Uitspraak 202000665/1/R2


Volledige tekst

202000665/1/R2.
Datum uitspraak: 23 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Bergen op Zoom,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2019 in zaak nr. 19/988 in geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom.

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op het pand [locatie 1] te Bergen op Zoom.

Bij besluit van 15 januari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 augustus 2018 in stand gelaten onder aanvulling van de bouwtekening.

Bij uitspraak van 19 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk, is verschenen.

Als partij zijn gehoord [vergunninghouders] wonend te Bergen op Zoom (hierna: vergunninghouders).

Overwegingen

Inleiding

1.       Vergunninghouders hebben op 5 juli 2018 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een dakopbouw op hun woning aan de [locatie 1] te Bergen op Zoom.

Bij besluit van 29 augustus 2018 is de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

[appellant] is eigenaar van de aangrenzende woning aan de [locatie 2] te Bergen op Zoom. Hij heeft op 9 oktober 2018 een bezwaarschrift tegen de verleende omgevingsvergunning ingediend omdat de dakopbouw op korte afstand van een schoorsteen met een uitmonding van een tot zijn woning behorende rookgasafvoer is gerealiseerd en hierdoor de trek van zijn schoorsteen negatief wordt beïnvloed.

Bij besluit van 15 januari 2019 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 augustus 2018 in stand gelaten waarbij is uitgegaan van een bij de omgevingsvergunning behorende, aangepaste bouwtekening. In het besluit is aangegeven dat als gevolg van het realiseren van de dakopbouw de schoorsteen van [appellant] niet meer voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De schoorsteen moet op grond van artikel 3.5.1, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 minimaal 30 cm boven de naastgelegen dakopbouw komen te liggen en dat is niet het geval. Vergunninghouders hebben de bouwtekening behorende bij de aanvraag om omgevingsvergunning daarom aangepast in die zin dat de schoorsteen met de rookgasafvoer van [appellant] is verhoogd tot een hoogte die voldoet aan voornoemd artikel van het Bouwbesluit 2012. Deze aangepaste bouwtekening ligt ten grondslag aan het besluit van 15 januari 2019.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bij het besluit van 15 januari 2019 de omgevingsvergunning terecht in stand heeft gelaten en het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de gewijzigde bouwtekening behorende bij de aanvraag om omgevingsvergunning met de verhoogde schoorsteen een ondergeschikte wijziging van het bouwplan betreft en hiervoor geen nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning behoefde te worden ingediend. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat in een geval als het onderhavige - waar alleen een vergunning is aangevraagd voor de activiteit bouwen - uit artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) het voor het college toepasselijke toetsingskader volgt. De omgevingsvergunning mag slechts geweigerd worden, indien sprake is van één of meer van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden en die zijn er niet. Het bouwplan past in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Het Fort-Zeekant 2012" en voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat van de constructieve onderdelen van de dakopbouw constructieberekeningen zijn gemaakt. Omdat de schoorsteen op een mandelige muur wordt gebouwd, is geen reden om aan te nemen dat de constructie de verhoogde schoorsteen niet zou kunnen dragen. De rechtbank acht met het college aannemelijk dat het bouwwerk voldoet aan de geldende voorschriften van het Bouwbesluit 2012. [appellant] heeft van zijn kant onvoldoende onderbouwd dat er (constructieve) gebreken kleven aan het bouwwerk.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven en zijn bezwaar ongegrond is. Hij betoogt dat de schoorsteen niet op een mandelige muur staat maar op een houten dak op zijn woning en hij vreest dat dit dak het extra gewicht van de te verhogen schoorsteen niet kan dragen. Hij stelt dat er ten onrechte geen constructieberekeningen zijn gemaakt om te bezien of de dakconstructie het extra gewicht van de op te metselen schoorsteen kan dragen en wordt voldaan aan de constructieve eisen uit het Bouwbesluit 2012. Hij wenst niet mee te werken aan het ophogen van de schoorsteen.

3.1.    De aangepaste bouwtekening heeft betrekking op een schoorsteen die is verhoogd tot boven de dakopbouw. De Afdeling stelt op grond van overgelegde foto’s en de bouwtekening vast dat de schoorsteen grotendeels is gebouwd op het dak van [appellant]. Vergunninghouders hebben ter zitting meegedeeld dat zij bereid zijn de kosten te zullen dragen voor het verhogen van de schoorsteen.

3.2.    De aangepaste bouwtekening voor de schoorsteen ziet op het aanbrengen van wijzigingen aan de schoorsteen op het gebouw op het naastgelegen perceel van [appellant] en heeft geen betrekking op de dakopbouw. In zoverre zijn de aanvraag om de dakopbouw en de aangepaste bouwtekening met betrekking tot de schoorsteen splitsbaar. De vergunninghouders zijn geen belanghebbende bij een beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning voor de schoorsteen van [appellant]. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK1349, volgt dat de aanvrager om een bouwvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op de door hem ingediende aanvraag om omgevingsvergunning. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2002, is dit anders indien aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. In het voorliggende geval doet deze situatie zich voor, nu [appellant] eigenaar is van het perceel met de woning aan de [locatie 2] te Bergen op Zoom alwaar de schoorsteen grotendeels op is geplaatst en sprake is van belemmeringen om de schoorsteen op te hogen omdat [appellant] hieraan niet wil meewerken. De uitkomst kan niet anders zijn nu de schoorsteen eerst is toegevoegd hangende de procedure, te meer omdat de aanvraag om de dakopbouw en de aangepaste bouwtekening met betrekking tot de schoorsteen splitsbaar zijn. Het betoog slaagt.

Conclusie

4.       Het hoger beroep van [appellant] is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 januari 2019 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

4.1.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen.

4.2.    Het voorgaande betekent dat het college met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] dient te nemen. Daarbij zal het college vergunninghouders in de gelegenheid moeten stellen om de aanvraag om omgevingsvergunning aan te passen in die zin dat hierbij niet het eigendom van [appellant] wordt betrokken. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen. Tegen dat nieuwe besluit kan [appellant] beroep instellen. Dat beroep kan alleen slagen als sprake is van een van de weigeringsgronden vermeld in artikel 2.10 van de Wabo. Voor zover [appellant] bezwaren heeft in relatie tot (de werking van) zijn schoorsteen wijst de Afdeling erop dat niet de Afdeling, maar de burgerlijke rechter voor dat geschil bevoegd is omdat het dan gaat om een geschil tussen twee buren waarbij de ene stelt dat de ander onrechtmatig jegens hem handelt. De Afdeling wijst in dit verband nog erop dat, zoals hiervoor is overwogen, vergunninghouders ter zitting hebben verklaard bereid te zijn de kosten te dragen voor het verhogen van de schoorsteen van [appellant].

4.3.    Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2019 in de zaak nr. 19/988;

III.      verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom van 15 januari 2019 gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom van 15 januari 2019;

V.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom op om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;

VI.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 (zegge: tweehonderdvijfenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021

224.