neergelegde bevoegdheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft daarom het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en het besluit van 29 april 2019 herroepen. Omdat de beslistermijn voor de inhoudelijke beslissing was verstreken, is de gevraagde vergunning van rechtswege verleend. De rechtbank heeft daarom bepaald dat het college op grond van artikel 4.20c, eerste lid, van de Awb, de van rechtswege verleende vergunning binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak bekend dient te maken.

Hoger beroep

6.       Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling mocht worden gelaten, omdat onvoldoende gegevens zijn ingediend.

Het college voert aan dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen voldoen aan de brandvoortplantingsklassen en rookdichtheid van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Nu deze gegevens niet zijn overgelegd, voldoet de aanvraag volgens het college niet aan artikel 2.2, aanhef en eerste lid, onder e, van de Regeling omgevingsrecht (hierna: de Mor), en mocht de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. Het college voert verder aan dat [wederpartij] de benodigde gegevens en bescheiden over de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen niet heeft overgelegd, waardoor de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.2, aanhef en eerste lid, onder c. van de Mor. Daarnaast heeft [wederpartij] niet de afmetingen van alle ruimten verstrekt, waardoor de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.2, aanhef en derde lid, onder a, van de Mor. Tot slot heeft [wederpartij] onvoldoende gegevens overgelegd waaruit het huidige gebruik van het bouwwerk blijkt, waardoor de aanvraag niet aan het bestemmingsplan kan worden getoetst en niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.3, aanhef en onder a en b, van de Mor. Ook hierom mocht de aanvraag buiten behandeling worden gesteld, aldus het college.

- lengte en dwarsdoorsnede(n) inclusief hoogtematen vanuit

gebruiksoppervlakte, verblijfsruimte en verblijfsgebied

6.1.    Bij de aanvraag heeft [wederpartij] tekening BA-101 ingediend waarop een lengtedoorsnede A-A en dwarsdoorsnede B-B zijn opgenomen met aanduiding van de hoogte ten opzichte van vloerpeil en de plafondhoogte. Op de plattegronden BB16 en BB17, ingediend op 10 april 2019, staan de lengte- en dwarsdoorsnedes aangegeven, met een aanduiding van de ruimtes (ten behoeve van brandcompartimentering) en aanduidingen van het vloerpeil en de plafondhoogte.

6.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat [wederpartij] de gegevens waar door het college om is gevraagd, namelijk "lengte en dwarsdoorsnede(n) inclusief hoogtematen vanuit gebruiksoppervlakte, verblijfsruimte en verblijfsgebied", heeft aangeleverd. De tekening, behorende bij de aanvraag, bevat immers doorsnedes met de hoogteaanduidingen en bij de aanvullende gegevens zijn ook, weliswaar ten behoeve van de brandcompartimentering, alle ruimtes specifiek aangeduid. Uit die laatste plattegronden blijkt de hoogte van de verschillende verblijfsruimtes. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college daarmee over voldoende gegevens beschikte om de aanvraag, op dit onderdeel, inhoudelijk te kunnen beoordelen.

- gebruik (bestaand en nieuw)

6.3.    [wederpartij] heeft bij de aanvraag tekening BA-100 ingediend met daarop de plattegronden van iedere verdieping met de bestaande toestand. Op het digitale aanvraagformulier "bouwen" onder punt 6 heeft hij vermeld: "Het wordt nu gebruikt door een bedrijf dat dak- en thuislozen verzorgt. Maar zij gaan verhuizen naar een plek dichter bij de stad/centrum". Op het formulier "Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening", behorend bij de aanvraag, heeft hij weergegeven: "Gebruik als kantoor welke nu dak- en thuislozen opvangt die naar het centrum gaan verhuizen." Verder bevat de bouwaanvraag een overzicht van kadastrale gegevens waarop is aangegeven dat het gaat om "bedrijvigheid kantoor". In de toelichting op de aanvraag is aangegeven: "Het object is een kantoorpand". In die toelichting is de totale bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) vermeld en het benodigde aantal parkeerplaatsen in relatie tot de b.v.o. in de bestaande en nieuwe situatie uiteengezet.

6.4.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat voormelde gegevens, overgelegd bij de aanvraag, voldoen aan artikel 2.3 van de Mor. De aanvraag bevat immers plattegronden van de bestaande toestand en uit de bij de aanvraag overgelegde gegevens kan worden afgeleid wat de bestaande situatie en het huidige gebruik is, namelijk het gebruik voor kantoor. Verder heeft de aanvrager inzicht gegeven in het totale b.v.o. en de parkeerbehoefte in de oude en in de nieuwe situatie en het beoogde gebruik. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college daarmee over voldoende gegevens beschikte om de aanvraag, op dit onderdeel, inhoudelijk te kunnen beoordelen en dat het college in redelijkheid niet om meer gegevens heeft kunnen vragen.

- detaillering/afmetingen van trap- en vloerafscheidingen

6.5.    In de bij de aanvraag ingediende Bouwbesluitrapportage is aangegeven dat de trappen zullen voldoen aan het gestelde in het Bouwbesluit 2012 en NEN 3509. Daarbij is een checklist opgenomen met de vereisten uit tabel 2.33 woonfunctie van het Bouwbesluit 2012 en aangevinkt of de trappen voldoen. [wederpartij] heeft daarnaast op 10 april 2019 plattegronden overgelegd, waarop de trappen zijn weergegeven ("dwarsdoorsnede B-B").

6.6.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college ten aanzien van de trappen in redelijkheid niet om meer gegevens bij [wederpartij] heeft kunnen vragen. De bij de aanvraag overgelegde gegevens waren voldoende om de aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat de trappen in het gebouw niet zullen worden gewijzigd. Verder heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat in dit geval niet valt in te zien dat op voorhand niet voldaan zal zijn aan de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt, gelet op de omstandigheid dat het de verbouw van een relatief recent pand betreft. Als het college gerede twijfel had over het rechtens verkregen niveau van de trappen had het op de weg van het college gelegen om dat duidelijk aan te geven in brief van I april 2019.

- brandvoortplantingsklassen en rookdichtheid renvooi

6.7.    In de brief van 1 april 2019 heeft het college aan [wederpartij] verzocht om nadere gegevens over de brandveiligheid in te dienen.

6.8.    [wederpartij] heeft op 10 april 2019 gegevens over de brandveiligheid ingediend. Hij heeft de Bouwbesluitrapportage aangevuld met de hoofdstukken 16, 17 en 18. Daarin zijn alsnog plattegronden opgenomen (BB13 tot en met BB17), waarop de brandcompartimenten (BC), de subbrandcompartimenten (Sub BC) en voor de deuren met een symbool de weerstand tegen branddoorslag (WBDBO) is aangegeven. In het renvooi is het volgende vermeld: "Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie afdeling 2.8 Een bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende beperkt, conform NEN 6061, NEN 6062, NEN 6063, NEN 6064 en NEN 13501" en: "Beperking van het ontwikkelen van een brand en rook afdeling 2.9 Een bouwwerk is zodanig dat brand en rook zich niet snel kunnen ontwikkelen."

6.9.    De Afdeling stelt vast dat het verzoek in de brief van 1 april 2019 om nadere gegevens in te dienen over de brandveiligheid was beperkt tot "het indienen van […] brandveiligheidstekening(en) met BC, RC, subBC, WBDBO, […] en in renvooi aangeven; brandvoortplantingsklassen en rookdichtheid". In de brief van 1 april 2019 heeft het college niet nader toegelicht op welke manier [wederpartij] de brandvoortplantingsklassen en rookdichtheid in het renvooi moest aangeven. Verder heeft het college niet nader gespecificeerd welke gegevens het college nodig had om de brandveiligheid en rookdichtheid van de gekozen materialen te beoordelen. Gelet op het verzoek van 1 april 2019, mocht [wederpartij] ervan uitgaan dat hij, door de gegevens in te dienen, hiervoor vermeld in 6.8, had voldaan aan het verzoek om nadere gegevens over de brandveiligheid. Voor zover het college de overgelegde gegevens niettemin onvoldoende achtte, had het op de weg van het college gelegen om daarover contact op te nemen met [wederpartij], om nader te preciseren welke gegevens over de brandveiligheid nog ontbraken.

Tussenconclusie

6.10.  Uit het voorgaande volgt dat [wederpartij] reeds de in het verzoek van 1 april 2019 vermelde gegevens en bescheiden over de hoogtematen en het bestaande gebruik had geleverd, het college niet om de in het verzoek van 1 april 2019 vermelde gegevens over de trappen en het gebruik heeft kunnen vragen en [wederpartij] op 10 april 2019 met het overleggen van de gegevens over brandveiligheid aan het verzoek van 1 april 2019 had voldaan. Daarom was op 10 april 2019 de opschorting van de beslistermijn beëindigd. Gelet hierop was de beslistermijn op 22 april 2019 geëindigd. Omdat het college niet uiterlijk op die datum heeft beslist op de aanvraag, was, gelet op artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege gegeven.

6.11.  Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college ten onrechte bij het besluit van 29 april 2019 de aanvraag om een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling heeft gesteld.

6.12.  Het betoog faalt.

Eindoordeel

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00 (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven een griffierecht van € 532,00 (zegge: vijfhonderdtweeëndertig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021

680.

BIJLAGE

Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:

"de aanvrager verschaft de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen."

Artikel 4:5 van de Awb luidt:

"1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen."

Artikel 4:20b van de Awb luidt:

"1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

[…]."

Artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt:

"1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:

a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en

[…].

2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.

[…]".

Artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht luidt:

"1. Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden behoeven niet te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag reeds over die gegevens of bescheiden beschikt.

[…]."

De artikelen 2.2 en 2.3 van de Regeling omgevingsrecht luiden:

"2.2. Bouwbesluit 2012

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012:

1. uit het oogpunt van veiligheid:

[...]

c. de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);

[…]

e. de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;

[…]

3. uit het oogpunt van bruikbaarheid:

a. de aanduiding van de gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie:

[…]"

2.3. Planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften bouwverordening

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouw activiteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan het bestemmingsplan of de beheersverordening, en, voor zover van toepassing, de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening:

a. de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;

b. het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;

[…]."