Uitspraak 202102798/1/R1 en 202102798/2/R1


Volledige tekst

202102798/1/R1 en 202102798/2/R1.
Datum uitspraak: 30 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C], wonend te Hillegom (hierna: [verzoeker A] en anderen),

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hillegom,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2021 heeft het college het "Locatieplan ondergrondse containers voor restafval bij hoogbouw" vastgesteld, waarbij onder meer locatie Hillegom 16 aan het Hofzicht is aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer en een semi-ondergrondse container voor GFT-afval (hierna: de ORAC’s).

Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft dit aan haar doorgestuurde als beroepschrift aangemerkte bezwaar met een mede door [verzoeker C] ingediende aanvulling daarop doorgestuurd naar de Afdeling.

[verzoeker A] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker A] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2021, waar [verzoeker A] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen. Het college, vertegenwoordigd door S. van der Pols, A. van der Meer en S. Michel-Tienstra, heeft door middel van een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Na de zitting hebben [verzoeker A] en anderen en het college nog nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft partijen medegedeeld dat zij zich voldoende voorgelicht acht om zonder nieuwe zitting een uitspraak in de bodemzaak te doen.

Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht opnieuw ter zitting te worden gehoord en hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Inleiding

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.       Het voorliggende beroep tegen het bestreden besluit is niet ingesteld door [gemachtigde A], de partner van [verzoeker A], zodat de vereiste connexiteit met het door haar ingediende verzoek om voorlopige voorziening ontbreekt. De voorzieningenrechter heeft evenwel ter zitting vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening weliswaar is ingediend door [gemachtigde A], mede namens [verzoeker A] en anderen, maar dat zij daarmee heeft bedoeld om dat als gemachtigde te doen. De voorzieningenrechter merkt [gemachtigde A] daarom niet aan als een van de verzoekers, maar als hun gemachtigde.

3.       Bij besluit van 12 december 2019 heeft de raad van de gemeente Hillegom het huishoudelijk afval- en grondstoffenbeleid Hillegom vastgesteld. Daarin is onder meer opgenomen dat voor hoogbouw de huidige containers worden vervangen door ORAC’s en semi-ondergrondse GFT-containers.

Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het locatieplan, concrete locaties aangewezen waar containers worden geplaatst. [verzoeker A] en anderen wonen aan het Hofzicht. Schuin achter de woning aan [locatie] wordt in een groenstrook voorzien in de plaatsing van een ORAC en een GFT-container (locatie Hillegom 16). [verzoeker A] en anderen kunnen zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen.

Beoordelingskader

4.       Bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van ORAC’s moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de voorzieningenrechter, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de voorzieningenrechter vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

5.       Bij het bepalen van de locaties voor de ondergrondse containers heeft het college volgens het locatieplan de aspecten loopafstand, bereikbaarheid, veiligheid en inpassing in de openbare ruimte bij de afweging betrokken. Verder is de volgende voorkeursvolgorde aangehouden wat betreft de belangenafweging: 1) een locatie op de plek van de bestaande locatie, 2) niet binnen de zichtlijnen van een woning, 3) op de stoep, 4) op een plein, 5) in snippergroen, 6) in structureel groen op een hoek, 7) in structureel groen langs een rand, 8) in een langsparkeervak, 9) in een dwarsparkeervak, 10) op de plek van een boom, 11) in/nabij beschermd dorpsgezicht of monument.

Ontvankelijkheid

6.       De voorzieningenrechter volgt niet het standpunt van het college dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat [verzoeker A] en anderen geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerp locatieplan.

Onder verwijzing naar de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 6:13 van de Awb aan [verzoeker A] en anderen niet zal worden tegengeworpen, gelet op de totstandkoming van het bestreden besluit met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het beroep is daarom ontvankelijk.

Geschiktheid van de locatie

7.       [verzoeker A] en anderen betogen dat het college niet in redelijkheid locatie 16 heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van de ORAC’s, omdat deze locatie op een afstand van ongeveer 4,5 m van het terras van [locatie] ongeschikt is. [verzoeker A] en anderen voeren hierover aan dat het college zich bij de aanwijzing van de locatie niet aan de voorkeursvolgorde heeft gehouden en dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de ORAC’s, die zijn bedoeld voor de bewoners van het appartementencomplex, aangrenzend aan hun woningen moeten worden geplaatst. [verzoeker A] en anderen stellen dat de locatie onveilig is, omdat deze in de bocht van een doorgaande weg ligt en gebruikers een weg moeten oversteken om vanuit het appartementencomplex bij de ORAC’s te komen. Verder verwachten zij dat het gebruik van de ORAC’s zal leiden tot allerlei vormen van hinder, zoals geluid- en stankoverlast en huisvuil dat naast de ORAC’s zal worden geplaatst. [verzoeker A] en anderen wijzen er verder op dat de ORAC’s in de zichtlijn van de woning aan [locatie] liggen en dat zij vanaf de bovenverdieping van de woning zicht hebben op de ORAC’s.

7.1.    Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Niet is gebleken dat het college niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan die afdeling. Het ontwerp van het locatieplan is ter inzage gelegd en er is aan belanghebbenden gelegenheid geboden zienswijzen naar voren te brengen. [verzoeker A] en anderen hebben geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. In het bij het bestreden besluit behorende Eindverslag zienswijzeprocedure is vermeld dat over deze locatie één instemmende zienswijze naar voren is gebracht. Om die reden is in het bestreden besluit niet gemotiveerd ingegaan op de aan de specifieke keuze van deze locatie ten grondslag liggende belangenafweging. Daarvoor bestond voor het college ook geen aanleiding.

Naar aanleiding van het beroepschrift van [verzoeker A] en anderen heeft het college toegelicht dat het bij het bepalen van de locatie de voorkeursvolgorde heeft aangehouden. Daarbij heeft het college er op gewezen dat de bestaande locatie van de containers zich inpandig in de garage van het appartementencomplex bevindt, en dat daarom een andere locatie voor de ORAC’s moest worden gezocht. Verder zullen de twee ORAC’s volgens het college niet binnen de zichtlijnen van de woning aan [locatie] worden geplaatst. Het college heeft daarover ter zitting toegelicht dat het bij dit criterium gaat om het zicht vanuit de benedenverdieping van de woning. De ORAC’s zullen zodanig in het groen worden geplaatst dat er vanuit de woning of het terras geen zicht zal bestaan op de ORAC’s. Het college heeft ter zitting verder uiteengezet dat het in beginsel niet de voorkeur heeft om een locatie in een groenstrook aan te wijzen, maar dat daar in dit geval voor gekozen is omdat er geen geschikte locaties voorhanden waren op een stoep of een plein, in verband met bijvoorbeeld de aanwezigheid van ondergrondse kabels of leidingen.

Gelet op deze toelichting ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het college de voorkeursvolgorde niet heeft gehanteerd bij de keuze van de locatie.

7.2.    De voorzieningenrechter ziet verder geen grond voor het oordeel dat het college deze locatie niet heeft mogen aanwijzen omdat dit zal leiden tot onveilige situaties. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de aangewezen locatie in een rustig woongebied ligt met weinig doorgaand verkeer, zodat het oversteken van de weg niet tot onveilige situaties zal leiden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van die toelichting te twijfelen.

7.3.    Als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de voorzieningenrechter in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook gaan over nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. De voorzieningenrechter zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

7.4.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hinder, zoals bijvoorbeeld geluid- en stankoverlast tot een minimum beperkt zal blijven en dat het gebruik van de ORAC’s geen onaanvaardbare aantasting van het woongenot van [verzoeker A] en anderen oplevert. In de door [verzoeker A] en anderen in algemene zin geuite vrees voor hinder ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan deze stelling te twijfelen, zodat het college hierin geen reden heeft hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie.

7.5.    Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat wat [verzoeker A] en anderen hebben aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid locatie 16 geschikt heeft kunnen achten voor het plaatsen van de ORAC’s.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

8.       [verzoeker A] en anderen betogen verder dat het college had moeten kiezen voor geschiktere alternatieve locaties die beschikbaar zijn. Zij wijzen hierbij op een locatie op de hoek van het Hofzicht en de Van Meerbeekstraat. Deze locatie ligt in een groenstrook langs een stoep, grenst niet aan een achtertuin en geeft minimale zichthinder. Verder biedt het grote parkeerterrein voor het appartementencomplex volgens [verzoeker A] en anderen meerdere locatiemogelijkheden in snippergroen of op parkeervakken. [verzoeker A] en anderen voeren verder aan dat het college in deze beroepsprocedure tekort is geschoten in het onderzoek naar alternatieve locaties en in de informatievoorziening en transparantie over zijn inspanningen om naar aanleiding van de bezwaren van [verzoeker A] en anderen tot een oplossing te komen.

8.1.    [verzoeker A] en anderen hebben geen zienswijzen over het ontwerp locatieplan waarin deze locatie was opgenomen, naar voren gebracht. Nadat zij kennis hadden genomen van de in het bestreden besluit aangewezen locatie zijn zij hiertegen opgekomen. Naar aanleiding van de door [verzoeker A] en anderen naar voren gebrachte bezwaren tegen de aangewezen locatie en een overleg op 10 maart 2021 ter plaatse van de locatie, waarbij ook de wethouder aanwezig was, heeft het college onderzocht of de door [verzoeker A] en anderen aangedragen locatie op een parkeervak direct tegenover het appartementencomplex een geschikt alternatief kan zijn. Omdat diverse bewoners van het appartementencomplex bezwaar bleken te hebben tegen dit voorgestelde alternatief, waarbij ook een parkeerplaats verloren zou gaan, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze locatie niet geschikt is. [verzoeker A] en anderen verzetten zich niet meer tegen dat standpunt, maar zijn van mening dat het college een van de andere door hen aangedragen alternatieven moet aanwijzen in plaats van locatie 16.

Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat het bestreden besluit van 9 februari 2021. De door [verzoeker A] en anderen naar voren gebrachte klachten over de informatievoorziening en transparantie hebben betrekking op de fase na het nemen van het besluit en kunnen daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het locatieplan.

Omdat [verzoeker A] en anderen de volgens hen geschiktere alternatieven niet in de zienswijzeprocedure naar voren hebben gebracht, heeft het college die alternatieven niet kunnen betrekken bij de besluitvorming. Anders dan [verzoeker A] en anderen hebben aangevoerd, rust op het college niet de verplichting om een volledige heroverweging van het genomen besluit uit te voeren, voor zover zij daartegen beroep hebben ingesteld.

Aangezien het college locatie 16 geschikt heeft kunnen achten voor plaatsing van de ORAC’s, zoals de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, ligt nu alleen nog de vraag voor of een van de door [verzoeker A] en anderen concreet genoemde locaties zo veel geschikter is dan de aangewezen locatie 16, dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

8.2.    Ter zitting heeft het college zich over het genoemde alternatief op de hoek van het Hofzicht en de Van Meerbeekstraat op het standpunt gesteld dat dit geen betere locatie. Het college heeft toegelicht dat deze locatie aan een doorgaande weg ligt en dat het dat niet wenselijk vindt, omdat dit bij het legen van de ORAC’s door inzamelwagens verkeersonveilige situaties met zich kan brengen. Verder heeft het college toegelicht dat het de mogelijke alternatieven op het parkeerterrein voor het appartementencomplex niet als verbetering ziet. Volgens het college zal het de veiligheid niet ten goede komen als de gebruikers over het onoverzichtelijke parkeerteerrein moeten lopen om de ORAC’s te bereiken. Verder zal plaatsing van ORAC’s dan vaak ten koste gaan van parkeerplaatsen, wat het college gelet op de hoge parkeerdruk daar onwenselijk vindt.

Het college heeft zich, gelet op de gegeven toelichting, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [verzoeker A] en anderen aangedragen alternatieve locaties niet geschikter zijn voor plaatsing van de ORAC's dan locatie 16. Dat betekent dat het college in deze alternatieven geen reden heeft hoeven zien om af te zien van aanwijzing van de locatie 16.

Het betoog faalt.

9.       Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat er wellicht een mogelijkheid is om de aangewezen locatie enkele meters in de richting van het parkeerterrein te verplaatsen, zodat de afstand tot het terras van [locatie] groter wordt. Voor verwezenlijking van dat alternatief zullen de daar aanwezige boom en het kunstwerk moeten wijken. Na de zitting heeft het college dit voorstel met een tekening aan [verzoeker A] en anderen voorgelegd en daarbij medegedeeld dat het de haalbaarheid en het draagvlak voor dit alternatief wil onderzoeken. Uit de door [verzoeker A] en anderen na de zitting overgelegde stukken blijkt dat zij niet instemmen met dit alternatief en dat zij met het college verder willen zoeken naar een andere oplossing. Hoewel het partijen vrij staat om met elkaar in gesprek te gaan en om te proberen tot een voor iedereen bevredigende oplossing te komen, kan dit bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit geen rol spelen. De voorzieningenrechter laat dit daarom buiten beschouwing.

Conclusie

10.     Het beroep is ongegrond.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

12.     Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021

604