Uitspraak 201907489/1/R2


Volledige tekst

201907489/1/R2.
Datum uitspraak: 23 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

2.       [appellant sub 2], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

3.       [appellant sub 3], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

4.       [appellant sub 4], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

5.       [appellant sub 5], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

6.       [appellant sub 6], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

7.       [appellant sub 7], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

8.       [appellant sub 8], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

9.       [appellant sub 9], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

10.     [appellant sub 10], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

11.     [appellant sub 11], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

12.     [appellant sub 12], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

13.     [appellant sub 13], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

14.     [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 14]), wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

15.     [appellant sub 15A] en [appellant sub 15B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 15]), wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,

16.     Stichting Legalisatie en Woonklimaat Stille Wille Meijel, gevestigd te Meijel, gemeente Peel en Maas,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Peel en Maas,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Steenoven 12 Meijel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 15] en de Stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14], de Stichting en Bungalowpark De Stille Wille Meijel B.V. en Bungalowpark De Stille Wille Meijel Exploitatie B.V. (hierna beiden tezamen en in enkelvoud: het Bungalowpark) hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2021, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13] en [appellant sub 14], allen vertegenwoordigd door mr. M. Peeters, advocaat te Someren, en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak en mr. E.H.J. Eussen, zijn verschenen.

Verder is ter zitting het Bungalowpark, bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan heeft betrekking op de gronden van het recreatieterrein Stille Wille aan de Steenoven 12 in Meijel. Het recreatieterrein beslaat ruim 15 ha en ligt ten westen van de kern Meijel.

De geldende planologische regeling voor het recreatieterrein is vastgelegd in het bestemmingsplan "2e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Stille Wille en Beringerzand" (hierna: het bestemmingsplan uit 2015), vastgesteld door de raad bij besluit van 15 december 2015.

Met het voorliggende plan is beoogd het geldende planologische regime voor het recreatieterrein op één onderdeel te wijzigen. Op grond van het bestemmingplan uit 2015 zijn op het recreatieterrein 120 recreatiewoningen toegestaan. In het voorliggende plan is aan de gronden van het recreatieterrein een extra aanduiding toegekend, namelijk de aanduiding "overige zone - recreatie 4". Deze aanduiding heeft in samenhang met de planregels tot gevolg dat het aantal toegestane woningen op het recreatieterrein wijzigt van 120 naar 180.

2.       De raad heeft het plan vastgesteld, omdat volgens hem bij het vaststellen van het bestemmingsplan uit 2015 abusievelijk is vastgelegd dat op het terrein 120 in plaats van 180 recreatiewoningen zijn toegestaan. Met het voorliggende plan is slechts beoogd deze verschrijving ongedaan te maken en de bestaande bouwmogelijkheden te herstellen.

Omvang van het beroep

3.       [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14] en [appellant sub 15] zijn bewoners van een recreatiewoning op het recreatieterrein. Zij kunnen zich, net als de Stichting, niet verenigen met het plan, omdat daarin geen regeling is opgenomen, die permanente bewoning op het recreatieterrein toestaat.

Verder kunnen zij zich niet verenigen met het plan, voor zover het 180 recreatiewoningen toestaat. Ter zitting hebben appellanten naar voren gebracht dat met het beroep niet is beoogd om bestaande recreatiewoningen te verwijderen om zo het aantal recreatiewoningen terug te brengen tot 120. Zij hadden graag gezien dat het plan 160 recreatiewoningen toestaat. Dit is het aantal recreatiewoningen dat op het moment van de planvaststelling al bestond. Appellanten hebben aangegeven dat hun beroepsgronden over het aantal woningen zich alleen richten tegen de bouw van 20 nieuwe recreatiewoningen op het terrein.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

5.       De relevante planregels, die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beroepen

Ontvankelijkheid

6.       De raad stelt zich op het standpunt dat appellanten niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het plan. De raad voert daarvoor aan dat zij geen rechtstreekse gevolgen in hun leefomgeving zullen ervaren als gevolg van de in het plan beoogde ontwikkeling.

6.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

6.2.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft een betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van een betrokkene zijn, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

6.3.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14] en [appellant sub 15] zijn bewoners van een recreatiewoning op het recreatieterrein. Zij zijn belanghebbenden, zodat zij beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit. Het is niet uitgesloten dat zij feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling. Zij wonen namelijk binnen het plangebied, waar als gevolg van het plan nieuwe recreatiewoningen kunnen worden gebouwd.

Ook de Stichting is belanghebbende. Volgens artikel 2 van de statuten van de Stichting komt zij op voor de belangen van de bewoners van recreatiewoningen op het recreatieterrein.

De beroepen zijn ontvankelijk. Dit betekent dat de beroepen inhoudelijk kunnen worden behandeld.

Zorgvuldige voorbereiding

7.       [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 15] en de Stichting betogen dat het besluit van 17 september 2019 onzorgvuldig is voorbereid. Zij voeren daarvoor aan dat zij in de ontwerpfase ten onrechte geen inzage hebben gekregen in de interne memo van 27 september 2018.

Verder is volgens hen in de nota van zienswijzen onvoldoende ingegaan op wat zij hebben aangevoerd.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het ontwerpplan met de bijbehorende ontwerpplantoelichting ter inzage heeft gelegen. In de toelichting is onderbouwd waarom ervoor is gekozen om het aantal toegestane recreatiewoningen te wijzigen van 120 naar 180. Die keuze is bij de vaststelling van het plan nader onderbouwd in de nota van zienswijzen. De raad wijst erop dat de interne memo geen deel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing voor het toestaan van 180 recreatiewoningen, niet bestuurlijk is vastgesteld en daarom niet ter inzage hoefde te worden gelegd.

7.2.    In artikel 3:11, eerste lid, van de Awb staat dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt.

7.3.    Volgens de toelichting van de raad ter zitting is de memo niet ten grondslag gelegd aan de vaststelling van het plan. De memo is niet genoemd in de plantoelichting en is ook niet bestuurlijk vastgesteld. De memo is een door een ambtenaar van de gemeente opgesteld stuk, bedoeld voor intern gebruik.

Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling met juistheid op het standpunt gesteld dat de memo niet kan worden aangemerkt als een op het plan betrekking hebbend stuk dat redelijkerwijs nodig is voor een beoordeling daarvan, als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb. De memo hoefde daarom niet met het ontwerp ter inzage te worden gelegd.

Het betoog slaagt niet.

7.4.    Voor zover appellanten betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), overweegt de Afdeling dat het voor een voldoende motivering niet nodig is dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken of dat de raad anderszins hun bezwaren onvoldoende heeft meegenomen bij de besluitvorming.

Het betoog slaagt niet.

Toegestane recreatiewoningen: aantal en onderbouwing

8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 15] en de Stichting kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover het 180 recreatiewoningen op het recreatieterrein toestaat. Zij stellen in hun beroepschrift dat geen sprake is van een herstel van een verschrijving in het bestemmingsplan van 2015, maar van een uitbreiding van het aantal toegestane recreatiewoningen. Zij wijzen erop dat op grond van het bestemmingsplan uit 2015 slechts 120 recreatiewoningen ter plaatse waren toegestaan. Ter zitting hebben zij verduidelijkt dat dit standpunt zo moet worden begrepen dat zij graag hadden gezien dat in het plan alleen de 160 bestaande recreatiewoningen positief worden bestemd en dat zij zich niet kunnen verenigen met de 20 nieuw toegestane recreatiewoningen.

Volgens appellanten heeft de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de 20 nieuw toegestane recreatiewoningen ten onrechte niet onderbouwd.

8.1.    De raad stelt dat met het plan uitsluitend is beoogd een verschrijving in het bestemmingsplan uit 2015 te herstellen. In de verbeelding bij dat plan is volgens de raad abusievelijk vastgelegd dat op het recreatieterrein 120 in plaats van 180 recreatiewoningen zijn toegestaan. De raad benadrukt dat er, behalve het herstellen van deze verschrijving, geen andere wijzigingen zijn beoogd en dat voor het overige het bestemmingsplan uit 2015 blijft gelden.

8.2.    In het voorliggende plan heeft het recreatieterrein de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en de aanduiding "overige zone - recreatie 4". In artikel 2, lid 2.2, van de planregels staat dat ter plaatse van de aanduiding "overige zone - recreatie 4" 180 recreatiewoningen zijn toegestaan.

De plantoelichting bij het voorliggende plan vermeldt dat het recreatieterrein uit ongeveer 171 kadastrale percelen bestaat, met uitzondering van de gronden voor de wegen op het recreatieterrein. Van de 171 percelen zijn 11 percelen onbebouwd. Op het moment van de planvaststelling stonden op het recreatieterrein 160 recreatiewoningen.

In het bestemmingsplan uit 2015 is aan het recreatieterrein de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en de aanduiding "maatvoering - maximum aantal recreatiewoningen 120" toegekend.

De plantoelichting bij het bestemmingsplan uit 2015 vermeldt dat er in totaal 160 recreatiewoningen op het terrein staan.

In de plantoelichting en in de planregels bij het bestemmingsplan uit 2015 is niets opgenomen over het terugbrengen van het aantal toegestane recreatiewoningen naar 120. Evenmin is daarin geregeld of verantwoord dat er 40 recreatiewoningen moeten worden verwijderd of gesloopt om het aantal van de in totaal 160 bestaande recreatiewoningen terug te brengen naar 120.

Dit plan geldt nog steeds, behalve voor zover het betreft het aantal toegestane recreatiewoningen op het recreatieterrein.

Op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas", vastgesteld op 5 februari 2013, waren op het recreatieterrein 180 recreatiewoningen toegestaan.

Dit bestemmingsplan is vernietigd bij uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4653. De vernietiging hield geen verband met het aantal toegestane recreatiewoningen.

Ook op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 1992", vastgesteld op 22 februari 1992 en in werking getreden en onherroepelijk geworden bij koninklijk besluit van 19 juli 1997, waren ter plaatse 180 recreatiewoningen toegestaan.

8.3.    De Afdeling overweegt dat de raad zich, gelet op deze omstandigheden, terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aantal toegestane recreatiewoningen van 120, als opgenomen in de verbeelding bij het bestemmingsplan uit 2015 een evidente verschrijving is. De Afdeling is van oordeel dat het standpunt van de raad kan worden gevolgd dat met het voorliggende plan uitsluitend is beoogd deze verschrijving te herstellen. Hierbij is mede van belang dat op grond van oudere bestemmingsplannen ook steeds 180 recreatiewoningen op het terrein waren toegestaan.

Dit laat echter onverlet dat de raad moet onderbouwen dat het aantal toegestane recreatiewoningen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De plantoelichting vermeldt dat het plan in overeenstemming is met rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Uit de plantoelichting volgt verder dat bij de voorbereiding van het plan de milieugevolgen, wat betreft de aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen, flora en fauna, waterhuishouding, archeologie en verkeer en parkeren, zijn bezien. Vermeld wordt dat hierin, omdat het gaat om het herstellen van bestaande planologische mogelijkheden, geen belemmeringen zijn gezien voor het toestaan van 20 nieuwe recreatiewoningen.

De raad heeft de motivering voor het plan aangevuld met de notitie "Aanvulling bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan Steenoven 12 Meijel" van 3 februari 2021. De notitie bevat een nadere ruimtelijke onderbouwing, die de in de plantoelichting ingenomen standpunten onderschrijft. Toegelicht wordt dat het revitaliseren en het bij de tijd houden van het recreatieterrein door het mogelijk maken van 20 nieuwe recreatiewoningen naast de 160 ter plaatse bestaande recreatiewoningen past binnen het ter zake geldende beleid. In de notitie zijn ook de gevolgen van de 20 nieuwe recreatiewoningen voor wat betreft bodem, geluid, luchtkwaliteit, verkeer en parkeren nader onderbouwd. Daarin zijn geen belemmeringen voor het plan gezien. De raad benadrukt dat het toestaan van 20 nieuwe recreatiewoningen plaatsvindt binnen de bestaande recreatieve bestemming en binnen het bestaande bouwvlak en dat deze wat betreft omvang en gebruiksmogelijkheden niet door het plan worden gewijzigd. De raad stelt verder met recht dat van de uitbreiding met 20 recreatiewoningen een relatief geringe invloed uitgaat. Hij wijst erop dat het recreatieterrein een bestaand bungalowpark betreft met een oppervlakte van ruim 15 ha, waar al 160 recreatiewoningen en bijbehorende voorzieningen, waaronder een verkeersstructuur, aanwezig zijn.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan niet heeft onderbouwd.

Het betoog slaagt niet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

9.       [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13] en [appellant sub 14] hebben ter zitting naar voren gebracht dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zij stellen dat de in het plan toegelaten ontwikkeling van 20 recreatiewoningen ten onrechte niet is getoetst aan de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Volgens hen bestaat geen behoefte aan deze ontwikkeling van 20 nieuwe recreatiewoningen op het terrein.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De raad heeft er ter zitting op gewezen dat het slechts gaat om het herstellen van al bestaande bouwmogelijkheden. Hij wijst erop dat het bebouwingsoppervlak van het recreatieterrein niet wordt verruimd door het plan. De 20 recreatiewoningen zijn toegestaan binnen het bestaande bouwvlak. Ook worden de gebruiksmogelijkheden op en van het terrein niet verruimd of gewijzigd, zodat geen sprake is van een functiewijziging. Ook betoogt de raad dat het toestaan van 20 recreatiewoningen op het bestaande recreatieterrein een relatief kleinschalige ontwikkeling is, zodat van een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro, geen sprake is.

9.2.    Artikel 1.1.1, aanhef en onder i, van het Bro luidt: "stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

9.3.    De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of de voorgenomen ontwikkeling moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, moet bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan.

De Afdeling heeft in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 overwogen dat bij deze vergelijking de onbenutte planologische mogelijkheden, die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien, moet worden betrokken. Dit betekent dat deze onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen.

Uit wat hierboven onder 8.2 is overwogen, volgt dat in de voorgaande bestemmingsplannen, behoudens de evidente verschrijving in het plan uit 2015, bij recht steeds 180 recreatiewoningen op het terrein waren voorzien. De Afdeling is onder deze omstandigheden van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, mogelijk maakt. Gelet daarop heeft de raad geen toepassing hoeven geven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog slaagt niet.

9.4.    Dat de in het plan toegelaten ontwikkeling niet kan worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, neemt echter niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro moet worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, moet de behoefte aan de in het plan toegelaten ontwikkeling met het oog op de uitvoerbaarheid worden onderbouwd.

Volgens de plantoelichting en de aanvullende notitie past het mogelijk maken van 20 nieuwe recreatiewoningen binnen het provinciale en gemeentelijke beleid. De raad heeft ter zitting aangegeven dat bij provinciale en intergemeentelijke afspraken over de bestaande planvoorraad van recreatieverblijven steeds is uitgegaan van 180 recreatiewoningen op het terrein. Het toestaan van deze 180 recreatiewoningen op het terrein is daarin niet expliciet opgenomen, maar als voorondersteld aangenomen, omdat dit al was geregeld in voorgaande bestemmingsplannen. Daarmee voorziet het plan volgens de raad in een bestaande behoefte aan recreatiewoningen.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van een behoefte aan de in het plan toegestane recreatiewoningen.

Het betoog slaagt niet.

Permanente bewoning

10.     [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14] en [appellant sub 15] zijn permanente bewoners van hun recreatiewoningen op het recreatieterrein. Zij kunnen zich, net als de Stichting, niet met het plan verenigen, voor zover daarin geen regeling is opgenomen, die permanente bewoning van de recreatiewoningen toestaat. Zij stellen hiervoor dat in het plan ten onrechte niet de bestemming "Wonen" aan het recreatieterrein is toegekend of voor de recreatiewoningen een regeling voor een persoonsgebonden overgangsrecht of een uitsterfregeling is opgenomen.

10.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat in het plan geen regeling over het al dan niet toestaan van permanente bewoning van de recreatiewoningen is opgenomen, omdat met het plan uitsluitend is beoogd om een verschrijving in het bestemmingsplan uit 2015 te herstellen. Het bestemmingsplan uit 2015 wordt alleen op dat punt aangepast. Verder blijft dat plan ongewijzigd. De raad wijst er verder terecht op dat de Afdeling in de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2459, mede onder verwijzing naar de Omgevingsverordening Limburg (hierna: Omgevingsverordening), al haar oordeel heeft uitgesproken over het voorzien het voorzien in een regeling over het al dan niet toestaan van permanente bewoning van de recreatiewoningen.

De Afdeling overweegt dat niet is gebleken van inmiddels gewijzigde omstandigheden, die nu leiden tot een ander oordeel. Alles wat appellanten hebben aangevoerd voor de ondersteuning van hun betoog dat in het voorliggende plan een regeling voor het toestaan van permanente bewoning van de recreatiewoningen had moeten worden opgenomen, kan gelet op het voorgaande buiten bespreking blijven.

Het betoog slaagt niet.

-Woonbestemming

11.     In artikel 2.5.1 van de Omgevingsverordening staat dat het niet is toegestaan de bestemming van recreatieverblijven op een recreatieterrein te wijzigen naar een bestemming die wonen mogelijk maakt.

In artikel 2.5.2, eerste lid, staat dat een ruimtelijk plan geen bepalingen bevat die het wonen in recreatieverblijven mogelijk maken.

11.1.  Tegen het bestemmingsplan uit 2015 was beroep ingesteld, onder meer omdat het niet voorziet in een regeling die permanente bewoning van de recreatiewoningen op het recreatieterrein toestaat. De Afdeling heeft daarover in de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2459, onder 6.3, overwogen dat, al omdat het ingevolge artikel 2.5.1 van de Omgevingsverordening niet is toegestaan de bestemming van recreatieverblijven op een recreatieterrein te wijzigen naar een bestemming die wonen mogelijk maakt, de raad terecht voor de woningen op de recreatieterreinen geen woonbestemming in het plan heeft opgenomen. De door appellanten gewenste legalisatie van de permanente bewoning van recreatiewoningen is daarom in strijd met de Omgevingsverordening. De Afdeling heeft verder overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan uit 2015 gehouden was artikel 2.5.1 van de Omgevingsverordening in acht te nemen.

De Afdeling overweegt dat niet is gebleken van inmiddels gewijzigde omstandigheden, die nu leiden tot een ander oordeel. Alles wat appellanten hebben aangevoerd voor de ondersteuning van hun betoog dat in het voorliggende plan een woonbestemming had moeten worden opgenomen, kan gelet op het voorgaande buiten bespreking blijven.

Het betoog slaagt niet.

-Persoonsgebonden overgangsrecht en uitsterfregeling

12.     De Afdeling is in de uitspraak van 14 september 2016, onder 7 tot en met 7.4, ook al ingegaan op de aspecten persoonsgebonden overgangsrecht en uitsterfregeling in het kader van permanente bewoning van de recreatiewoningen. Deze aspecten zijn geregeld in artikel 4 en artikel 13 van de planregels van het geldende bestemmingsplan uit 2015. De Afdeling heeft daarover, onder 7.4 van die uitspraak, overwogen dat, indien aan de hiervoor geldende eisen is voldaan, voor een recreatiewoning in het bestemmingsplan uit 2015 hetzij een uitsterfregeling, hetzij persoonsgebonden overgangsrecht is opgenomen. De eisen waren opgenomen in het hiervoor geldende beleid. Het ging om de "Algemene beleidsuitgangspunten permanente bewoning recreatieterreinen Peel en Maas", vastgesteld door de raad op 14 april 2015, en het "Uitvoeringsbeleid permanente bewoning recreatieterreinen Peel en Maas 2015". De raad heeft met die planregeling tegemoet willen komen aan de belangen van diegenen die een recreatiewoning op een van de recreatieterreinen permanent bewonen. Het bestemmingsplan uit 2015 is, voor wat betreft deze aspecten, niet gewijzigd en geldt in zoverre nog steeds.

De Afdeling overweegt dat niet is gebleken van inmiddels gewijzigde omstandigheden, die nu leiden tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in wat is aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om bij de vaststelling van het voorliggende plan voor de recreatiewoningen een regeling voor een persoonsgebonden overgangsrecht of een uitsterfregeling op te nemen.

Het betoog slaagt niet.

Peildatum uitsterfregeling

13.     [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 15] en de Stichting betogen dat de peildatum voor de toepasselijkheid van de uitsterfregeling niet correct is.

13.1.  De Afdeling is in de uitspraak van 14 september 2016, onder 8.1, ingegaan op deze peildatum. Overwogen is dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan uit 2015 voor het recreatieterrein in redelijkheid kon uitgaan van 19 juli 1997 als peildatum in verband met de toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - uitsterfconstructie wonen". Het bestemmingsplan uit 2015 is, voor wat betreft deze uitsterfregeling inclusief de toepasselijke peildatum, niet gewijzigd en geldt in zoverre nog steeds. Niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden, die nu leiden tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in wat is aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om bij de vaststelling van het voorliggende plan uit te gaan van een andere peildatum dan de peildatum 19 juli 1997.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid

14.     [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14] en [appellant sub 15] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is. Zij verwijzen in dit verband naar een rapportage uit 2013, waaruit volgens hen volgt dat op het recreatieterrein de recreatieve bestemming niet meer kan worden ingevuld. Ook wijzen zij er, net als de Stichting, op dat in een aantal recreatiewoningen op het recreatieterrein ook arbeidsmigranten verblijven. Volgens hen had om deze redenen aan het recreatieterrein geen recreatieve bestemming, maar een woonbestemming moeten worden toegekend.

14.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen zonder meer niet uitvoerbaar is.

Over het rapport waarnaar appellanten verwijzen, het destijds door het Bungalowpark ingebrachte "Adviesrapport De Stille Wille Meijel" van 30 december 2013, heeft de Afdeling al geoordeeld in de uitspraak van 14 september 2016. Verwezen wordt naar wat onder 13.1 van die uitspraak is overwogen. Aldaar heeft de Afdeling overwogen dat in dit rapport weliswaar wordt geconcludeerd dat er geen toekomstperspectief voor een recreatief bungalowpark is bij het huidige gemeentelijke beleid. De Afdeling concludeerde echter dat het Bungalowpark niet aannemelijk had gemaakt dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is. Het plan kent weliswaar een recreatieve bestemming voor het recreatieterrein, maar maakt daarnaast ook via aanduidingen voor een uitsterfregeling en persoonsgebonden overgangsrecht permanente bewoning mogelijk. Niet is gebleken dat het plan in zoverre niet kan worden uitgevoerd. Voor zover recreatiewoningen niet onder een van beide regimes vallen, is niet uitgesloten dat recreatief gebruik in enigerlei vorm mogelijk is, waarbij bepaalde voorzieningen alsnog kunnen worden gerealiseerd, aldus de Afdeling in de uitspraak uit 2016.

De Afdeling overweegt dat het betoog van appellanten dat in een aantal recreatiewoningen arbeidsmigranten verblijven, wat daar ook van zij, evenmin leidt tot het oordeel dat dit een nieuwe omstandigheid is, waardoor een recreatieve bestemming alsnog niet kan worden ingevuld. Daarom heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Bebouwingsoppervlak

15.     [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14]en, [appellant sub 15] en de Stichting betogen dat de raad niet heeft onderkend dat met het plan het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak van 18.235 m² zal worden overschreden. Ten onrechte is in het plan geen ruimer bebouwingsoppervlak opgenomen. Zij stellen dat in de bestaande situatie al meer bebouwing aanwezig is dan de toegestane 18.235 m². Als gevolg van de overschrijding van het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak is volgens hen onduidelijk welke bij de recreatiewoningen bestaande bouwwerken zijn toegestaan.

15.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat binnen het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak van 18.235 m² nog voldoende ruimte is voor de bouw van 20 nieuwe woningen.

15.2.  In het bestemmingsplan uit 2015 is aan het (hele) recreatieterrein de bestemming "Recreatie - verblijfsrecreatie" met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 4" en de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Ter plaatse is een zomerhuisjesterrein toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen.

In artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels van het bestemmingsplan uit 2015 zijn de regels voor bebouwing binnen het bouwvlak opgenomen. Onder c is bepaald dat de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen, chalets, bedrijfswoningen en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken maximaal de ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak" aangeduide bebouwde oppervlakte bedraagt.

In de verbeelding van dat plan staat dat binnen het bouwvlak maximaal 120 recreatiewoningen zijn toegestaan met een maximaal bebouwd oppervlak van 18.235 m².

Over de oppervlakte per recreatiewoning en chalet inclusief bijbehorende bouwwerken staat in artikel 4, lid 4.2.8, van de planregels van het bestemmingsplan uit 2015 dat deze maximaal 100 m² bedraagt.

Uit de zienswijzennota bij het bestemmingsplan uit 2015 volgt dat er 18 recreatiewoningen op het terrein zijn met een bebouwd oppervlak van meer dan 100 m² en dat voor deze 18 recreatiewoningen ter legalisatie een omgevingsvergunning is verleend voor een maximaal bebouwd oppervlak van 125 m². Voor de overige recreatiewoningen op het terrein blijft de maximaal toegestane oppervlakte van 100 m² van toepassing, zo staat in de zienswijzennota. In de plantoelichting en in de zienswijzennota bij het bestemmingsplan uit 2015 staat dat het gemeentelijk beleid is dat daar waar per recreatiewoning meer dan 100 m² dan wel 125 m² bebouwing aanwezig is, handhavend zal worden opgetreden.

15.3.  De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan uit 2015 nog steeds geldt, behalve voor zover het betreft het aantal toegestane recreatiewoningen op het recreatieterrein. In artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels van dat bestemmingsplan, gelezen in samenhang met de verbeelding, is geregeld dat het bebouwd oppervlak op het recreatieterrein maximaal 18.235 m² mag zijn.

De raad stelt zich op het standpunt dat met het voorliggende plan dit maximaal toegestane bebouwingsoppervlak niet wordt overschreden. Voor de 160 bestaande recreatiewoningen, waaronder de 18 recreatiewoningen waarvoor 125 m² is toegestaan, geldt gezamenlijk een maximaal toegestane bebouwingsoppervlak van 16.450 m². De raad heeft er bij de voorbereiding van het plan in redelijkheid vanuit kunnen gaan dat het resterende toegestane bebouwingsoppervlak voldoende is voor de bouw van 20 nieuwe recreatiewoningen. De raad heeft er in dit verband op gewezen dat er rekening mee is gehouden dat niet bij elk van de 20 nieuwe recreatiewoningen een bebouwingsoppervlak van oppervlak van 100 m² zal zijn. De raad heeft aangegeven dat, in het kader van het revitaliseren en het bij de tijd houden van het recreatieterrein, de indeling van het park en de locatie en de omvang van de recreatiewoningen ook kunnen worden veranderd. Daarbij kunnen bestaande recreatiewoningen, waar soms een bebouwd oppervlak van 100 m² aanwezig is, worden verwijderd om te worden vervangen door nieuwe recreatiewoningen met een totale bebouwingsoppervlak van 50 tot 70 m².

De raad heeft verder ter zitting toegelicht dat hij alle aanwezige bebouwing op het recreatieterrein door een extern bedrijf heeft laten berekenen. Op het recreatieterrein is in de nu bestaande situatie ongeveer 15.000 m² bebouwd. Hieronder zijn ook vier nieuwe recreatiewoningen, die na de planvaststelling zijn gebouwd, begrepen. Daarmee is er ook feitelijk nog voldoende ruimte over voor de bouw van 16 nieuwe recreatiewoningen.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het plan het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak van 18.235 m² niet zal worden overschreden. De raad heeft daarom naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding hoeven zien om in het plan een ruimer bebouwingsoppervlak op te nemen. De raad heeft zich bij de planvaststelling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak van 18.235 m² nog voldoende ruimte is voor de bouw van 20 nieuwe recreatiewoningen.

Voor zover appellanten betogen dat onduidelijk is welke bij de recreatiewoningen bestaande bouwwerken zijn toegestaan, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft terecht verwezen naar artikel 4, lid 4.2.8, van de planregels van het bestemmingsplan uit 2015. Daaruit volgt dat de oppervlakte per recreatiewoning inclusief bijbehorende bouwwerken niet meer dan 100 m² mag bedragen. Voor de 18 woningen met een daarvoor verleende omgevingsvergunning geldt dat per recreatiewoning niet meer dan 125 m² aan maximaal bebouwd oppervlak is toegestaan.

Het betoog slaagt niet.

Beroep van [appellant sub 7], [appellant sub 9] en [appellant sub 14]

16.     [appellant sub 7], [appellant sub 9] en [appellant sub 14] wonen op het recreatieterrein. De recreatiewoningen van [appellant sub 7] en [appellant sub 9] hebben respectievelijk huisnummer [A] en [B]. Zij betogen dat bij het bestemmingsplan uit 2015 weliswaar de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht" is toegekend aan de recreatiewoningen met huisnummer [A] en [B], maar dat daarbij ten onrechte een onjuiste naam is opgenomen. Omdat hun namen niet worden vermeld, is in het plan ten onrechte niet geregeld dat voor hen permanente bewoning is toegestaan op grond van persoonsgebonden overgangsrecht, zo stellen zij.

[appellant sub 14] bewoont de recreatiewoning met huisnummer [C]. Hij wenst de recreatiewoning uit te breiden met een aanbouw voor een extra slaapkamer, die rolstoeltoegankelijk is. [appellant sub 14] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een individuele regeling voor zijn perceel, die aan de ene kant uitbreiding van zijn recreatiewoning mogelijk maakt en aan de andere kant voorziet in een specifieke zorgbehoefte.

16.1.  De Afdeling overweegt dat de raad er terecht op heeft gewezen dat met het plan alleen is beoogd het toegestane aantal recreatiewoningen te herstellen en alleen ziet op het toestaan van bouwmogelijkheden voor 20 nieuwe recreatiewoningen. Het bestemmingsplan uit 2015 wordt alleen op dat punt aangepast. Verder blijft dat plan ongewijzigd. Zoals hiervoor, onder 10.1, is overwogen, heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 september 2016 al haar oordeel uitgesproken over het voorzien in een regeling over het al dan niet toestaan van permanente bewoning van de recreatiewoningen. De Afdeling overweegt dat wat door [appellant sub 7], [appellant sub 9] en [appellant sub 14] is aangevoerd geen zodanig nieuwe of andere omstandigheden zijn, dat nu tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen.

De betogen slagen niet.

Beroep van de Stichting

-Rechtszekerheid

17.     De Stichting betoogt dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid, omdat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld als zijnde een parapluplan. Volgens haar moet een parapluplan betrekking hebben op een groter plangebied, terwijl het voorliggende plan alleen betrekking heeft op het recreatieterrein. Het vaststellen als een parapluplan is daarom onduidelijk en in strijd met de rechtszekerheid, aldus de Stichting.

17.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat uit artikel 2, leden 2.1 en 2.2, van de planregels volgt dat het plan voldoende duidelijk is en dat geen sprake is van strijd met de rechtszekerheid.

17.2.  In artikel 2 van de planregels staat:

"Artikel 2 Toepassingsgebied

2.1 Herziening bestemmingsplan

De in dit bestemmingsplan opgenomen regels herzien uitsluitend artikel 4.2.8, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "2e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Stille Wille en Beringerzand".

2.2 Herziening regels

In het bestemmingsplan "2e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand" wordt binnen de bestemming "recreatie - verblijfsrecreatie" het maximaal aantal recreatiewoningen genoemd in artikel 4.2.8, onder a, gewijzigd.

Artikel 4.2.8, onder a, luidt gewijzigd als volgt:

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "overige zone - recreatie 4" zijn 180 recreatiewoningen toegestaan."

17.3.  De Afdeling overweegt dat, gelet op artikel 2, leden 2.1 en 2.2, van de planregels, duidelijk is dat met het voorliggende plan is beoogd om alleen artikel 4.2.8, onder a, van het bestemmingsplan uit 2015 te herzien en daarmee alleen het maximum aantal toegestane recreatiewoningen ter plaatse van de gebiedsaanduiding "overige zone - recreatie 4" te wijzigen. Duidelijk is dat voor het overige het bestemmingsplan uit 2015 ongewijzigd blijft gelden. Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat het voorliggende plan niet in strijd is met de rechtszekerheid. Daarbij merkt de Afdeling op dat het door de raad gehanteerde opschrift "parapluplan" in zichzelf geen planologisch juridische gevolgen met zich mee brengt. De raad had er ook voor kunnen kiezen in dit geval te spreken van een partiële herziening van het plan uit 2015.

Het betoog slaagt niet.

-Afwijking verbeelding

18.     De Stichting betoogt dat de verbeelding bij het plan op een aantal punten onjuist is ingetekend. Zij stelt dat in de verbeelding voor sommige percelen niet de juiste situatie is ingetekend, wat betreft de positie van sommige gebouwen en bouwwerken. Dit betekent volgens de Stichting dat de raad met dit plan meer inhoudelijke wijzigingen aanbrengt dan alleen het herstellen van het aantal toegestane recreatiewoningen. Ten onrechte ontbreekt hiervoor een ruimtelijke onderbouwing, zo stelt de Stichting.

18.1.  De Afdeling volgt de Stichting niet in haar betoog. In de verbeelding bij het plan is aan het plangebied slechts één aanduiding toegekend, te weten de gebiedsaanduiding "overige zone - recreatie 4". Deze aanduiding geldt voor het hele recreatieterrein. Het plan voorziet niet in een juridisch planologische regeling voor de specifieke posities van gebouwen en bouwwerken.

Het betoog slaagt niet.

-Titel van het plan

19.     De Stichting betoogt dat de titel van het bestemmingsplan onjuist is. De titel slaat volgens de Stichting op het adres Steenoven 12. Zij stelt dat op dat adres alleen een woning aanwezig is. Voorheen werd deze woning bewoond door een medewerker van het recreatieterrein.

19.1.  Voor zover de Stichting beoogt te betogen dat de, naar zij stelt, onjuiste titel van het bestemmingsplan leidt tot rechtsonzekerheid, overweegt de Afdeling dat de Stichting hierin niet wordt gevolgd. De titel van het plan is "Paraplubestemmingsplan Steenoven 12 Meijel". Het recreatiepark is al tientallen jaren gevestigd op het adres Steenoven 12 in Meijel. Dit adres wordt vermeld in de plantoelichting en staat ook op de website van het recreatiepark. Van onduidelijkheid of rechtsonzekerheid is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake. Dat de woning met huisnummer 12 op het recreatieterrein niet meer wordt bewoond door een medewerker van het recreatieterrein, leidt niet tot een ander oordeel.

Het betoog slaagt niet.

-Bescherming natuurwaarden Groote Peel

20.     De Stichting betoogt dat het plan leidt tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebied "Groote Peel". Zij voert aan dat niet is onderbouwd dat het plan de natuurlijke kenmerken van dit Natura 2000-gebied als gevolg van stikstofdepositie niet zal aantasten. Zij stelt in dit verband dat er, ingeval er recreatiewoningen worden gebouwd, bomen op het recreatieterrein moeten worden gekapt. De Stichting acht het plan daarom in strijd met de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb).

20.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

20.2.  De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen, die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden.

20.3.  De Stichting, voluit genaamd "Stichting Legalisatie en Woonklimaat Stille Wille Meijel", stelt zich blijkens artikel 2 van de statuten het volgende ten doel:

"a. de behartiging en het opkomen voor de belangen van de bewoners (waaronder mede begrepen (onder)erfpachters en huurders) van het recreatiepark Stille Wille in Meijel op het recreatiepark Stille Wille;-

b. de behartiging en het opkomen voor de belangen van de bewoners (waaronder mede begrepen (onder)erfpachters en huurders) van het recreatiepark Stille Wille in Meijel in de nabijheid van het recreatiepark Stille Wille;

c. het bevorderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners (waaronder mede begrepen (onder)erfpachters en huurders) van het recreatiepark Stille Wille;

d. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande onder a, b en/of c in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn, alles in de ruimste zin van het woord."

20.4.  De Afdeling overweegt dat de statutaire doelstelling van de Stichting, gelet op het beschreven doel en werkgebied, niet strekt tot bescherming van natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied "Groote Peel", omdat dat gebied niet tot het recreatiepark Stille Wille en haar omgeving behoort. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de Groote Peel niet op of in de directe omgeving van het recreatieterrein ligt. De kortste afstand tussen de grens van het recreatieterrein en de Groote Peel bedraagt ongeveer 1,5 km.

Gelet op het voorgaande strekt de door de Stichting ingeroepen norm kennelijk niet tot bescherming van het belang dat zij blijkens haar statuten beschermt, zodat artikel 8:69a van de Awb aan een inhoudelijke bespreking van het betoog in de weg staat.

-Huisvesting arbeidsmigranten

21.     De Stichting betoogt dat nog te bouwen recreatiewoningen op het recreatieterrein niet zullen worden gebruikt voor recreatieve doeleinden, maar voor de huisvesting van arbeidsmigranten.

21.1.  Voor zover de Stichting haar beroep richt tegen de reeds verleende dan wel tegen nog te verlenen omgevingsvergunningen voor de bouw van recreatiewoningen op het recreatieterrein en voor zover zij aanvoert dat de voorschriften uit die omgevingsvergunningen niet worden nageleefd, overweegt de Afdeling dat die omgevingsvergunningen en de handhaving daarvan in deze procedure niet ter beoordeling staan. Mocht zich ten aanzien van de naleving van de voorschriften een probleem voordoen, dan kan de Stichting een verzoek om handhaving richten aan het gemeentebestuur.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

22.     De beroepen zijn ongegrond.

23.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Helder
voorzitter

w.g. Ramrattansing

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021

408.

BIJLAGE

Planregels "Paraplubestemmingsplan Steenoven 12 Meijel"

Artikel 2 Toepassingsgebied

2.1 Herziening bestemmingsplan

De in dit bestemmingsplan opgenomen regels herzien uitsluitend artikel 4.2.8 onder a van de planregels van het bestemmingsplan "2e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Stille Wille en Beringerzand".

2.2 Herziening regels

In het bestemmingsplan "2e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand" wordt binnen de bestemming "recreatie - verblijfsrecreatie" het maximaal aantal recreatiewoningen genoemd in artikel 4.2.8 onder a gewijzigd. Artikel 4.2.8 onder a luidt gewijzigd als volgt:

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "overige zone - recreatie 4" zijn 180 recreatiewoningen toegestaan.

Artikel 3 Overgangsrecht

3.1 Overgangsrecht bouwwerken

a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

3.2 Overgangsrecht gebruik

a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Planregels "2e Reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand" (2015)

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

(…)

1.34 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van een overkapping.

(…)

1.88 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak.

(…)

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. recreatiewoningen, chalets en vakantieappartementen met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning";

b. zomerhuisjesterreinen met de daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 4";

c. een kampeerterrein met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein";

d. permanente bewoning van een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - uitsterfconstructie wonen". Indien deze functie gedurende een aaneengesloten periode van één jaar niet meer ter plaatse is uitgeoefend, is uitoefening van deze functie niet meer is toegestaan.

(…)

4.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

(…)

g. permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, recreatiewoningen, kampeermiddelen en bijbehorende bouwwerken, behoudens toegestaan krachtens artikel 4.1.

4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak"

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

a. per bouwvlak is maximaal één recreatiebedrijf toegestaan, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "relatie" gekoppeld zijn ten behoeve van recreatiebedrijf;

b. gebouwen, de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

c. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen, chalets, bedrijfswoningen en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangeduide bebouwde oppervlakte.

4.2.8 Regels ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 4"

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 4" gelden in aanvulling op het bepaalde in artikel 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4 en 4.2.5 de volgende regels:

a. recreatiewoningen en permanente chalets zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal recreatiewoningen", met dien verstande dat:

1. de oppervlakte per recreatiewoning, chalets inclusief bijbehorende bouwwerken maximaal 100 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte van recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'bebouwd oppervlak recreatiewoningen' maximaal de aangeduide oppervlakte bedraagt;

(…)

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

5. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht' is, in afwijking van het vierde lid, het eerste lid wel van toepassing op het gebruik dat de natuurlijke personen die zijn genoemd in onderstaande tabel, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan maakten van gronden en/of opstallen gelegen aan de in de tabel opgenomen adressen, met dien verstande dat zodra het betreffende strijdige gebruik duurzaam wordt beëindigd, dit niet meer is toegestaan.

Planregels "Buitengebied 1992"

Artikel 2.26, eerste lid,

De gronden op de plankaart aangewezen voor " Zomerhuisjesterrein Rv(z)" zijn bestemd voor recreatief wonen.

Artikel 2.26, derde lid,

Voor het bouwen van zomerhuisjes, bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

(…)

2. Het aantal zomerhuisjes per hectare mag niet meer dan 12 bedragen;

(…)

Artikel 3.08, tweede lid,

a. Indien op het tijdstip van het van kracht worden van het plan gronden en bouwwerken worden gebruikt in strijd met het in dit plan voorgeschreven gebruik, mag dit strijdig gebruik van gronden en bouwwerken worden voortgezet.

b. Wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en bouwwerken is verboden, indien door die wijziging van het gebruik de afwijking van het plan naar aard en omvang wordt vergroot.