Uitspraak 202102377/5/R1


Volledige tekst

202102377/5/R1.
Datum beslissing: 7 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

Stichting Leefbaar Buitengebied e.a. (hierna: de Stichting en anderen), gevestigd te Geerdijk, gemeente Twenterand

verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2021 en nader toegelicht  bij brieven van 25 en 29 mei 2021, hebben de Stichting en anderen verzocht om wraking van mr. S.F.M. Wortmann (hierna: de staatsraad) bij de behandeling van het verzoek om het opheffen van een voorlopige voorziening, nr. 202102377/4/R1.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust. Bij brief van 19 mei 2021 heeft zij op het wrakingsverzoek gereageerd en te kennen gegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid om ter zitting van de wrakingskamer te worden gehoord.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 20 mei 2021, waar voor de Stichting en anderen [gemachtigde A], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, zijn verschenen.

De Afdeling heeft krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst.

De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting hervat op 27 mei 2021, waar voor de Stichting en anderen [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De wrakingskamer heeft in deze zaak, gelet op de door de Stichting en anderen ervaren slechte geluidskwaliteit tijdens de zitting op 10 mei en gelet op hun voorstel dat het wrakingsverzoek kan worden ingetrokken als het onderzoek ter zitting wordt heropend, bij wijze van uitzondering ervoor gekozen om eerst te onderzoeken of het mogelijk is dat het onderzoek ter zitting wordt heropend. De staatsraad heeft aangegeven bereid te zijn het onderzoek ter zitting te heropenen. De stichting en anderen hebben te kennen gegeven dat hun voorstel uitging van de heropening van het onderzoek door een andere staatsraad en dat zij daarom het wrakingsverzoek handhaven. De wrakingskamer gaat in de volgende overwegingen in op het wrakingsverzoek van de Stichting en anderen.

2.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

3.       Aan het verzoek om wraking van de staatsraad hebben de Stichting en anderen ten grondslag gelegd dat als gevolg van de gang van zaken bij de behandeling van het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening ter zitting van 10 mei 2021 de staatsraad bij hen de indruk van vooringenomenheid en partijdigheid heeft gewekt. De Stichting en anderen voeren hiertoe allereerst aan dat het Waterschap Vechtstromen met vier personen aanwezig mocht zijn op de zitting terwijl hun aanwezigheid was beperkt tot drie personen. Verder hebben zij aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de geluidskwaliteit zeer slecht was, waardoor [gemachtigde A] en [gemachtigde C], die de zitting online volgden, essentiële zaken misten. De Stichting en anderen voeren verder aan dat zij ten onrechte het verwijt hebben gekregen stukken te laat te hebben ingediend, omdat de zitting eerder heeft plaatsgevonden dan de oorspronkelijk vastgestelde datum en dat partijen ter zitting ongelijk zijn behandeld. Volgens hen blijkt dit uit de spreektijd die partijen hebben gekregen en uit de omstandigheid dat hun deskundige, E. van Maanen, geen gebruik kon maken van de microfoon. Dit blijkt volgens de Stichting en anderen ook uit de opmerking van de staatsraad dat zij geen aanleiding zag om te twijfelen aan de uitlatingen van het Waterschap Vechtstromen ter zitting over de aanvoer van materialen en uit de omstandigheid dat de door hen overgelegde foto's ter zitting niet aan de orde zijn gesteld. De Stichting en anderen stellen verder dat de staatsraad de omvang van het geschil ten onrechte heeft beperkt tot de te beschermen diersoorten en dat ook hieruit blijkt van vooringenomenheid. De Stichting en anderen stellen ten slotte dat de staatsraad, gelet op het arrest Varkens in Nood , ECLI:EU:C:2021:7 en de daarmee samenhangende uitspraken van de Afdeling van 2 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3703) en 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786) dit verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening niet had kunnen behandelen.

4.       De staatsraad heeft in haar schriftelijke reactie naar voren gebracht dat naar aanleiding van brief- en mailwisselingen over de zitting de aan de Stichting en anderen verleende toestemming is beperkt tot drie personen. Volgens de staatsraad heeft Middelkamp niet kenbaar gemaakt dat meer personen fysiek aanwezig wilden zijn ter zitting. Verder vindt de staatsraad het spijtig dat het geluid van de verbinding slecht was. Er is één keer mondeling duidelijk gemaakt dat iemand niet verstaanbaar was. Daarop is actie ondernomen. Verder voert de staatsraad aan dat over het tijdstip van indiening van de stukken weliswaar vragen zijn gesteld, maar dat deze niet buiten beschouwing zijn gelaten. Over de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van de microfoon in de zaal geeft de staatsraad aan dat, toen tijdens de zitting [gemachtigde A], die via een videoverbinding meeluisterde, naar voren bracht dat hij de ecoloog van Ecogroen niet kon verstaan, deze toen verzocht is achter de enige extra microfoon in de zittingszaal plaats te nemen. Omdat hetzelfde verzoek niet werd gedaan ten aanzien van de ecoloog van Econatura, en er geen microfoon meer vrij was, is hem niet verzocht naar voren te komen. Verder stelt de staatsraad dat niet beknibbeld is op de spreektijd van de één ten gunste van die van de ander over de vier onderwerpen in verband met mogelijke ecologische gevolgen (rode wouw, vleermuis, huismus en grote gele kwikstaart). De staatsraad heeft verder te kennen gegeven dat ter zitting ten stelligste door het Waterschap werd ontkend dat de aanvoer van materialen op andere wijze plaatsvond dan beschreven bij het projectplan en dat de andersluidende uitlatingen ter zitting van Middelkamp daaromtrent ter zitting niet verder konden worden onderzocht. Er was volgens de staatsraad geen reden om aan de uitlating van het Waterschap te twijfelen. De staatsraad heeft ten slotte naar voren gebracht dat, nadat Middelkamp zijn slotopmerkingen had gemaakt, [gemachtigde A] via de video om het woord vroeg. Omdat met de slotopmerkingen een einde was gekomen aan de inbreng van de zijde van de Stichting en anderen werd dat niet toegestaan aan [gemachtigde A]. [gemachtigde A] heeft niettemin naar voren gebracht dat hij geluidsoverlast ervoer door het heien. Dit zou betekenen dat het Waterschap opdracht had gegeven tot het verrichten van werkzaamheden, terwijl het besluit tot vaststelling van het projectplan geschorst was. Aangezien dat gegeven nieuw was en ook door de gemachtigde van de Stichting en anderen tot dan toe niet naar voren was gebracht, is daarop aan het slot van de zitting niet meer ingegaan, aldus de staatsraad.

5.       Op grond van het bepaalde in art. 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan de Stichting en anderen om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbenden is niet doorslaggevend.

6.       Wat de Stichting en anderen aanvoeren, biedt geen grond voor het oordeel dat de staatsraad door de wijze waarop zij het onderzoek ter zitting heeft verricht en partijen heeft bejegend, partijdig of vooringenomen is geweest dan wel dat een bij de Stichting en anderen bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De Stichting en anderen hebben uit het verloop van de zitting, in het bijzonder de in hun beleving ongelijke behandeling van partijen ter zitting en de betrokkenheid van de staatsraad bij de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015 de conclusie getrokken dat de staatsraad vooringenomen dan wel partijdig is. Die subjectieve ervaring betekent echter nog niet dat de vrees van de Stichting en anderen voor vooringenomenheid en partijdigheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is.

6.1.    De staatsraad  heeft de leiding van de zitting. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat zowel de Stichting en anderen als het Waterschap gelegenheid hebben gekregen hun standpunten nader toe te lichten en vragen te beantwoorden. Niet kan daaruit worden opgemaakt dat de Stichting en anderen niet in gelijke mate als het Waterschap in de gelegenheid zijn gesteld om aan de behandeling van de zaak ter zitting deel te nemen. Ook is gebleken dat de stukken waarvan de vraag was of ze tijdig waren ingediend in de verdere behandeling zijn meegenomen.

6.2.    Over de stelling van de Stichting en anderen dat het Waterschap Vechtstromen met vier personen aanwezig mocht zijn, wordt overwogen dat gesteld noch gebleken is dat een uitdrukkelijk verzoek van de Stichting en anderen om met meer dan drie personen aanwezig te zijn door de staatsraad is afgewezen. Over de stelling dat hun deskundige geen gebruik kon maken van de microfoon in de zaal wordt overwogen dat uit het proces-verbaal van de zitting noch uit de verklaringen van de Stichting en anderen kan worden afgeleid dat een uitdrukkelijk verzoek daartoe door de staatsraad is afgewezen dan wel dat tijdens de zitting daartoe behoefte bestond. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat de staatsraad zowel de Stichting en anderen als het Waterschap Vechtstromen gelegenheid heeft geboden hun standpunten nader toe te lichten en dat zij aan beide partijen kritische vragen heeft gesteld. Uit het proces-verbaal kan niet worden afgeleid dat de Stichting en anderen, door de wijze waarop de staatsraad het onderzoek ter zitting heeft verricht en partijen heeft bejegend, geen gelijkwaardige gelegenheid hebben gehad om aan de behandeling van de zaak deel te nemen.

6.3.    Dat de staatsraad aan het einde van de zitting [gemachtigde A] niet toestond om nog iets te zeggen, biedt evenmin aanleiding voor het oordeel dat de staatsraad vooringenomen of partijdig heeft gehandeld. De gemachtigde heeft ter zitting namens de Stichting en anderen het woord gevoerd en de vragen van de staatsraad beantwoord. Hij is aan het einde van de zitting door de staatsraad in de gelegenheid gesteld om slotopmerkingen te maken, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt. Niet is gebleken dat de staatsraad aanleiding had moeten zien om [gemachtigde A] aan het einde van de zitting nog het woord te geven. Daarbij komt dat het al dan niet toestaan dat een partij het woord krijgt een procesbeslissing is. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen een procesbeslissing. Dat de staatsraad, anders dan de Stichting en anderen verwachtten, niet alle ingebrachte stukken even uitvoerig aan de orde heeft gesteld, kan duiden op een andere opvatting van de staatsraad over de benadering van het juridische geschil, maar geeft geen grond voor het oordeel dat sprake is van (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. In dit geval is van belang dat het in deze zaak gaat om het verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening en uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de staatsraad aan het begin van de zitting duidelijk heeft gemaakt waar de behandeling van de zaak ter zitting over zal gaan. De opmerking van de staatsraad dat zij geen aanleiding zag om te twijfelen aan de uitlatingen van het Waterschap over de aanvoer van materialen en dat andersluidende uitlatingen van de Stichting en anderen verder in deze voorlopige voorzieningenprocedure niet konden worden onderzocht moeten in dit kader worden bezien. De wrakingskamer begrijpt dat deze opmerking bij de Stichting en anderen vragen heeft opgeroepen, maar gelet op het verloop van de gehele zitting, zoals dat blijkt uit het proces-verbaal van de zitting en gelet op de reactie van de staatsraad, kan niet worden geconcludeerd dat de staatsraad partijdig of vooringenomen is, dan wel dat een bij de Stichting en anderen bestaande vrees voor partijdigheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is.

6.4.    Uit de betrokkenheid van de staatsraad bij de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015 en de latere jurisprudentie van de Afdeling naar aanleiding van het arrest Varkens in nood en de rol van Middelkamp daarin, geldt ten slotte dat hieruit evenmin kan worden afgeleid dat de staatsraad partijdig dan wel vooringenomen is. Het is inherent aan het doen van uitspraken dat de rechtspraak, op grond van veranderende regelgeving of inzichten, kan worden gewijzigd. De wrakingskamer ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de staatsraad om deze reden partijdig of vooringenomen heeft gehandeld. Ook in het overigens aangevoerde ziet de wrakingskamer daarvoor geen aanleiding.

7.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021

594.