Uitspraak 202102800/2/R4


Volledige tekst

202102800/2/R4.
Datum uitspraak: 23 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Waddinxveense Groenrecycling Wagro B.V., gevestigd te Waddinxveen,

verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 heeft het college aan Wagro een aantal lasten onder dwangsom opgelegd, waaronder de last om bij de acceptatie van afvalstoffen de juiste gebruikelijke benamingen en euralcodes te gebruiken.

Bij besluit van 18 maart 2021 heeft het college besloten op het door Wagro hiertegen gemaakte bezwaar en deze last onder dwangsom inhoudelijk in stand gelaten, maar haar gesplitst in twee afzonderlijke lasten.

Tegen dit besluit heeft Wagro beroep ingesteld.

Wagro heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Wagro heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 mei 2021, waar Wagro, vertegenwoordigd door mr. E.J.H. Plambeck, advocaat te Alphen aan den Rijn, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door drs. E.M. Herben en G. Flinterman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Wagro exploiteert aan de Tweede Bloksweg 54B in Waddinxveen een groenrecyclingsbedrijf met grondbank en bouwstofactiviteiten. In de inrichting wordt onder meer groenafval gecomposteerd.

2.1.    Het college vermoedt dat Wagro in haar composteringsproces teveel stankgevoelig groenafval, zoals afval afkomstig uit kassen, gebruikt, maar stelt dat niet te kunnen controleren omdat Wagro bij haar meldingen aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) de gebruikelijke benaming 'groenafval' hanteert voor alle groenafval. Daarom wenst het college dat Wagro het groenafval registreert en meldt onder een specifiekere benaming waaruit in ieder geval blijkt of het om stankgevoelig groenafval gaat. Het college stelt zich hierbij op het standpunt dat Wagro in strijd met artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer handelt door alle groenafval als 'groenafval' aan te duiden. Verder stelt het college zich op het standpunt dat Wagro in strijd met artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen handelt door niet altijd de juiste euralcode te melden aan het LMA.

2.2.    Bij het besluit van 20 juli 2020 heeft het college onder andere last 5 opgelegd. Daarbij heeft het Wagro gelast om nieuwe afvalstroomnummers met de juiste euralcode en juiste benaming van het afval aan te maken.

Bij het besluit op bezwaar van 18 maart 2021 heeft het college deze last geherformuleerd en gesplitst in de twee nieuwe lasten 4 en 5.

In last 4 is Wagro gelast om de overtreding van artikel 10.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer beëindigen door het groenafval te benoemen met de gebruikelijke benamingen welke zijn te herleiden op de vier hoofdgroepen genoemd in het geuronderzoek, te weten 'Houtachtig groenafval', 'Grasachtig materiaal', 'Agrarisch afval' en 'Plantsoen-, blad- en overig groenafval'.

In last 5 is Wagro gelast om de overtreding van artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen te beëindigen en blijvend aan dat artikellid te voldoen door bij de melding van afvalstoffen de juiste euralcode te gebruiken.

3.       Wagro heeft de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van de lasten 4 en 5 van het besluit van 18 maart 2021.

Over last 4 voert zij aan dat het volgens haar niet in strijd is met artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer om alle groenafval als 'groenafval' te benoemen en geen nader onderscheid te maken naar verschillende soorten groenafval. Volgens haar is 'groenafval' een gebruikelijke benaming voor het type afval dat zij als zodanig benoemt en heeft het college haar ten onrechte gelast om een specifiekere benaming te gebruiken. Volgens Wagro is een grote wijziging van haar registratiesysteem nodig voor het maken van onderscheid tussen de vier verschillende soorten groenafval. Voor de ontvangstregistratie van afvalstoffen en het melden bij het LMA gebruikt Wagro het softwaresysteem 'Service Digitaal'. Zij stelt op dit moment 452 actieve afvalstroomnummers te hebben die worden gebruikt voor groenafval. Als zij niet langer de benaming 'groenafval' mag gebruiken, kan zij deze afvalstroomnummers niet langer gebruiken en moet zij nieuwe afvalstroomnummers voor de verschillende soorten groenafval aanmaken. Daarvoor moeten onder meer omvangrijke wijzigingen in haar systeem worden doorgevoerd en moet contact worden opgenomen met de klanten die de bestaande afvalstroomnummers voor groenafval niet meer kunnen gebruiken. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een brief van ASOF, het softwarebedrijf dat haar zal ondersteunen bij het aanpassen van haar systeem, overgelegd waarin wordt ingeschat dat de werkzaamheden ruim 955 uur zullen duren.

Over last 5 voert Wagro aan dat zij niet verantwoordelijk is voor het bepalen van de juiste euralcode. Volgens haar gaat het wettelijke systeem ervan uit dat de ontdoener van de afvalstoffen de euralcode vaststelt en dat de ontvanger op basis daarvan een afvalstroomnummer toekent en een melding bij het LMA doet. Haar werkwijze is dan ook dat zij de euralcode van de ontdoener overneemt. Zij stelt dat zij, als ontvanger, niet de verplichting heeft om te controleren of de ontdoener de juiste euralcode heeft bepaald. Bovendien stelt zij niet altijd de juiste euralcode te kunnen bepalen, omdat die afhankelijk is van de herkomst van het afval, wat niet aan het afval zelf te zien is.

3.1.    In de Wet milieubeheer is niet gedefinieerd wat onder 'gebruikelijke benaming' moet worden verstaan. De vraag of het in strijd is met artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer om alle soorten groenafval als 'groenafval' aan te duiden en de vraag of het college op grond van die bepaling kan eisen dat Wagro specifiekere benamingen gebruikt, lenen zich niet voor beantwoording in deze procedure en zullen in de bodemprocedure onderzocht moeten worden. Hetzelfde geldt voor de vraag of Wagro, al dan niet naast de ontdoener van het afval, verantwoordelijk is voor het gebruiken van de juiste euralcode bij haar melding aan het LMA. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom beoordelen aan de hand van een belangenafweging.

3.2.    Het belang van Wagro is gelegen in het niet hoeven doen van investeringen voor het wijzigen van haar registratiesysteem en haar werkwijze, in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure. Daarbij is van belang dat het anders inrichten van het registratiesysteem, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar verschillende soorten groenafval, eenmalig een grote investering vergt en feitelijk vrijwel onomkeerbaar is. Het college betwist dat de werkzaamheden voor het wijzigen van het registratiesysteem 955 uur zullen duren en verwijst daarbij naar een eerder door ASOF gemaakte inschatting van 510 uur. Het college betwist echter niet dat het registratiesysteem gewijzigd moet worden en dat dat een grote investering vergt. Als in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat het college Wagro ten onrechte heeft gelast om dat onderscheid te maken, dan heeft Wagro deze investering voor niets gedaan en dan zou zij opnieuw moeten investeren in het aanmaken van nieuwe afvalstroomnummers om haar registratiesysteem weer in te richten zoals het was. Wagro heeft er terecht op gewezen dat dit ook verwarring zal opleveren voor haar klanten. Verder is van belang dat Wagro naar aanleiding van de last onder dwangsom over het gebruiken van de juiste euralcodes, haar registratiesysteem al zodanig heeft aangepast dat groenafval uit de land- en tuinbouw met euralcode 020103 en stedelijk groenafval met euralcode 200201 worden onderscheiden, waarmee zij al grotendeels aan last 5 heeft voldaan. Het college is het ook eens met deze aanpassing, maar stelt dat in de praktijk niet altijd de juiste van deze twee euralcodes wordt gebruikt. Wagro maakt sinds 1 december 2020 ook wat betreft de gebruikelijke benaming een onderscheid tussen de beide genoemde euralcodes.

Tegenover het belang van Wagro staat het algemeen belang dat ermee is gemoeid dat juiste, gespecificeerde, gegevens aan het LMA worden gemeld en het belang van het college dat aan de hand van de meldingen aan het LMA kan worden gecontroleerd wat voor soort groenafval Wagro heeft ingenomen.

Na afweging van deze belangen acht de voorzieningenrechter het belang van Wagro bij het niet hoeven voldoen aan de lasten 4 en 5 in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure, groter dan het algemeen belang en het belang van het college dat Wagro nu al wel aan die lasten voldoet. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het voldoen aan deze lasten een grote investering van Wagro vergt, terwijl niet op voorhand duidelijk is dat zij artikel 10.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen overtreedt door alle groenafval als 'groenafval' te benoemen en door uit te gaan van de euralcode die de ontdoener heeft bepaald. Daarbij is ook van belang dat intussen zowel in de gebruikelijke benaming als bij de euralcodes nader onderscheid wordt gemaakt. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de door Wagro verzochte voorlopige voorziening te treffen, zodat zij in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure nog geen investeringen hoeft te doen voor het wijzigen van haar registratiesysteem en haar werkwijze bij het innemen van groenafval.

4.       Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de lasten 4 en 5 van het besluit van 18 maart 2021 met terugwerkende kracht schorsen. Omdat hierdoor last 5 van het besluit van 20 juli 2020 herleeft, zal de voorzieningenrechter ook die last schorsen.

5.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening met terugwerkende kracht de lasten 4 en 5 van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 18 maart 2021, kenmerk PZH-2021-767027012, en last 5 van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 20 juli 2020, kenmerk 2020193188;

II.       veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij Waddinxveense Groenrecycling Wagro B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan Waddinxveense Groenrecycling Wagro B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021

687