Uitspraak 202002724/1/R3


Volledige tekst

202002724/1/R3.
Datum uitspraak: 30 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Kolham, gemeente Midden-Groningen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Midden-Groningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rengers, A.B. Nobellaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2021, waar [appellant A], bijgestaan door mr. E.L. Beuving, en de raad, vertegenwoordigd door drs. H. de Muinck, zijn verschenen. Voorts is McDonald’s Nederland B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.P. IJkelenstam, advocaat te Amsterdam, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied ziet op het meest oostelijke deel van het bedrijvenpark Rengers, tussen de A.B. Nobellaan en de Knijpslaan, ten zuiden van de A7. De raad heeft het plan vastgesteld om de vestiging van een fastfoodrestaurant, reclamemast en tankstation ter plaatse mogelijk te maken.

[appellant A] en [appellant B] wonen op korte afstand van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan, met name omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procesbelang

3.       Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat [appellant A] en [appellant B] geen belang hebben bij een uitspraak op hun beroep. Daartoe voert de raad aan dat omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen zijn verleend en dat deze vergunningen inmiddels onherroepelijk zijn geworden.

3.1.    De Afdeling overweegt dat de door de raad genoemde omstandigheid geen aanleiding geeft voor het oordeel dat [appellant A] en [appellant B] niet langer belang hebben bij een uitspraak op hun beroep tegen het plan, nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing (vgl. bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1994). Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van [appellant A] en [appellant B] vanwege het ontbreken van belang bij dat beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

Woon- en leefklimaat

Restaurant en tankstation

4.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de voorziene ontwikkelingen een onaanvaardbare inbreuk op hun woon- en leefklimaat maken. De raad heeft de belangen van [appellant A] en [appellant B] onvoldoende meegewogen in de belangenafweging. De komst van een McDonald’s en een tankstation zullen een verkeerstoename tot gevolg hebben en hiermee samenhangend een toename van geluidhinder, luchtverontreiniging en stankoverlast. Volgens [appellant A] en [appellant B] zijn er al jaren verkeersproblemen ter hoogte van de A7-afslag 41. Met name tijdens de ochtend- en avondspits staat het verkeer vaak vast. De mobiliteitsstudie van Goudappel Coffeng is volgens [appellant A] en [appellant B] ten onrechte gebaseerd op de prognoses die door McDonald’s zelf zijn aangeleverd. Dit is geen goed uitgangspunt voor een zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek, aldus [appellant A] en [appellant B].

Daarnaast betogen [appellant A] en [appellant B] dat de voorziene ontwikkeling zwerfafval en hangjeugd tot gevolg zal hebben.

4.1.    De raad stelt dat de belangen van omwonenden van het plangebied bij de belangenafweging zijn betrokken en dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.

De doorstroming van het verkeer blijft volgens de raad acceptabel. Hierbij verwijst de raad naar het rapport van Sweco "Simulatiestudieverkeersafwikkeling rondom de Knijpsbrug, Onderzoek naar het effect van een McDonalds en tankstation op de verkeersafwikkeling op de aansluiting van Hoogezand op Rijksweg A7 bij Knijpsbrug" van 23 oktober 2019 (hierna: rapport van Sweco) en de mobiliteitsstudie "Mobiliteitsstudie McDonald’s Hoogezand" van Goudappel Coffeng van 31 oktober 2019 (hierna: de mobiliteitsstudie). Het rapport van Sweco en de mobiliteitsstudie zijn als bijlage bij de plantoelichting opgenomen.

Wat het aspect geur betreft stelt de raad dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat, omdat ruimschoots wordt voldaan aan de VNG-richtafstanden. Daarnaast worden [appellant A] en [appellant B] volgens de raad beschermd door de bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. De raad stelt ook dat ondanks dat het wegverkeer enigszins zal toenemen, dit slechts tot een geluidstoename van 0,5 dB op de woning van [appellant A] en [appellant B] leidt. Een toename van minder dan 1,5 dB wordt aanvaardbaar geacht binnen de Wet geluidhinder, aldus de raad.

4.2.    In de mobiliteitsstudie is geconcludeerd dat er in de referentie- en planvariant (met McDonald’s en tankstation) sprake is van een acceptabele doorstroming op de rotonde N385 - A7 - Rijksweg West. In het onderzoek van Sweco staat dat de wachtrijlengte op de afrit A7 niet of nauwelijks toeneemt. [appellant A] en [appellant B] hebben deze conclusies niet gemotiveerd bestreden. Dat de gegevens voor het verkeersonderzoek door McDonald’s zelf zijn aangeleverd, leidt niet tot het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. In paragraaf 3.4 van de plantoelichting heeft de raad uiteengezet dat de voorziene ontwikkeling, gelet op de geringe zelfstandige verkeersaantrekkende werking, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Uit paragraaf 3.2 en 3.3 van de plantoelichting blijkt dat de raad aansluiting heeft gezocht bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009 (hierna: de VNG-brochure). Voor de aspecten geur en geluid geldt voor een restaurant een richtafstand van 10 m en voor een benzineservicestation zonder LPG een richtafstand van 30 m. De VNG-richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die een milieubelastende functie toelaat, in dit geval het restaurant en tankstation, en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De afstand van het plangebied tot het perceel van [appellant A] en [appellant B] bedraagt ongeveer 45 m. Hiermee wordt al ruimschoots aan de VNG-richtafstanden voldaan. [appellant A] en [appellant B] hebben geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat ter plaatse van hun woning sprake zal zijn van onaanvaardbare geluid- of geurhinder. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluids- en geurgevolgen ter plaatse van de woning van [appellant A] en [appellant B] als gevolg van het voorziene restaurant en tankstation aanvaardbaar zijn.

Het bestrijden van zwerfafval en overlast door hangjeugd is een kwestie van handhaving van de openbare orde, die in de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen. Als men dit in de praktijk op zijn beloop laat, kan een verzoek om handhaving worden gedaan.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant B] en [appellant A] niet onaanvaardbaar zal worden aangetast door het voorziene restaurant en tankstation. Uit de nota van zienswijze en de plantoelichting blijkt dat de raad de belangen van omwonenden heeft meegenomen in de belangenafweging.

Het betoog slaagt niet.

Reclamemast

Alternatieven

5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat alternatieve locaties voor de reclamemast onvoldoende zijn onderzocht. De raad had de alternatieven mee moeten wegen in de besluitvorming. Volgens [appellant A] en [appellant B] heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom niet voor een alternatieve locatie voor de reclamemast is gekozen. De reclamemast zal op een ander deel van het bedrijventerrein minder overlast veroorzaken. De reclamemast kan volgens [appellant A] en [appellant B] beter bij afrit 40 in plaats van afrit 41 worden geplaatst.

5.1.    De raad stelt dat uitvoerig is gekeken naar een geschikte locatie voor de voorziene ontwikkelingen. Het bedrijvenpark is volgens de raad een geschikte locatie vanwege de toegankelijkheid, de zichtbaarheid en de mogelijkheden die het terrein biedt. De raad wil grote kavels of kavels waar zwaardere bedrijvigheid is toegestaan, reserveren voor bedrijvigheid die veel ruimte vereist of zwaardere bedrijvigheid en deze relatief schaarse kavels niet opdelen of invullen met lichtere bedrijvigheid. De raad hanteert het principe van inwaartse milieuzonering: lichte bedrijfscategorieën aan de randen en zwaardere bedrijfscategorieën in het midden van het bedrijventerrein. Het voorziene restaurant is een beperkt kwetsbaar object; gelet op de bijbehorende veiligheidsafstanden kan het restaurant op een andere locatie een belemmering vormen voor kavels met zwaardere bedrijvigheid. De gekozen locatie voor de reclamemast is volgens de raad vanuit ruimtelijk oogpunt de beste optie. De plaats van de reclamemast moet een logische verwijsfunctie hebben voor restaurantbezoekers. Gelet op de samenhang tussen het restaurant en de reclamemast staat de reclamemast vaak bij het restaurant. De reclamemast dient zichtbaar te zijn vanaf de doorgaande weg, zodat de afrit tijdig en veilig kan worden genomen.

5.2.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

De raad heeft uiteengezet waarom voor de gekozen locatie is gekozen en waarom alternatieve locaties volgens de raad minder geschikt zijn. De raad heeft dit onder andere in de nota van zienswijze toegelicht. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat het wenselijk is om lichtere bedrijvigheid aan de buitenkant van het bedrijvenpark te voorzien niet onredelijk. Vanwege de verwijsfunctie staat de reclamemast in de buurt van het restaurant. Daarnaast heeft de raad aangegeven dat de reclamemast tijdig zichtbaar moet zijn vanaf de doorgaande weg, wat bij het gekozen alternatief het geval is.

De raad heeft de door [appellant A] en [appellant B] voorgestelde alternatieven afgewogen bij de vaststelling van het plan en in redelijkheid die alternatieven kunnen afwijzen.

Het betoog slaagt niet.

Lichthinder

6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de lichtbakken op de reclamemast lichthinder tot gevolg zullen hebben. De reclamemast mag veel hoger worden dan onder het voorgaande bestemmingsplan was toegestaan en zal veel hoger zijn dan de andere reclamemasten op het bedrijventerrein. Het licht van de reclamemast zal vanuit de woon- en slaapkamer van [appellant A] en [appellant B] zichtbaar zijn. Gelet op de openingstijden die op grond van de APV zijn toegestaan, zal de reclamemast vrijwel altijd branden, ook tijdens een deel van de nacht. Volgens [appellant A] en [appellant B] had de raad beter moeten zoeken naar een oplossing om overlast van de reclamemast weg te nemen of te verminderen. De raad handelt volgens [appellant A] en [appellant B] in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) door dit niet te doen en bijvoorbeeld geen compenserende maatregelen op te nemen in het plan.

De maximale oppervlakte van de reclame-uiting is naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijze verkleind tot maximaal 25 m². Volgens [appellant A] en [appellant B] had de maximale hoogte van de reclamemast daarom verlaagd moeten worden. Door geen rekening te houden met de mogelijke verlaging van de mast als gevolg van de kleinere reclame-uiting is het bestreden besluit volgens [appellant A] en [appellant B] genomen in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Omdat een deugdelijke verantwoording voor de in het plan gemaakte keuze ontbreekt, is ook sprake van strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Daarnaast is volgens [appellant A] en [appellant B] onvoldoende onderzoek verricht naar de relevante feiten en af te wegen belangen, wat strijd oplevert met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bro.

6.1.    De raad stelt dat de reclamemast geen onaanvaardbare lichthinder tot gevolg zal hebben en dat is onderzocht hoe de reclamemast zich verhoudt tot de Richtlijn Lichthinder 2017 van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (hierna: NSVV-richtlijn). De raad verwijst hierbij naar paragraaf 3.10 van de plantoelichting en het ‘Ontwerpkader Attentiemast Hoogezand’ dat als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen. Volgens de raad zal er geen sprake zijn van een onaanvaardbare lichtbelasting op de woningen en bedrijven in de omgeving van het plangebied. Ter plaatse van de woning van [appellant A] en [appellant B] zal ook in de nachtperiode geen onaanvaardbare lichthinder optreden volgens de raad. De verkleining van de reclame-uiting hoeft geen verlaging van de mast met zich te brengen. De gekozen hoogte van 40 m is volgens de raad nodig om verkeersdeelnemers tijdig te attenderen, zodat ze de snelweg veilig kunnen verlaten.

Daarnaast wijst de raad erop dat [appellant A] en [appellant B] worden beschermd door de zorgplichtbepaling van artikel 2.1, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder h, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op grond daarvan moet de drijver van een inrichting lichthinder voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. Bij handhaving van deze bepaling kan worden aangesloten bij de Richtlijn Lichthinder.

6.2.    Artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a en d, van het Bro luidt:

"Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;

[…]

d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;

[…]."

Artikel 3.2.5, aanhef en onder e, van de planregels luidt:

"Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

[…]

e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast' is in afwijking van het bepaalde onder c en d tevens één verwijsmast ten behoeve van uitsluitend de horecavestiging toegestaan met

1. een maximum bouwhoogte van 40 meter

2. een maximum oppervlak van de reclame-uitingen van 25 m2

3. verlichting van de reclame-uitingen die uitsluitend tijdens openingstijden van de horecavestiging is toegestaan;"

6.3.    Lichtconsult heeft onderzocht of de reclamemast op basis van de destijds bekende specificaties van de reclamemast voldoet aan de kaders voor de reclameborden conform de NSVV-richtlijn. In het lichtonderzoek, dat de raad als bijlage 11 bij de plantoelichting heeft opgenomen, wordt geconcludeerd dat dit het geval zal zijn. In het rapport staat dat op basis van de berekende lichtsterktes aangenomen kan worden dat de bijdrage van de reclameborden op de verticale verlichtingssterkte Ev (lux) op de vensters van omwonenden buitengewoon klein is. Bij de woningen op de Knijpslaan, waar [appellant A] en [appellant B] wonen, is deze bijdrage volgens het rapport zelfs nihil. Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde lichtonderzoek, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat ter plaatse van de woning van [appellant A] en [appellant B] moet worden gevreesd voor onaanvaardbare lichthinder. Het lichtonderzoek gaat overigens nog uit van twee borden: de "M" met een oppervlakte van 36,4 m² en "McCafé" met een oppervlakte van 27,6 m², in totaal een oppervlakte van 64 m² en een lichtuitstralende oppervlakte van 10,5 m². Op grond van artikel 3.2.5, aanhef en onder e, van de planregels mag de reclame-uiting maximaal 25 m² zijn. De uiteindelijke lichtuitstraling zal dus minder zijn dan in het rapport is berekend.

Gelet op het belang van de zichtbaarheid van de reclame-uiting vanaf de snelweg en de resultaten van het lichtonderzoek, heeft de raad in redelijkheid kunnen overwegen dat de maximale hoogte van de reclamemast niet verminderd hoefde te worden naar aanleiding van de vermindering van de maximale oppervlakte van de reclame-uiting.

In wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in dit opzicht is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening dan wel met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a en d, van het Bro. In de plantoelichting en nota van zienswijze heeft de raad de gemaakte keuze van bestemmingen toegelicht en verantwoord. De onderzoeken die de raad heeft uitgevoerd zijn als bijlage bij de plantoelichting opgenomen.

Het betoog slaagt niet.

Tankstation

7.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat in artikel 3.5.2 van de planregels ten onrechte niet is opgenomen dat ook bij de toepassing van artikel 3.5.1, aanhef en onder g, de milieubelastingscomponenten dienen te worden meegewogen.

Uit artikel 3.5.1 van de planregels volgt dat de gronden en gebouwen na verlening van een omgevingsvergunning gebruikt kunnen worden als verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG, CNG, LNG en waterstof. Op de verbeelding is echter bepaald dat op de planlocatie alleen motorbrandstoffen zonder LPG verkocht mogen worden. CNG en LNG zijn niet in het Bevi opgenomen, maar wel gevaarlijk. Dit blijkt volgens [appellant A] en [appellant B] uit een rapport van het RIVM. De afstand van de achtergevel van de woning van [appellant A] en [appellant B] tot het perceel waarop het tankstation kan worden gerealiseerd is ongeveer 110 m. De afstand tot aan de McDonald’s zal naar schatting maximaal 75 m zijn. Het is volgens [appellant A] en [appellant B] de vraag of een LNG-vulpunt op deze locatie kan worden gesitueerd. LNG is als gevaarlijke stof in de PGS-richtlijn opgenomen. [appellant A] en [appellant B] betogen dat in de functieaanduiding naast LPG, ook LNG uitgezonderd had moeten worden van brandstoffen die verkocht mogen worden.

7.1.    De raad stelt dat de externe veiligheid voldoende is gewaarborgd. Het voorziene tankstation mag uitsluitend reguliere brandstoffen verkopen; hernieuwbare brandstoffen kunnen niet zonder meer verkocht worden. De binnenplanse afwijkingsbevoegheid maakt dit in de toekomst wel mogelijk, maar pas nadat onderzoek is verricht naar de risico’s, waarbij bestaande woningen maatgevend zijn.

De raad stelt dat in de planregels sprake is van een kennelijke verschrijving. Op grond van artikel 3.5.1, aanhef en onder g, kan het college een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruiken van gronden en bouwwerken als verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG, CNG, LNG en waterstof. Op grond van artikel 3.5.2 van de planregels zijn bij de toepassing daarvan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 12.2, onder c, van de regels van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rengers" van toepassing. In artikel 3.5.2 van het bestreden plan is bedoeld te verwijzen naar de algemene afwijkingsregels, zoals opgenomen in artikel 12.2, onder b, en niet naar artikel 12.2, onder c, van de planregels van dat plan. De raad verzoekt de Afdeling om het beroep indien nodig in zoverre gegrond te verklaren en zelf in de zaak te voorzien door de verschrijving te corrigeren.

7.2.    Aan de gronden van het zuidelijke deel van het plangebied zijn de bestemming "Bedrijventerrein" en onder andere de functieaanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" toegekend.

Artikel 3.4.1, aanhef en onder h, van de planregels luidt als volgt:

"Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

[…]

h. het gebruiken van gronden en bouwwerken als verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG, CNG, LNG, en waterstof."

Artikel 3.5.1, aanhef en onder g, luidt:

"Het bevoegd gezag kan met inachtneming van 3.5.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

[…]

g. het bepaalde in 3.4.1 h ten behoeve van het gebruiken van gronden en bouwwerken als verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG, CNG, LNG, en waterstof."

Artikel 3.5.2 luidt:

"Bij de toepassing van de onder 3.5.1 genoemde afwijkingsregels zijn de onderstaande voorwaarden en die zoals genoemd in 12.2 sub c van toepassing:

a. Bij de toepassing van 3.5.1 sub b, c of d moeten de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geurproductie, stofuitworp, geluidhinder, gevaar, bodem- en luchtverontreiniging."

Artikel 12.2, onder b, van de planregels van bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rengers" luidt:

"b. Bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels dient in ieder geval in acht te worden genomen dat:

1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;

3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;

4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn de bezonningssituatie, lichttoetreding, zichtlijnen of mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;

5. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking."

7.3.    Op grond van artikel 3.5.1, aanhef en onder g, van de planregels van het bestreden plan kan het college een omgevingsvergunning verlenen voor de verkoop van brandstoffen met LPG, CNG, LNG en waterstof. Aan deze afwijkingsbevoegdheid moeten met het oog op de externe veiligheid voorwaarden worden verbonden. De raad heeft erkend dat sprake is van een verschrijving in artikel 3.5.2 van de planregels. In artikel 3.5.2 van de planregels van het bestreden plan is bedoeld te verwijzen naar de algemene afwijkingsregels, zoals opgenomen in artikel 12.2, onder b, en niet naar artikel 12.2, onder c, van de planregels van het plan "Bedrijvenpark Rengers". Artikel 12.2, onder c, van de planregels van het plan "Bedrijvenpark Rengers" bestaat niet. Hierdoor zijn de voorwaarden voor het toepassen van de afwijkingsregels, zoals vastgelegd in artikel 12.2, onder b, van de planregels bij bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rengers" niet van toepassing bij het toepassen van de onder artikel 3.5.1 genoemde afwijkingsregels van de planregels van het bestreden plan, terwijl dit wel de bedoeling van de raad was. In wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij de voorbereiding van het besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt in zoverre.

Wat het betoog van [appellant A] en [appellant B] betreft dat in de functieaanduiding ook LNG uitgezonderd had moeten worden van brandstoffen die verkocht mogen worden, overweegt de Afdeling als volgt. Uit artikel 3.4.1, aanhef en onder h, van de planregels volgt al dat een verkooppunt van motorbrandstoffen met LNG bij recht niet is toegestaan. De gewenste aanvulling van de functieaanduiding is daarom niet vereist.

Conclusie

8.       Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 3.5.2 van de planregels, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

9.       De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en artikel 3.5.2 van de planregels zo te wijzigen dat naar artikel 12.2, onder b, van de planregels van bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rengers" wordt verwezen. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de voorwaarden voor het toepassen van de afwijkingsregels, zoals vastgelegd in artikel 12.2, onder b, van de planregels van bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rengers" van toepassing zijn bij het toepassen van de onder artikel 3.5.1 van de planregels van het bestreden plan genoemde afwijkingsregels. Voorts zal de Afdeling bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.

10.     Artikel 3.5.2 van de planregels komt als volgt te luiden:

"Bij de toepassing van de onder 3.5.1 genoemde afwijkingsregels zijn de onderstaande voorwaarden en die zoals genoemd in 12.2 sub b van de planregels van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rengers" van toepassing:

a. Bij de toepassing van 3.5.1 sub b, c of d moeten de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geurproductie, stofuitworp, geluidhinder, gevaar, bodem- en luchtverontreiniging."

11.     Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, draagt de Afdeling de raad op het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

12.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Midden-Groningen van 27 februari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rengers, A.B. Nobellaan", voor zover het betreft artikel 3.5.2 van de planregels;

III.      bepaalt dat artikel 3.5.2 van de planregels komt te luiden: "Bij de toepassing van de onder 3.5.1 genoemde afwijkingsregels zijn de onderstaande voorwaarden en die zoals genoemd in 12.2 sub b van de planregels van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Rengers" van toepassing:

a. Bij de toepassing van 3.5.1 sub b, c of d moeten de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geurproductie, stofuitworp, geluidhinder, gevaar, bodem- en luchtverontreiniging.";

IV.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit van 27 februari 2020, voor zover dit is vernietigd;

V.      draagt de raad van de gemeente Midden-Groningen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.     veroordeelt de raad van de gemeente Midden-Groningen tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Midden-Groningen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021

288-944.