Uitspraak 201905969/1/R3


Volledige tekst

201905969/1/R3.
Datum uitspraak: 30 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats] respectievelijk [woonplaats],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2019 in zaak nr. 18/2932 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Laren.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2016 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het terrein met opstallen aan het Raboes 18 en 20 in Laren voor verblijf en overnachting door niet-scoutinggroepen.

Bij besluit van 24 juli 2018 heeft het college het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 24 juli 2018 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en het college hoger beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 18 oktober 2019, zaak nr. 201905969/2/A1, heeft de Afdeling het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk verklaard.

Stichting Raboes Blijdenstein heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2021, waar zijn verschenen: [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. J.W. Verhoeven, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door F.R.M. van Lent.

Ook is ter zitting gehoord Stichting Raboes Blijdenstein, vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar van de woning met het adres [locatie] in Laren. Stichting Raboes Blijdenstein is eigenaar van het aangrenzende perceel met nummers 18 en 20 (hierna: het perceel). Dit perceel en de daarop staande opstallen worden onder meer gebruikt door de met de Stichting verbonden vereniging Scouting Raboes.

2.       Het college heeft eerder beslist op het bezwaar van [appellant] bij het besluit van 27 september 2017. Bij uitspraak van 24 mei 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:2267, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 september 2017 vernietigd en het college opgedragen binnen acht weken na de verzenddatum van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.

Het oordeel van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het gebruik van het perceel, bestaande uit het verhuren, inclusief overnachting, van de clubhuizen aan derden/niet-scouts in strijd is met artikel 13.5 van het bestemmingsplan "Laren Noord" en de artikelen 8, tweede lid, en 20 van het daarvoor geldende bestemmingplan "De Kolonie". Het college heeft in het besluit van 24 juli 2018 niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik niet is vergroot en dus onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan valt. Om deze reden heeft het college dat besluit genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en het besluit van 24 juli 2018 moet worden vernietigd, aldus de rechtbank.

4.       Vervolgens heeft de rechtbank onderzocht hoe zij het geschil zoveel mogelijk definitief kan beslechten. De rechtbank heeft hierbij onder meer overwogen dat zij op basis van het dossier en wat is besproken op de zitting niet zelf kan beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college niet handhavend hoeft op te treden tegen de overtreding. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn - aldus de rechtbank - als de verhuur door middel van een vergunning of een bestemmingsplanwijziging kan worden gelegaliseerd. Het college zal dit volgens de rechtbank zelf moeten beoordelen. Het college zal in de daarbij te maken belangenafweging de door [appellant] gestelde overlast moeten betrekken. Om deze redenen is het volgens de rechtbank niet mogelijk om de rechtsgevolgen van het besluit van 24 juli 2018 in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Het college zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, aldus de rechtbank.

Mocht de rechtbank volstaan met een vernietiging?

5.       [appellant] is het eens met het oordeel van de rechtbank voor zover dat hiervoor onder 3 is samengevat. Zij betoogt echter dat de rechtbank ten onrechte het geschil niet zoveel mogelijk definitief heeft beslecht, zoals artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft. Volgens haar had de rechtbank niet mogen volstaan met het vernietigen van het besluit van 24 juli 2018.

Hiertoe voert zij onder meer aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college niet handhavend kan optreden tegen de overtreding. Er is namelijk geen concreet zicht op legalisatie. Ook is handhavend optreden niet onevenredig. [appellant] stelt dat het college wat dit betreft twee oneigenlijke argumenten heeft gebruikt, te weten, de lange duur van het gebruik en het financiële belang van Stichting Raboes Blijdenstein en vereniging Scouting Raboes.

[appellant] vindt dat de rechtbank onder deze omstandigheden meer had kunnen en moeten doen om het geschil definitief te beslechten, zoals het zelf in de zaak voorzien door een last onder dwangsom op te opleggen. Zij verzoekt de Afdeling dit alsnog te doen.

5.1.    Zoals hiervoor onder 3 is samengevat, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ontoereikend heeft gemotiveerd dat het gebruik van het perceel bestaande uit het verhuren, inclusief overnachting, valt onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan. Dit oordeel - dat niet in geschil is - sluit niet uit dat het college in een nieuw besluit alsnog een toereikende motivering geeft. Als het college daar in slaagt, is er geen overtreding waartegen handhavend opgetreden kan worden.

Dit neemt niet weg dat de rechtbank bij het beantwoorden van de vraag hoe het geschil zo veel mogelijk definitief kan worden beslecht als uitgangspunt heeft genomen dat er een overtreding van het bestemmingsplan is waartegen het college in beginsel handhavend moet optreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank het college in de gelegenheid mogen stellen om een nadere afweging te maken over eventuele bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om niet handhavend op te treden. Overigens behoort de bestuursrechter als regel niet krachtens artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht over te gaan tot het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang (zie daarover bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7783).

Om deze redenen slaagt het betoog niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021

717.