Uitspraak 202100756/2/R4 en 202100757/2/R4


Volledige tekst

202100756/2/R4 en 202100757/2/R4.
Datum uitspraak: 17 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:

[verzoeker], wonend te Elburg,

en

de raad en het college van burgemeester en wethouders van Elburg,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Elburg - De Kopse Waard 2020" vastgesteld.

Bij besluit van 15 december 2020 heeft het college voor de nieuwbouw van vijf woningen aan de Flevoweg in Elburg hogere waarden voor de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer vastgesteld.

Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De raad en het college en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juni 2021, waar [verzoeker] en de raad en het college, vertegenwoordigd door A. Haga en mr. J.D. Post, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan maakt de bouw van vijf woningen, alsmede de aanleg van een botenhelling en een recreatieveld mogelijk. De gemeente Elburg is de initiatiefnemer. [verzoeker] woont direct naast het plangebied.

3.       Om de bouw van de vijf woningen mogelijk te maken, is het volgens paragraaf 4.7.2 van de plantoelichting noodzakelijk dat hogere waarden voor de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer worden vastgesteld. Bij besluit van 15 december 2020 heeft het college dat gedaan. Het college heeft hogere waarden vastgesteld van ten hoogste 57 dB.

In het besluit motiveert het college dat overeenkomstig artikel 3.1 van het Besluit geluidhinder een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde in binnenstedelijk gebied voor nieuwbouwwoningen maximaal 63 dB mag zijn. Om te realiseren dat het bestemmingsplan in een binnenstedelijk gebied gesitueerd zal worden, dient er voordat het definitieve besluit over hogere waarden wordt genomen door de raad een besluit te worden genomen om de bebouwde komgrens naar het noorden te verleggen, aldus het college.

4.       Om het besluit tot vaststelling van hogere waarden mogelijk te maken, heeft de raad bij besluit van 14 december 2020 een verkeersbesluit genomen. Dat besluit houdt in dat het gebied De Kopse Waard wordt beschouwd als bebouwde kom en dat in De Kopse Waard een maximumsnelheid van 30 km/uur wordt ingesteld. Bij uitspraak van 14 mei 2021 in zaak nrs. 21/1909 en 21/528 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) het beroep van [verzoeker] tegen het verkeersbesluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Volgens de rechtbank had niet de raad, maar het college het verkeersbesluit moeten nemen. Daarnaast is het verkeersbesluit ten onrechte niet genomen met het oog op belangen die de Wegenverkeerswet beoogt te beschermen, maar met het oog op het besluit tot vaststelling van hogere waarden, aldus de rechtbank.

5.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit van het college tot vaststelling van hogere waarden te schorsen totdat de Afdeling op zijn beroep tegen die besluiten heeft beslist. Hij maakt zich zorgen over de mogelijkheden voor recreatie die het bestemmingsplan biedt, omdat in het bestemmingsplan niet is geregeld welke vormen van recreatie zijn toegestaan. Ook is hij van oordeel dat het college had moeten wachten met het nemen van het besluit tot vaststelling van hogere waarden tot dat het verkeersbesluit onherroepelijk was. Volgens hem had de raad bovendien het bestemmingsplan niet mogen vaststellen voordat het college het besluit over de hogere waarden had genomen.

Beoordeling verzoek

6.       [verzoeker] betoogt dat in het bestemmingsplan ten onrechte niet is geregeld, bijvoorbeeld met een begripsomschrijving, om wat voor recreatie het gaat bij de bestemming "Recreatie". Hij vreest dat daardoor niet alleen extensieve dagrecreatie is toegestaan, maar ook andere vormen van recreatie.

6.1.    Een deel van het plangebied heeft de bestemming "Recreatie". In artikel 4.1 van de planregels staat over die bestemming:

"De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. recreatieve voorzieningen ter plaatse van de aanduiding:

1. 'specifieke vorm van recreatie - botenhelling', een botenhelling;

2. 'specifieke vorm van recreatie - sanitaire voorziening', een toiletgebouw;

b. hobbymatige beweiding door vee, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeer- en groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en bestaande nutsvoorzieningen."

6.2.    [verzoeker] betoogt terecht dat in dit artikel niet is geregeld welke vormen van recreatie zijn toegestaan op gronden met de bestemming "Recreatie". Het bestemmingsplan bevat ook geen begripsomschrijving van recreatie. De raad heeft ter zitting toegelicht dat bedoeld is extensieve dagrecreatie toe te staan, maar dat staat niet in het artikel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt dit betoog daarom.

6.3.    In de hoofdzaak zal de Afdeling moeten beoordelen of de beroepsgronden van [verzoeker] over het aspect geluid tot vernietiging van het plan kunnen leiden, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter stelt wel vast dat [verzoeker] terecht aanvoert dat de raad het bestemmingsplan ten onrechte heeft vastgesteld, voordat het college het besluit tot vaststelling van hogere waarden had genomen. Daar komt bij dat de rechtbank het verkeersbesluit heeft vernietigd dat nodig was om het besluit tot vaststelling van hogere waarden te kunnen nemen. De voorzieningenrechter ziet in het licht van deze omstandigheden na afweging van alle betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7.       De raad en het college moeten de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Elburg van 14 december 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Elburg - De Kopse Waard 2020";

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Elburg van 15 december 2020 tot vaststelling van hogere waarden voor de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer voor de nieuwbouw van vijf woningen aan de Flevoweg in Elburg;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Elburg en het college van burgemeester en wethouders van Elburg tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,07 (zegge: vijftig euro en zeven cent);

IV.      gelast dat de raad van de gemeente Elburg aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek in zaak 202100756/2/R4 betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro) vergoedt;

V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Elburg aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek in zaak 202100757/2/R4 betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2021

457