Uitspraak 202100181/1/R4


Volledige tekst

202100181/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2020 heeft het college zijn beslissing om op 3 augustus 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 26 november 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2021, waar alleen het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Moorsel, is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een platgemaakte doos die op 3 augustus 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse papiercontainer ter hoogte van de Gentsestraat 8 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij hem niet naast de papiercontainer heeft achtergelaten. Zij stelt dat zij de doos heeft weggegooid in een andere papiercontainer die dichter bij haar woning staat. Op de foto bij het controlerapport bij het besluit van 29 augustus 2020 is deze andere papiercontainer op de achtergrond te zien. [appellante] stelt dat iemand anders de doos uit die papiercontainer heeft gehaald. Zij voert daarbij aan dat zij bekend is met de regels over het aanbieden van huisvuil, dat zij in de afgelopen vijf jaar dat zij in Nederland woont nooit eerder een boete heeft gekregen voor het verkeerd aanbieden van huisvuil en dat zij geen reden heeft om een doos met haar naam en adres erop verkeerd aan te bieden. Zij voert verder aan dat € 126,00 voor haar een hoog bedrag is en dat zij het zich niet kan veroorloven om uit luiheid haar oud papier verkeerd aan te bieden.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met haar stelling dat zij de doos in een papiercontainer heeft weggegooid en dat iemand anders de doos daaruit heeft gehaald, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat als de doos op juiste wijze volledig in de papiercontainer was gedaan, het niet mogelijk is dat iemand anders de doos daar weer uit haalt. Daarnaast maken de omstandigheden dat zij bekend is met de regels over het aanbieden van huisvuil en dat zij in de afgelopen vijf jaar nooit eerder een boete heeft gekregen voor het verkeerd aanbieden van huisvuil, niet aannemelijk dat zij niet degene is geweest die deze doos verkeerd heeft aangeboden. De verklaringen van [appellante] dat zij geen reden had om de doos verkeerd aan te bieden en dat zij het zich niet veroorloven om haar karton verkeerd aan te bieden, zijn verder onvoldoende objectief om op grond daarvan aan te nemen dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Indien zij het bedrag van € 126,00 niet ineens kan betalen, kan zij het college verzoeken om een betalingsregeling te treffen waarbij zij het bedrag in termijnen kan betalen.

Gelet op het voorgaande heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021

687