Uitspraak 202004681/1/R2


Volledige tekst

202004681/1/R2.
Datum uitspraak: 23 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,

appellant,

en

de raad van de gemeente Gilze en Rijen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Vliegende Vennen Noord-Oost, fase III" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2021, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ing. T.A.B.M. de Kousemaeker, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt het mogelijk dat in het gebied ten oosten van de bebouwde kom van Rijen woningbouw in het groen wordt ontwikkeld.

[appellant] heeft onmiddellijk grenzend aan de oostzijde van het plangebied een perceel grond in eigendom dat wordt gebruikt als volkstuin. Hij vreest onder meer voor overlast als gevolg van de verdere verstedelijking en de openbare groenstrook waarin het plan voorziet en had graag gezien dat de gronden waarop zich de volkstuinen bevinden als groenzone bij het plangebied zouden worden betrokken.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Gemeentelijk beleid

3.       [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan niet passend is binnen het gemeentelijk beleid zoals dat is neergelegd in onder meer de Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen 2015 (hierna: de structuurvisie), het Groenstructuurplan gemeente Gilze en Rijen 2011 (hierna: het groenstructuurplan) en de stedenbouwkundige uitgangspunten van Duurzaam Beeldkwaliteitsgids Herziening Vliegende Vennen Noord-Oost (hierna: het beeldkwaliteitsplan). Volgens [appellant] wordt met het bestemmingsplan op geen enkele wijze een afronding gerealiseerd van de oostelijke rand van het plangebied Vliegende Vennen Noord-Oost. Er wordt volstaan met een erg smalle groenstrook die is opgesloten tussen de woningen en de volkstuinen. Er is geen sprake van een oostelijke overgang van publiek groen met een ruigere, natuurlijke inrichting waarbij de aanwezigheid van water de overgang aantrekkelijk maakt. De bestaande groenstructuur zoals aanwezig in de oostelijke rand van het plangebied Vliegende Vennen Zuid-Oost wordt niet doorgezet, waardoor er geen eenheid is in dit deel van de oostelijke rand van de kern Rijen, aldus [appellant]. De volkstuinen maken volgens [appellant] deel uit van het sluitstuk van de woonwijk Vliegende Vennen. Bovendien is het bestemmingsplan te globaal waardoor het de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid niet concreet maakt.

3.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan het gemeentelijk ruimtelijk beleid zoals neergelegd in de structuurvisie, het groenstructuurplan en het beeldkwaliteitsplan. Deze beleidsdocumenten geven volgens de raad richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en het plan past binnen die ontwikkeling. Volgens de raad is het plangebied in de structuurvisie aangemerkt als woningbouwontwikkeling binnen de kern Rijen en legt deze visie geen extra voorwaarden op aan de ontwikkeling van dit gebied, zodat zich geen strijd met deze visie voordoet. Het plan doet volgens de raad ook recht aan de uitgangspunten van het groenstructuurplan. Binnen de visiekaart van het groenstructuurplan ligt het plangebied deels binnen de aanduiding "landschappelijke sfeer in wijk" en deels binnen de aanduiding "toekomstige bebouwing". Dit betekent volgens de raad dat het bestaande groen in het plangebied niet als te behouden is aangemerkt, maar dat het wel van belang is om groen een plek te geven in het plan. Met deze uitgangspunten wordt rekening gehouden, aangezien het plan voorziet in een groenstrook van ongeveer 9 m breed tussen de woningen en de volkstuinen als overgang naar het buitengebied, welke groenstrook wordt voorzien van een watergang, een schouwpad en aan te planten bomen. Hierdoor wordt een groene overgang gerealiseerd tussen de woonwijk en het buitengebied. De raad stelt zich verder op het standpunt dat het plan in voldoende mate recht doet aan de ambities uit het beeldkwaliteitsplan, omdat door de volkstuinen aan de oostzijde van het plangebied en de aanplant van bomen rondom de bouwlocatie de gewenste boskamer en ruimte voor waterberging en bevordering van biodiversiteit mogelijk wordt gemaakt.

3.2.    De structuurvisie vermeldt als uitgangspunten voor woningbouwontwikkelingen in Rijen-Oost onder meer dat het open en uitgestrekte beeld langs de Hannie Schaftlaan behouden blijft. Aan de oostzijde van het gebied is een groen woonmilieu met een eigen karakter wenselijk, waarbij groen wordt gecombineerd met water. Verder wordt er gestreefd naar een divers woonmilieu. De Afdeling volgt de raad in zijn standpunt dat de structuurvisie binnen deze beleidsuitgangspunten ruimte biedt voor de ontwikkelingen in het plangebied die het bestemmingsplan mogelijk maakt, aangezien het plan voorziet in een groenstrook aan de oostelijke zijde van het gebied, waarbij groen wordt gecombineerd met water.

De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling voorts voldoende rekening gehouden met de in het groenstructuurplan gehanteerde uitgangspunten. Het groenstructuurplan biedt kaders voor de ontwikkeling van de groenstructuren binnen de kernen met aandacht voor de kwaliteiten die het groen in de gemeente Gilze en Rijen heeft. In dit beleidsdocument wordt de langetermijnvisie van de gemeente ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen beschreven. Het plangebied is in het groenstructuurplan gedeeltelijk aangeduid als "toekomstige bebouwing" en deels als "landschappelijke sfeer in de wijk". De landschappelijke sfeer langs de Hannie Schaftlaan moet worden versterkt en de continuïteit van de groenzone vanuit deze laan moet worden doorgezet. Het is daarbij de ambitie om tot ruim opgezette groenvoorzieningen te komen waarbij de oostelijke overgang tussen de wijk en het buitengebied een ruigere, natuurlijke inrichting krijgt waarbij de aanwezigheid van water de overgang aantrekkelijk maakt en een beeld wordt gerealiseerd dat uitnodigt om een ommetje te maken. Door in het plan aan de oostelijke zijde van het plangebied te voorzien in een groenstrook, waar een watergang wordt gerealiseerd, bomen worden aangeplant en een schouwpad wordt aangelegd, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling het plan in redelijkheid in overeenstemming met het groenstructuurplan kunnen achten. Dat, zoals [appellant] betoogt, de bestaande groenstructuur in de oostelijke rand van het plangebied Vliegende Vennen Zuid-Oost niet wordt doorgezet, omdat het plan de volkstuinen geen onderdeel laat uitmaken van de gewenste robuuste en openbare groenstructuur, leidt niet tot een ander oordeel. De raad heeft in dit verband op de zitting toegelicht dat in het groenstructuurplan geen tijdspad is opgenomen, zodat de volkstuinen in een later stadium alsnog als openbaar toegankelijk groen kunnen worden bestemd. Dat doet er echter niet aan af dat de raad het onderhavige bestemmingsplan in redelijkheid in overeenstemming heeft kunnen achten met de uitgangspunten uit de groenstructuurvisie.

De Afdeling is voorts van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in voldoende mate recht doet aan de ambities uit het beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan is geen blauwdruk, maar bedoeld als inspiratiebron en richtinggevend kader voor architecten en als toetsingskader voor de stadbouwmeester bij de beoordeling van bouwplannen. Het vermeldt als uitgangspunten onder meer dat het landschappelijk raamwerk zal bestaan uit zogenoemde boskamers die, doordat zij in grootte variëren, een beleefbare overgang tussen de bebouwde kom en het landschap vormen. Deze boskamers zijn volgens het beeldkwaliteitsplan aan de zijde van de bebouwde kom groter en nemen in omvang af richting het landschap. In de grootste boskamers is het stedelijk karakter meer voelbaar en in de kleinere boskamers richting het landschap moet een groen karakter meer voelbaar zijn dan het stedelijk karakter. Het plan voorziet in een groenstrook aan de oostelijke kant van het plangebied. Er zal een watergang worden gerealiseerd en er zullen bomen aan de rand van de kavels worden geplant. Het standpunt van de raad dat hiermee de gewenste boskamer en ruimte voor waterberging en bevordering van biodiversiteit wordt gerealiseerd acht de Afdeling niet onredelijk. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat het plan een hoge bebouwingsdichtheid mogelijk maakt, heeft de raad ter zitting toegelicht dat in het plan een maximum aantal van 16 wooneenheden is opgenomen en dat de precieze verkaveling nog niet vastligt, om zo enige flexibiliteit te bieden en in te kunnen spelen op de woningbehoefte. Wel voorziet het plan in minimale afstanden tussen de wooneenheden en de perceelsgrenzen, zodat ook bij een hogere bebouwingsdichtheid het groene karakter voelbaar blijft. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de structuurvisie, het groenstructuurplan en het beeldkwaliteitsplan.

Het betoog slaagt niet.

Schaduwwerking en overlast

4.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat bomen die zijn voorzien aan de westelijke zijde van de volkstuinen voor een onevenredige afname van zoninval kunnen leiden. Dit geldt volgens [appellant] temeer nu aan de oostelijke zijde van de volkstuinen al een bomenrij staat die tot laat in de ochtend voor schaduwwerking zorgt. Verder heeft de raad er onvoldoende rekening mee gehouden dat door de oprukkende verstedelijking overlast als gevolg van onder andere vernielingen en inbraak zal toenemen in het gebied tussen de volkstuinen en de woningen. De raad heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen.

4.1.    De raad heeft toegelicht dat rondom het perceel van [appellant] al bomen aanwezig zijn en dat de volkstuinen in zoverre op zichzelf al een boskamer vormen. Volgens de raad zullen nieuw te planten bomen tussen de voorziene woningen en de volkstuinen niet voor een onevenredige afname van zoninval bij de volkstuinen leiden. De raad heeft verder opgemerkt dat de precieze locatie van de te planten bomen eventueel in overleg met [appellant] kan worden afgestemd, om zo eventuele schaduwwerking te beperken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, gelet op de daarvoor gegeven motivering, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde schaduwwerking niet zodanig is dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan. Voorts zal ten aanzien van eventuele overtredingen in het kader van de openbare orde handhavend kunnen worden opgetreden. De vraag of daadwerkelijk in toereikende mate handhavend wordt opgetreden, betreft een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde is.

Het betoog slaagt niet.

Begrenzing van het plangebied

5.       [appellant] betoogt dat de begrenzing van het bestemmingsplan verlegd moet worden tot de oostelijke grens van het bestemmingsplan "Vliegende Vennen Noord-Oost". Door de volkstuinen buiten het plan te laten en over te gaan tot een afronding van het plangebied wordt gehandeld in strijd met diverse visiedocumenten en met de plantoelichting en is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening, aldus [appellant]. [appellant] heeft ook gewezen op een op door hem ingediend voorstel voor een andere inrichting van het plan, waarbij ook de huidige volkstuinen zijn betrokken.

5.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Gelet op wat [appellant] heeft aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat tussen het plangebied en de ten oosten van het plangebied gelegen volkstuinen sprake is van een dusdanige ruimtelijke samenhang dat de volkstuinen ook onderdeel hadden moeten uitmaken van het bestemmingsplan. Gelet hierop en gegeven de beleidsvrijheid in dezen, kan het standpunt van de raad om laatst bedoelde gronden buiten het plangebied te laten, niet onredelijk geacht worden.

Het betoog slaagt niet.

Vleermuizen

6.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan voor vleermuizen, ondanks dat het plan onderdeel is van een groter foerageergebied voor vleermuizen. Volgens [appellant] zou de strook tussen den Butter en de beoogde woningen moeten worden ingericht als groene buffer om zo het resterende deel van het foerageergebied te optimaliseren.

6.1.    De Afdeling begrijpt deze beroepsgrond aldus dat volgens [appellant] de regeling in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

6.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

6.3.    In de aan het plan ten grondslag gelegde quickscan flora en fauna van 17 oktober 2017 van Faunaconsult is verslag gedaan van een verricht onderzoek naar de mogelijke gevolgen van het plan voor de op grond van de Wnb beschermde soorten. In deze quickscan is een beschrijving opgenomen van de effecten van het plan voor verschillende soorten, waaronder vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. In de quickscan staat dat de bomensingel in het plangebied mogelijk als vaste vliegroute voor vleermuizen fungeert. Aangezien er aan de rand van het plangebied eveneens een geleidende bomenlaan aanwezig is, vormt de singel daar geen onmisbaar onderdeel van. Indien de bomen in het plangebied worden gekapt, is er dus voldoende alternatieve geleiding om een eventueel aanwezige vaste vliegroute in stand te houden. De conclusie van de quickscan is dat de bomen in het plangebied geen beschermde rustplaats vormen en dat er geen noemenswaardig negatieve effecten op vleermuizen te verwachten zijn. De raad heeft toegelicht dat door de ecoloog van Faunaconsult is uiteengezet dat het plangebied ten tijde van het veldbezoek op 4 oktober 2017 grotendeels uit kort grasland bestond, dat niet aantrekkelijk is voor insecten, zodat dit deel van het plangebied niet als foerageergebied voor vleermuizen diende. Ten aanzien van de in het plangebied aanwezige houtsingel heeft de ecoloog toegelicht dat het onwaarschijnlijk is dat dit deel van het plangebied als foerageergebied van vleermuizen fungeerde, gelet op de geïsoleerde ligging en zeer beperkte omvang van de houtsingel.

[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de quickscan zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad deze quickscan niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

6.4.    Omdat het betoog niet slaagt, zal de Afdeling het standpunt van de raad dat het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste in de weg zou staan aan de vernietiging van het besluit van 9 juli 2020 niet verder bespreken.

Conclusie

7.       Het beroep van [appellant] is ongegrond.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Engelen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021

842.