Uitspraak 202002133/1/R2


Volledige tekst

202002133/1/R2.
Datum uitspraak: 7 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Tilburg,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Tilburg,

2.       het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Tilburg,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Theresia-Loven-Besterd 2016, vijfde herziening (Zuid-Oosterstraat 22a-23)" vastgesteld.

Bij besluit van 4 februari 2020 heeft het college aan W&L Zuidooster B.V. op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) omgevingsvergunningen verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan bouwen van 34 woningen, 9 sociale huurappartementen en kleinschalige bedrijvigheid.

De besluiten van de raad en het college zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Tegen de besluiten van 3 en 4 februari 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft, mede namens de raad, een verweerschrift ingediend.

W&L Zuidooster B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2021, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. R.J.G. Ensink, advocaat te Breda, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. X.D. de Boer, zijn verschenen. Verder is daar W&L Zuidooster B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B] en mr. A.J. Coppelmans, advocaat te Tilburg, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de bouw van maximaal 43 wooneenheden en kleinschalige bedrijvigheid op de percelen Zuid-Oosterstraat 22a-23. De omgevingsvergunning maakt de bouw van 34 grondgebonden woningen, 9 sociale huurappartementen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk.

[appellant] is eigenaar en bewoner van een naast het projectgebied gelegen woning. Hij vreest ventilatieproblemen en geluidshinder, omdat de bedrijfsbebouwing in het plangebied direct aan de zijgrens van zijn perceel mogelijk wordt gemaakt. De op te richten bebouwing zal direct tegen de zijmuur van zijn woning en in het verlengde daarvan worden opgericht. Ook meent [appellant] dat het bestemmingsplan een nadelige invloed heeft op zijn woon- en leefomgeving. Daarnaast vreest [appellant] parkeeroverlast, omdat in zijn ogen bij de verlening van de omgevingsvergunning niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Beroep

Het bestemmingsplan

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad op grond van artikel 3.1, van de Wro, bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Aantasting woon- en leefklimaat: algemeen en de VNG-brochure

3.       [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte de bestemming "Bedrijf" en het daarbij behorende bouwvlak tot direct aan zijn perceel heeft gelegd. Onder het vorige plan kon tot op 5 m van de perceelgrens worden gebouwd.

Hij stelt zich op het standpunt dat de raad het plangebied ten onrechte heeft aangemerkt als "gemengd gebied (functiemenging)" als bedoeld in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering", editie 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), omdat sprake is van een woongebied. Daarbij heeft hij erop gewezen dat in het plan de meeste ter plaatse voorheen aanwezige bedrijfsbestemmingen vervallen. De raad heeft daarom ten onrechte geen rekening gehouden met de richtafstand van 10 m uit de VNG-brochure die behoort bij bedrijfsactiviteiten in categorie A in een rustige woonwijk. Omdat de bedrijfsbebouwing niet op deze afstand van zijn woning is voorzien, is onvoldoende rekening gehouden met zijn woon- en leefklimaat.

Daarnaast betoogt [appellant] dat hij door de aanpandige bedrijfsbebouwing en de bebouwing in het verlengde daarvan een beperktere lichtinval en meer last van schaduwwerking zal krijgen. Ook stelt [appellant] dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast, omdat zijn gehele zijmuur eens in de 10 jaar geïmpregneerd moet worden. Bovendien zal hij zijn woning door de plaats van de bedrijfsbebouwing niet of onvoldoende kunnen ventileren omdat in de zijgevel waartegen de bedrijfsbebouwing wordt gebouwd een ventilatierooster aanwezig is.

3.1.    De VNG-brochure maakt voor de te hanteren richtafstanden ten opzichte van bedrijvigheid een onderscheid tussen een rustige woonwijk en een gemengd gebied. Volgens de VNG-brochure is een rustige woonwijk een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Als voorbeelden van een gebied met functiemenging worden genoemd een woon- en werkgebied met kleinschalige, vooral ambachtelijke bedrijvigheid en gebieden langs stadstoegangswegen met verschillende functies. Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen.

De raad heeft de directe omgeving van het plangebied naar het oordeel van de Afdeling terecht aangemerkt als een "gemengd gebied met functiemenging" als bedoeld in de VNG-brochure. Anders dan [appellant] meent,  is het bestaande karakter van de omgeving hiervoor bepalend en heeft de raad daarbij mogen aansluiten. Er zijn autobedrijven aanwezig pal naast woningen. Daarnaast heeft het plangebied een directe ligging aan een spoorlijn en is het daarmee aan de hoofdinfrastructuur gelegen. Verder mocht de raad er gewicht aan toekennen dat het hier gaat om een binnenstedelijke omgeving.

In het plan is verder vastgelegd dat in het plangebied uitsluitend bedrijven in milieucategorie A, zoals nader omschreven in de "Staat van Bedrijfsactiviteiten (functiemenging)" die als bijlage 1 bij de planregels is gevoegd, mogen worden gevestigd. Uit deze Staat van Bedrijfsactiviteiten volgt dat onder meer telecommunicatiebedrijven, reisorganisaties,  kappersbedrijven en kantoren tot milieucategorie A behoren. Vanwege die overwegingen en de aard van de bij het plan toegestane bedrijfsactiviteiten, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in zoverre in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] niet onaanvaardbaar wordt aangetast als de bedrijfsbebouwing aanpandig wordt gebouwd aan de woning van [appellant].

Voor het aspect lichtinval en schaduwwerking bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het plan zo’n ontoelaatbare verminderde lichtinval dan wel schaduwwerking optreedt bij de woning van [appellant] dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de raad op basis van de Zonnestudie die als bijlage 11 bij de plantoelichting is gevoegd tot deze conclusie is gekomen. Daarnaast betrekt de Afdeling daarbij dat de woning en het plangebied in een binnenstedelijke omgeving liggen waar het optreden van schaduwhinder als gevolg van bebouwing niet uitzonderlijk is. In zo’n binnenstedelijke omgeving is een beperkte lichtinval en het optreden van schaduwwerking eerder aanvaardbaar dan in een niet-stedelijke omgeving.

Verder heeft [appellant] de stelling van de raad dat impregnatie van de gevel bij een aanpandige bebouwing niet langer nodig is, niet voldoende weersproken. Ook heeft de raad bij de belangenafweging in aanmerking mogen nemen dat er alternatieven mogelijk zijn om de woning van [appellant] goed te ventileren en dat deze mogelijkheden ook technisch haalbaar zijn.

Het betoog faalt.

Natura 2000-gebied

4.       Ook voert [appellant] aan dat in de plantoelichting niet, althans op onjuiste wijze cijfermatig is onderbouwd dat het bestemmingsplan geen significant negatief effect heeft op het Natura 2000-gebied "Kampina & Oisterwijkse Vennen" dat op een afstand van 3,3 km van het plangebied ligt.

4.1.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

4.2.    De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, in het bijzonder overwegingen 10.49-10.52, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. De woning van [appellant] ligt op 3,3 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Kampina & Oisterwijkse Vennen". Gelet hierop maakt dit Natura 2000-gebied geen onderdeel uit van de directe leefomgeving van [appellant].

Gelet op het voorgaande bestaat geen verwevenheid tussen de individuele belangen van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat hij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op die norm kan beroepen. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgronden, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Het betoog faalt.

De omgevingsvergunning

Parkeerbehoefte

5.       [appellant] betoogt dat bij de verlening van de omgevingsvergunning niet is voldaan aan de in het plan opgenomen parkeerregeling. Volgens artikel 14.2, onder b, van de planregels moet worden voldaan aan de normen voor parkeren, zoals die zijn vastgelegd in de nota "Parkeernormen Tilburg 2017" (hierna: de Nota). [appellant] stelt dat het college een normering van 1,1 per appartement had moeten gebruiken, waardoor er een totale parkeerbehoefte van 55 plaatsen zou zijn, terwijl het college een normering van 0,8 heeft aangehouden en uitkomt op een parkeerbehoefte van in totaal 53 parkeerplaatsen.

5.1.    In artikel 14.2, onder a, van de planregels is bepaald dat binnen het in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingsvlak "Verkeer-Verblijf" in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig moet zijn voor het parkeren of stallen van auto’s. De parkeerbehoefte wordt op grond van artikel 14.2, onder b, van de planregels berekend aan de hand van de parkeernormen en volgens de rekenmethode zoals opgenomen in de Nota.

In bijlage 2 bij de Nota is Tilburg in zones verdeeld, waarbij het plangebied in zone B ligt. In bijlage 1 bij de Nota zijn voor zone B de normen voor de hoofdgroep "wonen" weergegeven. Voor de categorie "grondgebonden woning of appartement (goedkoop) <70 m² bvo" geldt een normering van 1,1. Voor de categorie "sociale woningbouw (appartementen sociale huur)" geldt een parkeernorm van 0,8. Blijkens de stukken is bij de herontwikkeling van Zuid-Oosterstraat 22a-23 beoogd dat 20% van de grondgebonden woningen in het plangebied uit sociale woningbouw moet bestaan. Uit de overgelegde stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat de bij het plan voorziene 9 appartementen voldoen aan de criteria voor de sociale woningbouw. Daarom heeft het college de keuze gemaakt om deze appartementen bij de berekening van de benodigde parkeerplekken te onderscheiden van de categorie "grondgebonden woning of appartement (goedkoop) <70 m² bvo". Gelet hierop heeft het college naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de gehanteerde norm van 0,8 parkeerplaats per appartement kunnen aanhouden.

5.2.    [appellant] betoogt verder dat het college bij de berekening van de gewogen parkeerbehoefte ten onrechte ongemotiveerd is uitgegaan van een "dubbelgebruik" van de parkeerplaatsen. De parkeersituatie ter plaatse laat het meerekenen van "dubbelgebruik" volgens [appellant] niet toe en ter plaatse zijn allerlei vormen van bedrijvigheid mogelijk. De bestaande parkeerdruk is niet meegewogen en onbekend is wat de invloed is van de aanleg van 27 van de nieuwe parkeerplaatsen aan de weg, terwijl er geen parkeervergunningplicht geldt.

5.3.    De parkeernormen als bedoeld in de Nota zijn onderverdeeld in functies en geven, zo staat in de Nota, per functie een indicatie van de omvang van het benodigde aantal parkeerplaatsen.

In paragraaf 2.2.1 van de Nota is aangegeven dat dubbelgebruik in sommige gevallen een rol kan spelen bij de berekening van de parkeerbehoefte. Dit is bijvoorbeeld het geval als zich in het gebied een combinatie van functies voordoet. De parkeergelegenheid moet wel toegankelijk zijn voor de verschillende beoogde doelgroepen. Of hiervan sprake is, kan worden vastgesteld aan de hand van de momenten in de week waarop de parkeervraag per functie zich voordoet. De aanwezigheidspercentages die het college gebruikt voor het vaststellen van het "dubbelgebruik" zijn afgeleid van de handreiking "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW.

5.4.    Het college heeft uiteengezet dat er in dit geval voor is gekozen om dubbelgebruik in de berekening te betrekken, omdat op het voor de vergunde bebouwing maatgevende moment "werkdag-avond" de meeste bewoners thuis zijn, maar er geen of weinig bezoek of aanwezigheid is in het in het plan voorziene bedrijfsverzamelgebouw. Overdag is dit juist andersom. Daarnaast acht het college het gebruik van de aanwezigheidspercentages niet problematisch, omdat de parkeerplaatsen aan de rand van het plangebied en in de nabijheid van zowel de woningen als de bedrijfsruimte liggen. Hierdoor is de loopafstand in alle gevallen beperkt.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college het meerekenen van het dubbelgebruik van parkeerplaatsen voldoende heeft gemotiveerd. Over de bestaande grote parkeerdruk in de omgeving overweegt de Afdeling dat de parkeernota niet voorschrijft dat deze bij de berekening van een omgevingsvergunning een rol moet spelen.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het college en de raad hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021

45-975.