Uitspraak 202101176/1/R4


Volledige tekst

202101176/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Arnhem,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2021 heeft het college zijn beslissing om op 13 januari 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 87,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 15 februari 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 20 mei 2021.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 13 januari 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Merwedestraat 47A in Arnhem. Het is niet in geschil dat [appellant] de huisvuilzak daar verkeerd heeft aangeboden door hem naast de container te zetten.

2.       [appellant] is het er niet mee eens dat hij een boete van € 87,00 heeft gekregen. Hij stelt dat hij zijn huisvuilzak wel naast de container moest zetten omdat deze defect was en hij de klep van de container niet kon openen.

2.1.    In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

2.2.    Het bedrag van € 87,00 dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, is geen boete maar een gedeelte van de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van de huisvuilzak. Doordat [appellant] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college die kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De omstandigheid dat de container defect was, zoals [appellant] stelt, ontsloeg hem niet van zijn verplichting om de huisvuilzak op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld bij een andere container of op een later moment. Deze omstandigheid maakt dan ook niet dat de door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen. Overigens staat in het controlerapport dat ten grondslag ligt aan het besluit van 27 januari 2021 dat de toezichthouder de container heeft gecontroleerd op storingen en dat er geen storing was toen de huisvuilzak van [appellant] naast de container werd aangetroffen.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021

687