Uitspraak 202005559/1/A3


Volledige tekst

202005559/1/A3.
Datum uitspraak: 30 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Rotterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam  van 11 september 2020 in zaken nrs. 20-804 en 20-6853 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Rotterdam

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2020 heeft de burgemeester een huisverbod voor de duur van tien dagen opgelegd aan [wederpartij].

Bij uitspraak van 11 september 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 september 2020 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2021, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.F. Jim en mr. Ö. Akarca, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [wederpartij] woont samen met zijn vrouw en twee kinderen in Rotterdam. Op 1 september 2019 heeft de vrouw van [wederpartij] ‘s middags de politie gebeld. Zij heeft tegen de politie verklaard dat [wederpartij] haar had geslagen en bedreigd met een keukenmes. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het vermoeden bestaat dat de aanwezigheid van [wederpartij] in de woning een gevaar oplevert voor zijn vrouw, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth). Daarom heeft hij een huisverbod aan [wederpartij] opgelegd.

Relevante regelgeving

2.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.

Uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Hij heeft pas nadat [wederpartij] beroep had ingesteld een deugdelijke motivering bekendgemaakt. Daarom heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of er aanleiding bestond om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Daarvoor was volgens haar geen aanleiding. [wederpartij] betwist dat hij zijn vrouw heeft bedreigd en mishandeld, er is geen letsel geconstateerd bij de vrouw, er zijn geen getuigen van een incident en er is niet gebleken dat er eerder incidenten zijn geweest. De burgemeester heeft geen nader onderzoek gedaan, zoals het bevragen van de vrouw over de verklaring die [wederpartij] heeft gegeven over een motief dat zijn vrouw zou hebben om niet de waarheid te vertellen over een incident. De burgemeester heeft niet voldoende onderbouwd dat sprake was van gevaar als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wth, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

4.       De burgemeester betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit onvoldoende was gemotiveerd. Hij heeft de onderliggende stukken van het besluit op 9 september 2020, en dus zo snel als mogelijk, naar [wederpartij] en de rechtbank verzonden.

4.1.    Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wth bevat het huisverbod in ieder geval een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt, de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt. Over het incident staat in het besluit alleen dat de vrouw heeft verklaard dat zij is mishandeld en bedreigd, dat [wederpartij] heeft verklaard dat zijn vrouw niet de waarheid vertelt en dat hun twaalfjarige zoon er tussenin staat en zijn verklaring veranderde nadat [wederpartij] hem iets toeriep. Verder staat er dat het huisverbod is gebaseerd op een ter plaatse gehanteerd Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG), een melding van de directe hulpverlening en bevindingen van het crisisinterventieteam. Maar die stukken zijn niet tegelijk met het besluit verstrekt. Uit deze summiere beschrijving valt niet op te maken welke feiten en omstandigheden aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod. Ingevolge artikel 3:47, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een motivering in situaties met spoed ook later worden vermeld. Maar de burgemeester heeft de onderliggende stukken van het huisverbod, die de motivering van dat besluit vormen, pas opgevraagd bij de politie en verstrekt aan [wederpartij] op het moment dat [wederpartij] beroep had ingesteld. Dat was acht dagen na het nemen van het besluit tot het opleggen van een huisverbod voor de duur van tien dagen. Hij had dit zo snel mogelijk na het nemen van het besluit behoren te doen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd door dit na te laten.

4.2.    Het betoog slaagt niet.

5.       De burgemeester betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen gevaar bestond in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wth en daarom ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Hoofdreden waaruit blijkt dat er wel sprake was van gevaar is het incident op 1 september 2020. Daarnaast is duidelijk dat er veel speelt binnen het gezin. De vrouw zou angstig zijn en willen scheiden en [wederpartij] zou de scheidingspapieren hebben vernietigd. Volgens haar is [wederpartij] altijd agressief geweest. [wederpartij] heeft aangegeven dat zijn vrouw het afgelopen jaar erg is veranderd en hun kinderen zou slaan. Volgens de burgemeester lopen de spanningen tussen [wederpartij] en zijn vrouw hoog op en mede met het oog op het belang van de kinderen was een rustperiode en het opstarten van hulpverlening noodzakelijk om escalatie te voorkomen. Voor de zitting bij de rechtbank had een eerste partnergesprek plaatsgevonden, maar toen lukte het niet om veiligheidsafspraken te maken. In een tweede partnergesprek, dat plaatsvond na de zitting bij de rechtbank, escaleerde de situatie weer. In een zorgadvies van Veilig Thuis van 9 september 2020 is geadviseerd om het huisverbod te verlengen, aldus de burgemeester.

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:440), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Als dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor de in het besluit genoemde personen opleveren.

5.2.    Naar aanleiding van het incident op 1 september 2020 zijn in totaal drie RiHG’s opgesteld, door de hulpofficier van justitie (hierna: de HOvJ), door een medewerker van de politie en door het Centrum Voor Dienstverlening. Daarnaast heeft de burgemeester verschillende processen-verbaal van de politie meegewogen bij zijn besluit, zoals van de aangifte van de vrouw en van het verhoor van [wederpartij].

Uit deze stukken volgt dat de vrouw heeft verklaard dat zij op 1 september 2020 door [wederpartij] met een keukenmes met de dood is bedreigd en door hem is geslagen. Volgens haar is [wederpartij] agressief, hebben ze de laatste maanden veel ruzie en controleert hij haar met alles. Ze wil scheiden, maar dit kost tijd. [wederpartij] heeft daarentegen verklaard dat hij zijn vrouw niet heeft mishandeld. Als dat het geval was, dan had zij wel de woning verlaten toen hij die dag hun kind naar school bracht, en dan hadden de buren wel iets gehoord moeten hebben. Hij is ziek en zij is sterker dan hij. Zij denkt alleen aan geld en was boos op hem, omdat hij het niet eens was met een manier om door middel van fraude met een paspoort geld te verdienen. Daarom heeft zij volgens [wederpartij] dit incident verzonnen.

De verklaringen van [wederpartij] en zijn vrouw zijn dus tegengesteld. Voor het verloop van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het huisverbod en het daartoe invullen van de RiHG’s lijkt te zijn uitgegaan van de verklaringen van de vrouw. Er zijn echter geen objectieve gegevens beschikbaar waaruit blijkt dat sprake was van geweld of dreiging. Zo is bijvoorbeeld geen letsel waargenomen bij de vrouw. Ook zijn er geen registraties, eerdere mutaties of verklaringen van buren die een aanwijzing zouden kunnen zijn voor eerdere problemen of een incident op 1 september 2020. Van enig verder onderzoek door de burgemeester is niet gebleken.

Op basis van deze stukken bestaan onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen, of ernstig te vermoeden, dat de aanwezigheid van [wederpartij] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn vrouw. Het is weliswaar aannemelijk dat tussen hen ernstige relatieproblemen bestonden en ruzies hebben plaatsgevonden, wat voor de kinderen zonder meer een onwenselijke situatie is en wat voor hen een loyaliteitsconflict kan opleveren, maar die omstandigheden zijn niet voldoende om aan te nemen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen dreigde. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:778. Het resultaat van partnergesprekken en het advies van Veilig Thuis hadden van betekenis kunnen zijn bij een eventuele voortzetting van het huisverbod, maar omdat er geen bevoegdheid bestond om een huisverbod op te leggen, is dat niet aan de orde. De rechtbank heeft dus terecht geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

5.3.    Het betoog slaagt niet.

Slotsom

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7.       De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

II.       veroordeelt de burgemeester tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021

317-851.

BIJLAGE

Wet tijdelijk huisverbod

Artikel 2

1. De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. […].

[…].

4. Het huisverbod bevat in ieder geval:

a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt;

b. de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod, en

c. de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.

[…].

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:47

1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.

[…].

3. Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze binnen een week na de bekendmaking.

[…].