Uitspraak 202003730/1/R4


Volledige tekst

202003730/1/R4.
Datum uitspraak: 23 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Mirec B.V. (hierna: Mirec), gevestigd te Eindhoven,

appellante,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen: de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu; hierna: de staatssecretaris),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2017 heeft de staatssecretaris de rechtsvoorganger van Mirec (hierna: Mirec) onder oplegging van een dwangsom gelast zich te onthouden van verwerkingshandelingen aan afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (hierna: AEEA) met een Cathode Ray Tube (hierna in enkelvoud en meervoud: CRT) die niet als passend kunnen worden gekwalificeerd in de zin van artikel 11, eerste en tweede lid, aanhef en onder a en d, van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (hierna: de Regeling).

Bij besluit van 12 juni 2020 heeft de staatssecretaris het door Mirec hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 20 april 2017 herroepen voor zover de gegrondverklaring strekt, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en de opgelegde last, voor zover niet herroepen, gepreciseerd en gehandhaafd.

Tegen dit besluit heeft Mirec beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Mirec heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2021, waar Mirec, vertegenwoordigd door [directeur] van Mirec, bijgestaan door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, en vergezeld door [manager] bij Mirec, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer en E. Lodder, zijn verschenen.

Overwegingen

Juridisch kader

1.       De relevante bepalingen uit Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB 2012, L 197; hierna: de Richtlijn), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (hierna: de Regeling), waarin de Richtlijn gedeeltelijk is geïmplementeerd, alsmede de relevante onderdelen uit het WEEELABEX normative document on Treatment V10.0 (de WEEELABEX Standard) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Hoewel de WEEELABEX Standard ten tijde van het besluit van 12 juni 2020 al was vervangen door de CENELEC Standard (EN 50625 norm), zal de Afdeling niet naar de CENELEC Standard verwijzen, omdat de Regeling toentertijd naar de WEEELABEX Standard verwees, partijen de CENELEC-Standard niet hebben overgelegd en partijen te kennen hebben gegeven dat beide standaarden, voor zover relevant, niet van elkaar verschillen. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2.       Mirec drijft aan de Hastelweg 251 te Eindhoven een inrichting voor onder meer het verwerken van AEEA, waaronder monitoren en televisies met een CRT. Een CRT, ook wel kathodestraalbuis of beeldbuis genoemd, is een beeldscherm dat tot een aantal jaar geleden werd gebruikt in onder meer televisies en monitoren. Een CRT is het geheel van de elektronenbuis en het fluorescentiescherm, waarop het beeld wordt weergegeven, en bestaat voor het grootste gedeelte uit loodhoudend glas. Ter plaatse van het fluorescentiescherm is het glas aan de binnenzijde voorzien van een fluorescerende laag die bestaat uit zogenoemd fluorescentiepoeder. Fluorescentiepoeder wordt in beginsel beschouwd als een gevaarlijke afvalstof. In de inrichting worden apparaten met een CRT (hierna: CRT-apparaten) in hun geheel verkleind in een shredder. Vervolgens wordt het geshredderde materiaal gesorteerd in kunststof, elektronicascrap en glasscherven uit CRT (hierna: CRT-glas). Tijdens het hele proces wordt het vrijkomende fluorescentiepoeder afgezogen. De gesorteerde fracties kunststof en elektronicascrap worden gevoegd bij het andere kunststof en elektronicascrap dat vrijkomt bij de verwerking van andere apparaten in de inrichting. Het CRT-glas wordt afgevoerd naar [bedrijf], een andere verwerker.

Op 22 februari 2016 en 11 juli 2016 hebben toezichthouders van de staatssecretaris de inrichting bezocht en op 4 oktober 2016 heeft een monsternemingsbezoek plaatsgevonden. De resultaten van het monsternemingsbezoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 14 maart 2017 (hierna: het onderzoeksrapport). Naar aanleiding hiervan heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat Mirec de in de Regeling opgenomen voorschriften over de passende verwerking van CRT overtreedt, doordat Mirec de CRT niet van de CTR-apparaten afzondert voordat de CRT-apparaten worden geshredderd en doordat Mirec de fluorescerende coatings niet volledig van de CRT afzondert.

3.       Bij het besluit van 20 april 2017 heeft de staatssecretaris aan Mirec een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met artikel 11 van de Regeling niet passend verwerken van CRT-apparaten. De staatssecretaris heeft daarbij met toepassing van artikel 5.18 van de Wabo mede bepaald dat het besluit van toepassing is op rechtsopvolgers van Mirec. De last bestaat uit vijf onderdelen. De dwangsom voor het niet voldoen aan één van die onderdelen bedraagt € 60.000,00 met een maximum van € 60.000,00 per kalenderweek en met een maximum van € 720.000,00 in totaal. De begunstigingstermijn is zes weken en die termijn is aangevangen na de bekendmaking van dit besluit.

4.       Bij uitspraak van 2 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1462, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het besluit van 20 april 2017 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op het daartegen door Mirec gemaakte bezwaar, met dien verstande dat indien Mirec binnen die termijn verzoekt om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist.

5.       Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft de staatssecretaris het door Mirec tegen het besluit van 20 april 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

6.       Bij uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:208, heeft de Afdeling geoordeeld dat de werkwijze van Mirec, waarbij hele CRT-apparaten worden geshredderd, geen passende verwerking is als bedoeld in artikel 11 van de Regeling. In weerwil daarvan heeft de Afdeling het door Mirec ingestelde beroep gegrond verklaard, omdat het tweede onderdeel van de last verder strekt dan nodig is om overtreding van artikel 11 van de Regeling te voorkomen. Zolang in de inrichting van Mirec uitsluitend verwerkingshandelingen worden verricht die voldoen aan de in artikel 11, tweede lid, vermelde criteria, handelt zij niet in strijd met dat artikel door CRT-glas af te voeren naar [bedrijf] voor de afzondering van de fluorescerende laag, aldus de Afdeling. Daarnaast heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard omdat het vijfde onderdeel van de last, op grond waarvan Mirec ongecontroleerd kiepen bij de aanvoer van CRT-apparaten dient te voorkomen, is gebaseerd op de onjuiste vaststelling dat Mirec het kiepen van containers waarin ook CRT-apparaten zitten ongecontroleerd zou laten plaatsvinden. De Afdeling heeft het besluit van 31 augustus 2017 vernietigd en heeft bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 20 april 2017 geschorst tot zes weken na bekendmaking van het te nemen nieuwe besluit op bezwaar.

7.       Bij besluit van 12 juni 2020 heeft de staatssecretaris het bezwaar van Mirec gegrond verklaard, voor zover dat ziet op het ongecontroleerd kiepen van CRT-apparaten. Voor het overige heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard en de onderdelen 1, 2 en 3 van de last nader gepreciseerd. Dit houdt in dat de staatssecretaris Mirec heeft gelast:

-1.      uit CRT-apparaten de CRT af te zonderen van de overige onderdelen van het CRT-apparaat in een identificeerbare stroom en deze afgezonderd te houden tijdens het gehele verwerkingsproces op het inrichtingsterrein, zoals voorgeschreven in artikel 11, eerste en tweede lid, sub a, van de Regeling en Bijlage VII, punt 1, van de Richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 18 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen 2008/98;

-2.      tijdens het verwerkingsproces op het inrichtingsterrein van de CRT voor afzondering van het in die CRT aanwezige fluorescentiepoeder te zorgen, zoals voorgeschreven in artikel 11, eerste en tweede lid, sub a, van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 8, tweede lid en Bijlage VII, punt 2 van de Richtlijn;

-3.      tijdens het gehele verwerkingsproces op het inrichtingsterrein er zorg voor te dragen dat geen contaminatie van de overige onderdelen van CRT-apparaten met fluorescentiepoeder en CRT-glas zal plaatsvinden, zoals voorgeschreven in artikel 11, eerste en tweede lid, sub a, van de Regeling en Bijlage VII, punt 3, van de Richtlijn;

-4.      zich op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, sub d, van de Regeling bij de verwerking van CRT-apparaten aan de voorschriften uit de WEEELABEX Standard te houden. Meer in het bijzonder dient Mirec bij de verwerking van CRT-apparaten op grond van voorschriften 5.1.1, 5.1.3 en 5.2.3 van Part II van de WEEELABEX Standard verontreiniging van componenten en fracties van CRT-apparaten door fluorescerende coatings en/of CRT-glas te voorkomen.

8.       Bij uitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1717, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling een verzoek van Mirec om de besluiten van 20 april 2017 en 12 juni 2020 te schorsen afgewezen. Na deze uitspraak van de voorzieningenrechter is Mirec naar haar zeggen gestopt met het verwerken van CRT-apparaten. Mirec wil deze werkzaamheden in de toekomst echter weer gaan uitvoeren.

Het beroep

9.       Mirec betoogt dat de staatssecretaris de last ten onrechte heeft opgelegd, omdat zij CRT, anders dan de Afdeling in voormelde uitspraak van 22 januari 2020 heeft overwogen, op een passende wijze verwerkt. Het shredderen van hele CRT-apparaten is niet in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Regeling, aldus Mirec. Mirec voert aan dat zij is gecertificeerd overeenkomstig de WEEELABEX Standard en over een door de WEELABEX Organisation afgegeven conformiteitsverklaring beschikt. Daarmee is aangetoond dat zij CRT verwerkt conform de WEEELABEX Standard en de Richtlijn, aldus Mirec. Mirec verwijst hierbij naar de toelichting bij de Regeling (Stcr. 2014, 2975) waarin onder de kop ‘Passende verwerking’ staat: "De verwerkingsstandaarden van WEEELABEX Treatment bieden de garantie dat de verwerking op een kwalitatief hoogwaardige wijze geschiedt, zoals alle partijen dat willen. […] Het WEEELABEX normative document brengt verder met zich mee dat be- en verwerkers door middel van verplichte certificering moeten aantonen dat zij voldoen aan de norm en daarmee aan de verplichtingen van de richtlijn." Verder wijst Mirec erop dat in de toelichting bij artikel 12 van de Regeling staat: "Het voldoen aan WEEELABEX Treatment betekent dat voldaan wordt aan de verplichtingen van de richtlijn." Uit de WEEELABEX Standard en de WEEELABEX A10 Documentation to measure depolution performances volgt dat mechanische verwerking is toegestaan, aldus Mirec. Mirec verwijst hierbij naar part II, punt 4.2.3, van de WEEELABEX Standard. Omdat andere landen uit de Europese Unie het systeem van WEEELABEX-certificering nauwgezet en zonder complicaties volgen, creëert de staatssecretaris rechtsonzekerheid en is er geen sprake meer van een level playing field in Europees verband, aldus Mirec. Verder voert Mirec aan dat de wijze waarop zij hele CRT-apparaten verwerkt binnen de omschrijving van het begrip ‘afzondering’ valt en dat zij voldoet aan de in Bijlage VII van de Richtlijn gestelde vereisten. Uit die vereisten volgt niet dat de CRT aan het begin van het proces als een identificeerbare stroom moeten worden afgezonderd en dat daarna pas de fluorescerende laag mag worden afgezonderd. Het mengsel dat door het shredderen van hele CRT-apparaten ontstaat, kan worden aangemerkt als een identificeerbare stroom waarin de af te scheiden stof gemonitord kan worden en uiteindelijk finaal verwerkt kan worden bij een downstream verwerker in een ander deel van de keten. Het gaat erom dat een en ander veilig en milieuverantwoord gebeurt. Mirec verwijst hierbij ook naar het vermelde in Bijlage VII, onder 3, van de Richtlijn. Dat het veilig en milieuverantwoord gebeurt, blijkt uit verschillende metingen waarvan Mirec de resultaten heeft overgelegd, aldus Mirec. Hierbij merkt Mirec op dat haar werkproces om hele CRT-apparaten te shredderen beter aansluit bij de Engelstalige en Duitstalige versie van bijlage VII van de Richtlijn, omdat daarin ‘removed’ of ‘entfernt’ wordt gebruikt en aan die woorden een andere betekenis toekomt dan aan het woord ‘afgezonderd’. Verder voert Mirec aan dat zij over een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning beschikt voor de mechanische verwerking van CRT-apparaten. Ten slotte verzoekt Mirec de Afdeling prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie, omdat volgens Mirec onduidelijkheid bestaat over de betekenis van het begrip ‘afzonderen’ in relatie tot de kwalificatie ’passende verwerking’ van CRT-apparaten.

9.1.    Eerder heeft de Afdeling in haar uitspraak van 22 januari 2020 overwogen dat de toelichting bij de Regeling niet eenduidig is, omdat daaruit, naast de passages over de implicaties van de verplichte certificering waarop Mirec zich beroept, ook blijkt dat de staatssecretaris los van die certificering handhavend kan optreden bij overtredingen van de bepalingen in de Regeling. Gelet daarop heeft de Afdeling toen doorslaggevend gewicht toegekend aan de letterlijke tekst van artikel 11, tweede lid, van de Regeling, op grond waarvan een passende verwerking ten minste inhoudt dat wordt voldaan aan de vier in dat artikellid vermelde criteria, waaronder het onder d vermelde verwerken volgens de WEEELABEX Standard, maar ook de onder a vermelde selectieve behandeling overeenkomstig Bijlage VII van de Richtlijn. In die uitspraak wordt verder overwogen dat uit deze tekst en de in de Wet milieubeheer geregelde handhavingsbevoegdheid, die onafhankelijk van een certificering bestaat, volgt dat de staatssecretaris een zelfstandige bevoegdheid heeft om handhavend op te treden indien niet wordt voldaan aan de vier in artikel 11, tweede lid, vermelde criteria voor passende verwerking en dat de staatssecretaris zelfstandig moet kunnen beoordelen of wordt voldaan aan elk van deze criteria. Door hele CRT-apparaten te shredderen voldoet Mirec niet aan het in Bijlage VII, onder 1, van de Richtlijn vermelde vereiste dat de beeldbuizen uit de AEEA moeten worden afgezonderd, omdat daarbij op geen enkel punt in het verwerkingsproces de beeldbuizen worden afgezonderd uit de CRT-apparaten. Bij het shredderen worden de beeldbuizen in de CRT-apparaten verkleind tot CRT-glas, waarna er in het geshredderde materiaal geen beeldbuizen meer aanwezig zijn die afgezonderd kunnen worden. Met het afzonderen van het CRT-glas uit het geshredderde materiaal wordt niet voldaan aan het vereiste dat de beeldbuizen moeten worden afgezonderd uit de AEEA. Bij de huidige werkwijze van Mirec worden ook de voorschriften 5.1.1, 5.1.3 en 5.2.3 van Part II van de WEEELABEX Standard overtreden doordat CRT-glas en fluorescentiepoeder onvermijdbaar terecht komen in de kunststof- en elektronicafractie. Het vermelde in voorschrift 4.2.3 van Part II van de WEEELABEX Standard doet daaraan niet af, omdat de voorschriften 5.1.1, 5.1.3 en 5.2.3 in hoofdstuk 5 "Technical requirements" staan en gaan over de wijze waarop CRT-apparatuur moet worden verwerkt, terwijl voorschrift 4.2.3 in paragraaf 4.2 "Environmental, health and safety requirements" staat en gaat over de omstandigheden waaronder bepaalde verwerkingshandelingen moeten plaatsvinden. De enkele omstandigheid dat een stofafzuiging en een luchtfiltersysteem worden voorgeschreven voor het shredderen van onder meer hele CRT-apparaten, is onvoldoende voor het oordeel dat de werkwijze van Mirec, in weerwil van de omstandigheid dat niet aan de voorschriften 5.1.1, 5.1.3 en 5.2.3 wordt voldaan, als een passende verwerking in overeenstemming met de WEEELABEX Standard moet worden beschouwd, aldus de Afdeling in haar uitspraak van 22 januari 2020.

9.2.    In wat Mirec over de toelichting bij de Regeling aanvoert, ziet de Afdeling geen reden om nu terug te komen op wat zij eerder in haar uitspraak van 22 januari 2020 over die toelichting heeft overwogen. De Afdeling ziet evenmin aanleiding terug te komen op wat zij in die uitspraak heeft overwogen over de overtreding door Mirec van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a en d, van de Regeling. Dat geshredderde CRT-apparaten een identificeerbare afvalstroom kunnen vormen, laat naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat Bijlage VII van de Richtlijn vereist dat de beeldbuizen van de AEEA worden afgezonderd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan met het afzonderen van CRT-glas na het shredderen van hele CRT-apparaten niet worden voldaan aan het vereiste dat de beeldschermen moeten worden afgezonderd. De Engelstalige en Duitstalige versie van bijlage VII van de Richtlijn dwingen naar het oordeel van de Afdeling niet tot een andere uitleg. Het shredderen van hele CRT-apparaten leidt er verder onvermijdelijk toe dat kunststof- en elektronicafracties met fluorescentiepoeder worden besmet. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat Mirec heeft erkend dat door haar werkwijze de kunststoffen uit CRT-apparaten verontreinigd blijven. Alleen al daarom kan de verwijzing naar het vermelde in Bijlage VII, onder 3, van de Richtlijn Mirec niet baten. Het beroep van Mirec op een level playing field binnen de Europese Unie doet hieraan niet af en kan Mirec ook niet baten, alleen al omdat Mirec ter zitting heeft erkend dat binnen de Europese Unie geen ander bedrijf CRT-apparaten verwerkt door de apparaten in hun geheel te shredderen. Artikel 11 van de Regeling is rechtstreeks van toepassing op de revisievergunning voor het verwerken van CRT-apparatuur die op 26 juni 2013 krachtens de Wet milieubeheer aan Mirec is verleend en die nu met een omgevingsvergunning wordt gelijkgesteld. Om die reden is in die vergunning geen grond gelegen voor het oordeel dat Mirec niet gehouden is te voldoen aan artikel 11, tweede lid, van de Regeling.

Het betoog faalt.

9.3.    Gelet op wat hiervoor onder 9.2 is overwogen en het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, 283/81, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16, bestaat geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen, omdat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de beantwoording van de vraag of sprake is van een passende verwerking van CRT-apparaten, als die apparaten in hun geheel worden geshredderd.

10.     Mirec betoogt verder dat de staatssecretaris in het besluit van 12 juni 2020 de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020 niet in acht heeft genomen, voor zover de Afdeling daarin heeft geoordeeld dat het tweede onderdeel van de last, als aan de orde in dat geding, op grond waarvan Mirec zorg dient te dragen voor afzondering van het in de door haar verwerkte CRT aanwezige fluorescentiepoeder, verder strekt dan nodig is om overtreding van artikel 11 van de Regeling te voorkomen. Zolang in de inrichting van Mirec uitsluitend verwerkingshandelingen worden verricht die voldoen aan de in artikel 11, tweede lid, vermelde criteria, handelt zij niet in strijd met dat artikel door CRT-glas af te voeren naar [bedrijf] voor de afzondering van de fluorescerende laag, aldus de Afdeling in die uitspraak. Mirec voert aan dat de staatssecretaris in de gepreciseerde onderdelen 2 en 3 van de last, als vermeld in het besluit van 12 juni 2020, niet heeft onderkend dat verwerking in meer dan één bedrijf is toegestaan. Het gaat erom dat het fluorescentiepoeder wordt verwijderd binnen de keten die Mirec en [bedrijf] vormen, aldus Mirec.

10.1.  Eerder heeft de Afdeling in haar uitspraak van 22 januari 2020 overwogen dat, zolang in de inrichting van Mirec uitsluitend verwerkingshandelingen worden verricht die voldoen aan de in artikel 11, tweede lid, vermelde criteria, zij niet in strijd met dat artikel handelt door CRT-glas af te voeren naar een andere verwerker voor de afzondering van de fluorescerende laag.

10.2.  Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat met het besluit van 12 juni 2020 niet is beoogd Mirec te gelasten binnen de eigen inrichting de fluorescerende laag uit elke verwerkte CRT af te zonderen. Wel is beoogd Mirec te gelasten het fluorescerende poeder af te zuigen, indien een CRT in het kader van een passende verwerking breekt.

10.3.  De Afdeling is van oordeel dat de onderdelen 2 en 3 van de bij besluit van 12 juni 2020 aan Mirec opgelegde last er niet aan in de weg staan dat Mirec na een passende verwerking van CRT-apparaten binnen de eigen inrichting de fluorescerende laag van het CRT-glas door een andere verwerker laat verwijderen.

Het betoog faalt.

11.     Mirec betoogt ten slotte dat de minister van het opleggen van de last had moeten afzien, omdat handhaving in dit geval onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Mirec voert aan dat de negatieve milieueffecten van haar werkwijze een zodanig beperkte omvang hebben dat de vraag gerechtvaardigd is of het niet het beste is om Mirec met haar verwerkingsactiviteiten van CRT-apparaten door te laten gaan, gezien alle daarbij door Mirec streng bewaakte veiligheidswaarborgen.

11.1.  Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

11.2.  De staatssecretaris heeft zich onder verwijzing naar het onderzoeksrapport op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het handhavend optreden als onevenredig moet worden aangemerkt.

11.3.  Uit het onderzoeksrapport blijkt dat beeldbuisglas en wezenlijke elementen van de fluorescerende coatings op verschillende plaatsen in de inrichting van Mirec en in deelstromen als kunststof, elektronicascrap en glas zijn teruggevonden. Nu Mirec deze bevindingen niet heeft weerlegd, ziet de Afdeling in wat Mirec heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris in dit geval in redelijkheid van handhavend optreden had behoren af te zien.

Het betoog faalt.

Slotsom

12.     Het beroep is ongegrond.

13.     De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021

610.

BIJLAGE

De Richtlijn

Bijlage VII

Selectieve behandeling van materialen en onderdelen van AEEA als bedoeld in artikel 8, lid 2

1. Uit gescheiden ingezamelde AEEA moeten ten minste de volgende stoffen, mengsels en onderdelen worden afgezonderd:

[…]

- beeldbuizen,

[…]

2. De volgende onderdelen van gescheiden ingezamelde AEEA moeten als volgt worden behandeld:

- beeldbuizen: de fluorescerende laag moet worden afgezonderd;

[…]

3. De punten 1 en 2 worden, rekening houdend met milieuoverwegingen en de wenselijkheid van voorbereiding voor hergebruik en recycling, zodanig toegepast dat het op milieuverantwoorde wijze voorbereiden voor hergebruik en recycleren van onderdelen van complete apparaten niet bemoeilijkt wordt.

De Wabo

Artikel 5.18

Bij een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet kan het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen bepalen dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger. In dat geval kan het besluit, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen naar het oordeel van dat bestuursorgaan verzetten, jegens die rechtsopvolger of iedere verdere rechtsopvolger worden ten uitvoer gelegd en kunnen de kosten van die tenuitvoerlegging en een te innen dwangsom bij die rechtsopvolger of verdere rechtsopvolger worden ingevorderd.

De Regeling

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

[…]

b.       afgedankte elektrische en elektronische apparatuur: elektrische of elektronische apparaten die afvalstoffen zijn in de zin van artikel 3, onderdeel 1, van de kaderrichtlijn afvalstoffen daaronder begrepen alle onderdelen, subeenheden en verbruiksmaterialen die deel uitmaken van het apparaat op het moment dat het wordt afgedankt;

[…]

d.       afzondering: manuele, mechanische, chemische of metallurgische behandeling die ervoor zorgt dat gevaarlijke stoffen, mengsels en onderdelen van elektrische en elektronische apparatuur tijdens het verwerkingsproces in een identificeerbare stroom of als identificeerbaar deel van een stroom zijn afgescheiden;

[…]

2. Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

[…]

WEEELABEX Standard: WEEELABEX Standard on Treatment v10 of een latere geldende versie van de WEEELABEX Standard on Treatment die is vastgesteld en uitgegeven door de WEEELABEX Organisatie te Praag, Tsjechië, met als doel een kwalitatief hoogwaardige verwerking van afgedankte en elektronische apparatuur volgens die standaard.

Artikel 2

1. Deze regeling is:

[…]

b.       vanaf 15 augustus 2018 van toepassing op elektrische en elektronische apparatuur, met inachtneming van bijlage IV van richtlijn nr. 2012/19/EU die een niet-beperkende lijst van elektrische en elektronische apparatuur bevat die onder de in bijlage III van richtlijn nr. 2012/19/EU genoemde categorieën valt.

[…]

Artikel 11

1. Een verwerker van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur draagt er zorg voor dat gescheiden ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur passend wordt verwerkt overeenkomstig de minimale streefcijfers inzake nuttige toepassing van bijlage V van richtlijn nr. 2012/19/EU.

2. Passend verwerken als bedoeld in het eerste lid houdt ten minste in dat:

a.       de verwerking, anders dan de voorbereiding voor hergebruik, en handelingen in verband met nuttige toepassing en recycling, de afzondering van alle vloeistoffen en een selectieve behandeling overeenkomstig bijlage VII van richtlijn nr. 2012/19/EU omvat;

[…]

d.       ingenomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur vanaf 1 juli 2015 wordt verwerkt volgens de WEEELABEX Standard, hetgeen in ieder geval wordt aangetoond met een conformiteitsverklaring die aangeeft dat gewerkt wordt overeenkomstig de WEEELABEX Standard.

De WEEELABEX Standard

[…]

Part I

[…]

3 Terms & definitions

For the purposes of this document, the following terms and definitions apply:

[…]

3.8 de-pollution: selective treatment during which hazardous wastes and other components are removed from WEEE;

[…]

3.13 fraction: separate material stream generated by treatment of WEEE, including de-pollution, dismantling or any other treatment process;

[…]

3.31 WEEE (Waste Electrical and Electronic Equipment):

electrical or electronic equipment which is  waste, including all components, subassemblies and consumables which are part of the product at the time of discarding.

[…]

Part 2

For the purpose of this document the terms and definitions given in [de WEEELABEX Standard] - Part I […] and the following apply.

3 Terms & definitions

[…]

3.1 CRT display appliance: complete TV set and whole computer monitor containing a cathode ray tube (CRT) or CRT with related deflection coil;

[…]

3.6 CRT glass: all types of glass originated from CRT either as separate fraction or mixed;

[…]

4.2 Environmental, health and safety requirements

[…]

4.2.3 Dry crushing, shredding, splitting and cleaning of CRT or CRT display appliances shall be carried out in an environment with effective dust exhausting connected to an efficient air filtration system. The filtration class of the air filtration system shall assure that emission limits are complied with at all times.

5 Technical requirements

5.1 Separation process

5.1.1 During de-pollution operations CRT or CRT glass shall be separated from the rest of CRT display appliances to avoid contamination of other components and fractions of CRT display appliances. […]

5.1.3 Other components and fractions of CRT display appliances after de-pollution operations shall not contain CRT glass. Exceptions are:

•        deflection coil components where the content of CRT glass is less than 4 % by weight of CRT glass,

•        waste sludge from wet method of processing,

•        dust from air filtration system and the finest waste fraction from sieving process,

•        removed fluorescent coatings fraction.

[…]

5.2 Cleaning process

[…]

5.2.3 Treatment operations shall avoid contamination of components and fractions of CRT display appliances by fluorescent coatings. CRT glass fractions after de-pollution shall not contain fluorescent coatings. This shall be proven by verifying that any glass fraction does not contain more than [XX] milligrams of [yttrium/yttrium oxide] per one kilogram of dry basis or less than 0.1 milligram of yttrium per one litre of acid leach. […]