Uitspraak 202102644/1/R1 en 202102644/2/R1


Volledige tekst

202102644/1/R1 en 202102644/2/R1.
Datum uitspraak: 30 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2021 heeft het college de "Locatiebesluiten HNI Pijnacker-Nootdorp, Achter het Raadhuis en Vrouwtjeslant" vastgesteld, waarbij onder meer locatie GS110 in de Sytwinde in Nootdorp is aangewezen voor het plaatsen van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: de ORAC’s).

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2021, waar [verzoeker], vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door C.W. van Wijk en J. Koster, zijn verschenen.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Inleiding

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.       In het bestreden besluit heeft het college onder meer de locatie GS110 in de Sytwinde tegenover huisnummer 120 aangewezen voor de plaatsing van twee ORAC’s. De inmiddels geplaatste ORAC’s staan op een parkeerplaats naast een uitrit. [verzoeker] woont in een hoekwoning aan de [locatie] en kan zich niet verenigen met de aanwijzing van deze locatie aan de zijkant van zijn woning, grenzend aan zijn achtertuin.

Beoordelingskader

3.       Bij de keuze van een locatie voor ORAC's moet het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de voorzieningenrechter, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van de ORAC’s.

4.       Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC's heeft het college de beleidsregels locatiecriteria huisvuilinzameling Pijnacker-Nootdorp 2020 (hierna: de beleidsregels) gehanteerd.

Procedureel

5.       Ter zitting is gebleken dat de ORAC’s op 15 april 2021 zijn geplaatst en inmiddels ook in gebruik zijn genomen. [verzoeker] betoogt tevergeefs dat het college niet binnen de beroepstermijn en zonder kennisgeving daarvan aan de omwonenden tot plaatsing van de ORAC’s had mogen overgaan. Het besluit is na de bekendmaking ervan in werking getreden. Dat de beroepstermijn nog niet was verstreken, stond niet in de weg aan uitvoering van het besluit.

6.       [verzoeker] betoogt dat het besluit niet met de benodigde zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Hij voert hierover aan dat het college naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen over het ontwerp locatieplan heeft toegezegd in dialoog te zullen gaan met de buurtbewoners voordat een definitieve locatie zou worden aangewezen. Van enig overleg is volgens [verzoeker] echter geen sprake geweest. Het door het college in het besluit aangehaalde fietsrondje waarbij samen met bewoners naar geschikte ORAC-locaties zou zijn gezocht, is hem ook niet bekend. Verder is er nauwelijks op zijn e-mailberichten en telefoontjes gereageerd. Uit de door hem overgelegde handtekeningenlijst blijkt dat veel buurtbewoners het gebrek aan dialoog en communicatie ook hebben ervaren en het oneens zijn met de keuze van deze locatie, aldus [verzoeker].

6.1.    Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Niet is gebleken dat het college niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan die afdeling. Het ontwerp van het locatieplan is in het voorjaar van 2020 ter inzage gelegd en er is aan belanghebbenden gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen, wat [verzoeker] ook heeft gedaan. Het college heeft bij besluit van 18 augustus 2020 vervolgens een locatieplan vastgesteld waarin het 56 ORAC-locaties heeft aangewezen. Voor 33 van de in het ontwerp locatieplan opgenomen locaties, waaronder de hier aan de orde zijnde locatie GS110, heeft het college naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen besloten om nog geen aanwijzingsbesluit te nemen en eerst in dialoog te gaan met de indieners van de zienswijzen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat vervolgens de indieners van zienswijzen over deze locaties en de deelnemers van een fietsrondje door de wijk begin 2021 per mailbericht zijn geïnformeerd over het voorgenomen locatieplan met de aan te wijzen locaties en dat hen daarin is verzocht hierop te reageren. Het college heeft ter zitting desgevraagd onweersproken bevestigd dat dit mailbericht ook aan [verzoeker] is toegezonden. In de van het besluit deel uitmakende Nota van beantwoording heeft het college gereageerd op de door [verzoeker] naar voren gebrachte zienswijze.

Het college heeft ter zitting toegelicht dat voorafgaand aan de zienswijzeprocedure begin 2019 een bewonersbijeenkomst met een fietsronde door de wijk is georganiseerd om samen met de wijkbewoners geschikte locaties te zoeken. De voorzieningenrechter overweegt dat het voorafgaand plegen van overleg met omwonenden en het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Dat [verzoeker] geen uitnodiging heeft ontvangen om deel te nemen aan dit fietsrondje, zoals hij heeft gesteld, heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure en het locatieplan.

Dat het college er in verband met de coronapandemie voor heeft gekozen om de toegezegde dialoog per email uit te voeren, maakt niet dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. Door de coronamaatregelen was het niet mogelijk om een bewonersavond te organiseren en het college heeft de indieners van zienswijzen en deelnemers aan het fietsrondje op deze manier voldoende gelegenheid geboden om, in aanvulling op de al naar voren gebrachte zienswijze, te reageren op het voorgenomen locatieplan. Het college heeft ter zitting erkend dat bij de voorbereiding van het besluit de communicatie met [verzoeker] niet altijd goed is gegaan en dat in deze dialoogronde ten onrechte ook geen telefonisch gesprek met [verzoeker] is gevoerd, zoals wel was toegezegd in het hiervoor vermelde emailbericht van begin 2021. De voorzieningenrechter ziet in deze onvolkomenheden echter onvoldoende aanleiding om het besluit niet in stand te laten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de Nota van beantwoording blijkt dat het college de bezwaren van [verzoeker] tegen de locatie wel heeft betrokken in zijn besluitvorming over de locatiekeuze. In beroep heeft [verzoeker] niet aangevoerd dat het college de door hem naar voren gebrachte aspecten niet in de belangenafweging heeft betrokken.

Voor zover [verzoeker] heeft verwezen naar de door hem ingediende handtekeningenlijst, overweegt de voorzieningenrechter dat over de in het ontwerp locatieplan voorgestelde locatie GS110 naast de zienswijze van [verzoeker] één andere zienswijze naar voren is gebracht. Voor het college bestond naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen geen aanleiding om de andere omwonenden in de dialoogronde te betrekken.

Het betoog faalt.

Inhoudelijk

7.       [verzoeker] betoogt verder dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van de ORAC’s omdat deze locatie ongeschikt is. Hij wijst er op dat de locatie op ongeveer 3,5 m afstand van zijn tuinhek ligt en dat hij vanuit zijn tuin uitkijkt op de ORAC’s met de ‘monden’ richting de tuin. [verzoeker] verwacht dat het gebruik van de ORAC’s zal leiden tot allerlei vormen van hinder, zoals stank- en geluidsoverlast. [verzoeker] stelt dat het gebruik van de direct naast zijn tuin gelegen ORAC’s lawaai maakt en dat huisvuil naast de ORAC’s zal worden geplaatst, wat ook ongedierte zal aantrekken. Ook zal de inzamelwagen tijdens het legen voor verkeershinder zorgen, doordat de naast de ORAC’s liggende uitrit dan wordt geblokkeerd. Verder voert [verzoeker] aan dat de locatie niet veilig is vanwege de ongelukkige ligging naast een uitrit tegenover een andere uitrit, langs een smal deel van de rijweg. Aanwijzing van een locatie op een parkeerplaats is verder in strijd met de beleidsregels locatiecriteria huisvuilinzameling, aldus [verzoeker]. Ten slotte vreest [verzoeker] dat plaatsing van de ORAC’s een waardevermindering van zijn woning tot gevolg heeft.

7.1.    Het college heeft in de Nota van beantwoording uiteengezet dat geluidoverlast zo veel mogelijk wordt voorkomen doordat de inworp door middel van afgesloten draaiende trommelschalen plaats vindt en niet met een klep. Weliswaar is het geluid dat ontstaat bij het legen van de ORAC’s niet te voorkomen, maar omdat het legen naar verwachting slechts één à twee keer per week zal plaats vinden en ongeveer vijf minuten duurt, acht het college dit aanvaardbaar. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat stankoverlast en overlast door ongedierte zich nagenoeg niet zal voordoen. Daarover heeft het in de Nota van beantwoording vermeld dat de opslag van het afval diep in de grond is en dat de weersinvloeden daardoor beperkt zijn. Dieren hebben geen toegang tot het afval in de ORAC’s. Verder is vermeld dat de ORAC’s jaarlijks zullen worden geïnspecteerd, onderhouden en schoongemaakt. Wat betreft de stelling van [verzoeker] dat huisvuil naast de ORAC’s zal worden geplaatst, heeft het college zich in de Nota van beantwoording op het standpunt gesteld dat dit niet is toegestaan. Gemeentelijke handhavers zullen de ORAC’s controleren en als er afval naast de ORAC’s wordt aangetroffen, wordt het afval zo snel mogelijk opgeruimd en zal handhavend worden opgetreden. Om te voorkomen dat huisvuil wordt bijgeplaatst, omdat de ORAC’s vol zijn, zal elke ORAC een vulgraadsensor krijgen die aangeeft hoe vol de container is, zodat deze tijdig kan worden geleegd. Het college stelt verder dat het zo veel mogelijk rekening heeft gehouden met de afstand van de ORAC’s tot de woning. Het college erkent dat de afstand van de ORAC’s tot de tuin niet groot is, maar acht dit in het licht van de te verwachten beperkte hinder aanvaardbaar. Daarover heeft het ter zitting toegelicht dat de inwerpopeningen van de ORAC’s niet noodzakelijkerwijs aan de tuinzijde zijn voorzien, zoals dat nu het geval is. Het college heeft ter zitting toegezegd in overleg te gaan met de afvalinzamelaar om te bezien of de opening aan een andere zijde van de ORAC’s geplaatst kan worden, zodat [verzoeker] hier vanuit de tuin geen direct zicht op heeft.

7.2.    Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat de nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC, onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. De voorzieningenrechter zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

In de door [verzoeker] in algemene zin geuite vrees voor hinder heeft het college geen belemmering voor aanwijzing van de locatie hoeven zien. Het tegengaan van zwerfafval is verder een kwestie van handhaving. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat het college alles in het werk zal stellen om de ruimte rondom de ORAC’s schoon en leefbaar te houden, zoals het ter zitting heeft verklaard.

Het college heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de verstoring van het uitzicht vanuit de tuin ook geen aanleiding hoeven zien om van de aanwijzing van de locatie af te zien. De locatie ligt naast de stoep op een parkeervak, waar voorheen een auto geparkeerd stond. De ORAC’s zullen ongeveer 1 m boven de grond uitsteken. Weliswaar zal het woongenot van [verzoeker] in enige mate worden aangetast, maar een onevenredige aantasting van zijn belangen is met de plaatsing van de ORAC’s op een afstand van 3,5 m van het tuinhek niet aan de orde.

Ook in het eventuele oponthoud van het verkeer uit de uitrit tijdens het legen van de ORAC’s hoefde het college geen aanleiding te vinden af te zien van aanwijzing van de locatie, aangezien het legen van de ORAC’s slechts van korte duur zal zijn.

7.3.    De voorzieningenrechter ziet ook geen grond voor het oordeel dat het college de locatie niet heeft mogen aanwijzen in verband met de verkeersveiligheid. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de aangewezen locatie in een rustige woonwijk ligt waar een maximale snelheid van 30 km per uur geldt. Gelet op de lage snel snelheid waarmee auto’s rijden, levert de ligging van de locatie naast een uitrit volgens het college geen gevaarlijke situaties op. Hierover heeft het college ter zitting verder nog uiteengezet dat de ORAC’s in de wijk zelfs zo veel mogelijk op een hoek van de straat of naast een in- of uitrit worden geplaatst, om te voorkomen dat ORAC’s recht voor een woning komen te staan. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.

7.4.    In de beleidsregels is neergelegd dat de inzamellocatie zich niet in een parkeervak bevindt. De aangewezen locatie ligt in een parkeervak en is dus in zoverre niet in overeenstemming met de beleidsregels. Volgens de beleidsregels kan het college evenwel beargumenteerd afwijken van de beleidsregels. In de Nota van beantwoording en ter zitting heeft het college uiteengezet dat in deze omgeving weinig openbare ruimte beschikbaar is en er veel belemmeringen zijn voor plaatsing van ORAC’s door de aanwezige ondergrondse infrastructuur. Omdat er in de buurt van de locatie geen geschikt alternatief beschikbaar is en de parkeerdruk in de straat het toelaat, acht het college opheffing van een parkeerplaats in dit geval acceptabel. Onder de door het college geschetste omstandigheden, die door [verzoeker] niet worden betwist, heeft het college aanleiding kunnen zien om af te wijken van het in de beleidsregels neergelegde criterium dat de inzamellocatie zich niet in een parkeervak bevindt.

7.5.    In het in beroep aangevoerde betoog dat het college niet heeft aangetoond dat plaatsing van de ORAC’s niet tot waardevermindering van zijn woning zal leiden, waarvoor [verzoeker] wel vreest, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college had moeten afzien van de aanwijzing van de locatie. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de plaatsing van de ORAC’s zal dalen. Dit laat onverlet dat indien hij meent door de aanwijzing schade te lijden die niet voor zijn rekening dient te komen, hij een verzoek om schadevergoeding tot het college kan richten.

7.6.    Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college de aangewezen locatie GS110 in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten voor plaatsing van twee ORAC’s.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

10.     Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021

604