Uitspraak 201905530/1/A2


Volledige tekst

201905530/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A], Food-Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V., gevestigd te Mook, gemeente Mook en Middelaar, en [appellant B], wonend te [woonplaats], (hierna: [appellante] en anderen)

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 juni 2019 in zaak nr. 18/1522 in het geding tussen:

[appellante] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar.

Procesverloop

Bij verkeersbesluit van 15 november 2017 heeft het college besloten tot het opheffen van het éénrichtingsverkeer in de Prinses Beatrixstraat in Mook, specifiek tussen de aansluiting met de Rijksweg (N271) en de aansluiting met de Koningin Julianastraat zoals aangeduid op de bij het besluit behorende tekening, door verwijdering van de verkeersborden conform model CO2, CO3 en OB54 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Bij besluit van 24 mei 2018 heeft het college het door [appellante] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.

[appellante] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

JAVO Invest B.V. heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaak nr. 201905233/1/R2, behandeld op 26 maart 2021, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. V.J. Leijh en mr. S. Jeurrissen, advocaten te Amsterdam, bijgestaan door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Gelissen en T.H.M. Pouwels, zijn verschenen. Ook is JAVO, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Arnhem, en [gemachtigde D], ter zitting gehoord. Daarna zijn de zaken gesplitst.

De Afdeling heeft op de zitting het college in de gelegenheid gesteld om nadere stukken over te leggen.

[appellante] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft op 4 mei 2021 het onderzoek heropend en [appellante] en anderen in de gelegenheid gesteld om op de door het college ingediende stukken te reageren.

[appellante] en anderen hebben gereageerd op de door het college ingediende stukken en desgevraagd toestemming gegeven om de zaak zonder een tweede zitting af te doen.

Het college en JAVO hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een tweede zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit besloten tot het opheffen van het éénrichtingsverkeer in de Prinses Beatrixstraat op het wegvak tussen de aansluiting met de Rijksweg en de aansluiting met de Koningin Julianastraat. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat op dit wegvak een inrit is voorzien van een nieuwe supermarkt. Nu rijdt het verkeer via de Koningin Julianastraat naar dit wegvak. Na de realisatie van de supermarkt zal sprake zijn van een verdubbeling van de hoeveelheid verkeer in de Koningin Julianastraat. Dat is niet gewenst, omdat aan deze straat een basisschool is gelegen waardoor er op meerdere momenten per dag veel jonge en kwetsbare verkeersdeelnemers zijn. Door het verkeersbesluit wordt het mogelijk om via de Rijksweg het wegvak in te rijden en wordt een grote toename van het verkeer in de Koningin Julianastraat voorkomen. Omdat het opheffen van het éénrichtingsverkeer zal leiden tot een toename van het verkeer in de Prinses Beatrixstraat, wordt het wegvak verbreed. Er is onderzoek gedaan naar de toename en de doorstroom- en wachttijden van het verkeer en de verkeersveiligheid in de Prinses Beatrixstraat. Volgens het college is ook onderzocht of er voldoende parkeermogelijkheden in het gebied zijn om de te vervallen parkeerplaatsen in de Prinses Beatrixstraat op te vangen. Het college heeft verwezen naar de rapporten van Goudappel Coffeng van 19 september 2016, BVA Verkeersadviezen van augustus 2017 en DTV Consultants van 26 maart 2018.

1.1.    Food-Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V. zijn eigenaar van de PLUS-supermarkt aan de Prinses Beatrixstraat 13 in Mook. [appellante] is de exploitant en [appellant B] is de eigenaar van het pand waarin deze supermarkt is gevestigd. Het wegvak van de Prinses Beatrixstraat waar het verkeersbesluit op ziet is het verlengde van de Prinses Beatrixstraat waaraan de PLUS-supermarkt is gelegen. Het parkeerterrein bij deze supermarkt is gelegen aan de Koningin Julianastraat. [appellante] en anderen zijn het niet eens met het verkeersbesluit. Zij vrezen onder meer voor parkeerproblemen, een verslechtering van de bereikbaarheid van de PLUS-supermarkt en voor een verslechtering van de verkeersveiligheid in de Prinses Beatrixstraat.

1.2.    JAVO is een projectontwikkelaar. Het college heeft aan haar een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een supermarkt op het perceel aan de Rijksweg 121. De uitrit en de in- en uitrit van het parkeerterrein bij deze supermarkt zijn gelegen aan het wegvak van de Prinses Beatrixstraat waar het verkeersbesluit op ziet. De hoger beroepen in zaak nr. 201905233/1/R2 gaan over de omgevingsvergunning. De Afdeling heeft vandaag ook uitspraak gedaan in die zaak.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft voorop gesteld dat van een op het college rustende verplichting om de omgevingsvergunning en het verkeersbesluit in onderlinge samenhang te beoordelen geen sprake is. De rechtbank heeft het aannemelijk geacht dat ook zonder het verkeersbesluit van de omgevingsvergunning tot het realiseren van een supermarkt gebruik kan worden gemaakt.

2.1.    Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het college in het bestreden besluit kenbaar heeft gemaakt dat mondeling afstemming met de Politie Limburg Noord - Basiseenheid Gennep heeft plaatsgevonden. De politie heeft geadviseerd om vanwege de handhaafbaarheid en ter voorkoming van gevaarlijke situaties bij doorrijden af te zien van het gedeeltelijk opheffen van het éénrichtingsverkeer in de Prinses Beatrixstraat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om vanwege het ontbreken van een schriftelijke vastlegging in twijfel te trekken dat het verkeersbesluit, zoals voorgeschreven in artikel 24 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW), is afgestemd met de politie. Daarbij acht de rechtbank van belang dat artikel 24 van het BABW geen vereisten stelt aan de wijze waarop het overleg met de korpschef van de politie plaatsvindt en aan hetgeen in dat overleg aan de orde komt. Ook overigens worden daaromtrent in de relevante regelgeving geen vereisten gesteld. De rechtbank heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1921.

2.2.    Daarna heeft de rechtbank overwogen dat het college op grond van artikel 25, eerste lid, van het BABW niet gehouden was om het verkeersbesluit af te stemmen met de provincie Limburg, de wegbeheerder van de Rijksweg. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het wegvak waarop het verkeersbesluit ziet, niet aan de Rijksweg grenst. Dit blijkt uit een in het verweerschrift opgenomen foto, waarop te zien is dat tussen de Rijksweg en het begin van het wegvak waar thans éénrichtingsverkeer is toegestaan, zich nog een weggedeelte bevindt waar al tweerichtingsverkeer was toegestaan. Verder blijkt uit het advies van DTV Consultants dat de invloed van het extra verkeer op de Rijksweg als gevolg van het verkeersbesluit, gelet op de huidige intensiteiten van die weg, beperkt is, zodat van het rechtstreeks en ingrijpend beïnvloeden van het verkeer op de Rijksweg als gevolg van het verkeersbesluit geen sprake is.

2.3.    De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, ook overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het invoeren van tweerichtingsverkeer op het genoemde weggedeelte van de Prinses Beatrixstraat ten goede komt aan de verkeersveiligheid op de Koningin Julianastraat en dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het college de gevolgen van het verkeersbesluit voor [appellante] en anderen onevenredig had moeten achten in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen doelen.

Wettelijk kader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep en beoordeling ervan

Afstemming korpschef

4.       [appellante] en anderen voeren aan dat zonder schriftelijke vastlegging van de vermeende afstemming met de Politie Limburg Noord -Basiseenheid Gennep, de rechtbank heeft geoordeeld dat dit overleg zou hebben plaatsgevonden. De politie zou volgens de rechtbank hebben geadviseerd om vanwege de handhaafbaarheid en ter voorkoming van gevaarlijke situaties bij doorrijden af te zien van het gedeeltelijk opheffen van het éénrichtingsverkeer in de Prinses Beatrixstraat. Noch in het verweerschrift noch ter zitting is echter ingegaan op het standpunt dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met de korpschef. Nu de rechtbank aangeeft dat het college heeft besloten in weerwil van het advies van de politie, had het op de weg van het college gelegen uitdrukkelijk te motiveren dat het college het niet eens was met het advies van de politie. [appellante] en anderen voeren aan dat het verkeersbesluit is genomen in strijd met artikel 24 van het BABW en het zorgvuldigheidsbeginsel en dat dit besluit gebrekkig is gemotiveerd.

4.1.    Gelet op artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1921, terecht heeft overwogen stelt artikel 24 van het BABW geen vereisten aan de wijze waarop het overleg met de korpschef van de politie plaatsvindt en aan wat in dat overleg aan de orde komt en worden ook overigens daaromtrent in de relevante regelgeving geen vereisten gesteld.

4.2.    Het college heeft aangevoerd dat het overleg met de korpschef mondeling heeft plaatsgevonden, maar niet met stukken onderbouwd dan wel op andere wijze aannemelijk gemaakt dat het overleg daadwerkelijk is gevoerd. Daarom is het besluit van 24 mei 2018 in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Afstemming provincie Limburg

5.       [appellante] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat het college op grond van artikel 25, eerste lid, van het BABW niet was gehouden om het verkeersbesluit af te stemmen met de provincie Limburg, de wegbeheerder van de Rijksweg. Het wegvak waarop het verkeersbesluit ziet zou niet aan de Rijksweg grenzen. De satellietfoto en de kaart van Googlemaps.nl, die [appellante] en anderen hebben opgenomen in het hogerberoepschrift laten volgens hen echter duidelijk zien dat de Prinses Beatrixstraat grenst aan de Rijksweg. Op de zitting hebben [appellante] en anderen aangevoerd dat het verkeer op de Rijksweg ook ingrijpend wordt beïnvloed.

5.1.    Weliswaar is op voornoemde satellietfoto en kaart van Googlemaps.nl te zien dat de Prinses Beatrixstraat grenst aan de Rijksweg, maar, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is er tussen de Rijksweg en het begin van het wegvak waar éénrichtingsverkeer is toegestaan, een wegvak waar al tweerichtingsverkeer was toegestaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit blijkt uit de in het verweerschrift van het college opgenomen foto. Overigens blijkt dit ook uit de in het rapport van Goudappel Coffeng van 3 mei 2019, die [appellante] en anderen hebben overgelegd, opgenomen foto. Daarbij staat dat de Prinses Beatrixstraat over een zeer beperkte afstand voor autoverkeer in twee richting te berijden is. Verder blijkt uit het rapport van DTV Consultants van 26 maart 2018 dat de ontwikkeling voor extra verkeer op de Rijksweg zal zorgen, maar dat de invloed van het extra verkeer beperkt is.

5.2.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat van het rechtstreeks en ingrijpend beïnvloeden van het verkeer op de Rijksweg als gevolg van het verkeersbesluit geen sprake is en dat het college daarom niet gehouden was om het verkeersbesluit af te stemmen met de provincie Limburg.

Het betoog faalt.

Samenhang met omgevingsvergunning, parkeerdruk en verkeersveiligheid

6.       [appellante] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet gehouden was om de omgevingsvergunning en het verkeersbesluit in onderlinge samenhang te beoordelen. De verkeersdeskundigen van Goudappel Coffeng hebben in hun rapporten van 15 februari 2018 en 29 augustus 2018 uitvoerig uiteengezet en in hun rapport van 3 mei 2019 nader toegelicht dat het verkeersbesluit noodzakelijk is om gebruik te kunnen maken van de omgevingsvergunning. Zonder het verkeersbesluit zou de beoogde supermarkt moeten worden bevoorraad door middel van een onmogelijke verkeersbeweging. Andersom is het verkeersbesluit niet nodig indien het bouwplan niet gerealiseerd kan worden. Door het ontbreken van de noodzakelijke koppeling tussen de besluiten, is er bij het verkeersbesluit geen rekening gehouden met de gevolgen van de omgevingsvergunning. Zo is er geen rekening gehouden met de locatie van de nieuwe in- en uitritten van de supermarktontwikkeling. Op de zitting hebben [appellante] en anderen aangevoerd dat er geen juridische samenhang is, maar dat het verkeersbesluit wel wordt genomen om de bouwplannen waarvoor de omgevingsvergunning is afgegeven, mogelijk te maken. Eerst indien vast zou staan dat de te realiseren supermarkt er zou komen, had het college volgens [appellante] en anderen het verkeersbesluit moeten nemen.

[appellante] en anderen komen ook op tegen de overwegingen van de rechtbank dat de gevolgen van het vervallen van vijf openbare parkeerplaatsen, zoals blijkt uit het onderzoek van Goudappel Coffeng uit 2016 en de recent door het college op een piekmoment uitgevoerde telling, niet zodanig zijn dat hierdoor voor [appellante] en anderen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan, dat de parkeerplaats van de PLUS-supermarkt over ruim voldoende restcapaciteit beschikt, en dat compensatie niet aan de orde is. Zij voeren aan dat de door het college uitgevoerde parkeerdrukmeting ter zitting uitdrukkelijk is betwist. Bovendien is door één van de omwonenden ter zitting verklaard dat de straat altijd vol staat met auto’s en dat parkeren bij de PLUS-supermarkt niet altijd mogelijk is. Het verkeersbesluit voorziet ten onrechte niet in voorschriften over compensatie voor het vervallen van de tien parkeerplaatsen. In de besluitvorming had volgens [appellante] en anderen ook de schade die zij lijden door het verkeersbesluit, moeten worden meegenomen.

Verder betogen [appellante] en anderen dat hun belangen, maar ook die van haar klanten en de omwonenden van de supermarktontwikkeling ten onrechte niet althans onvoldoende zijn betrokken. Zoals de rechtbank wel terecht heeft overwogen, zorgt het verkeersbesluit voor een afname van de kwaliteit van de verkeersafwikkeling, vervallen er openbare parkeerplaatsen en neemt de verkeersintensiteit op de Prinses Beatrixstraat toe. Het verkeersbesluit zorgt niet voor een afname van het verkeer in de Koningin Julianastraat of voor een reductie van de verwachte toename van het verkeer in die straat. Hiermee zijn de veiligheid en de bescherming van de weggebruikers niet verzekerd, maar verslechterd. [appellante] en anderen verwijzen naar de door hen overgelegde reactie van Goudappel Coffeng van 2 september 2019 op de aangevallen uitspraak, waaruit volgens hen blijkt dat sprake is van een ondeugdelijke belangenafweging bij de totstandkoming van het verkeersbesluit.

6.1.    Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1431, terecht heeft overwogen, komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

6.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college terecht gesteld dat er geen sprake is van een formeel-juridische koppeling tussen het verkeersbesluit en het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Bij het verkeersbesluit dient het college de gevolgen van dat besluit bij de beoordeling te betrekken, wat het college ook heeft gedaan. Het college heeft ook terecht de gevolgen van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning bij dit besluit betrokken. De Afdeling verwijst in dit verband en voor het betoog dat het verkeersbesluit noodzakelijk is om gebruik te kunnen maken van de omgevingsvergunning, naar de uitspraak van vandaag in zaak nr. 201905233/1/R2, onder 10.2. Dat het verkeersbesluit niet nodig zou zijn indien het bouwplan niet gerealiseerd kan worden, betekent niet dat het college om die reden had moeten wachten met het nemen van het verkeersbesluit totdat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in rechte vast zou komen te staan. Overigens heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerssituatie in de Prinses Beatrixstraat door de invoering van het tweerichtingsverkeer ook zonder de te realiseren supermarkt veiliger is, omdat het verkeer niet door de Koningin Julianastraat hoeft te rijden maar meteen vanaf de Rijksweg naar de PLUS-supermarkt kan rijden.

Het betoog over de samenhang tussen het verkeersbesluit en de omgevingsvergunning faalt.

6.3.    De Afdeling overweegt het volgende over het vervallen van een aantal parkeerplaatsen als gevolg van het verkeersbesluit en de parkeerdruk. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 24 mei 2018 gesteld dat is onderzocht of er voldoende parkeermogelijkheden zijn om de te vervallen parkeerplaatsen in de Prinses Beatrixstraat op te vangen. Het college heeft verwezen naar het rapport van Goudappel Coffeng van 19 september 2016. Daaruit blijkt volgens het college dat in de Prinses Beatrixstraat maximaal 5 van de 10 parkeerplaatsen bezet waren en dat het parkeerterrein van de

PLUS-supermarkt een grote restcapaciteit heeft waar deze 5 auto’s naar kunnen uitwijken. In het verweerschrift van het college is vermeld dat [appellante] en anderen terecht hebben opgemerkt dat er niet is gemeten op de zaterdagmiddag. Daarom heeft het college op zaterdag 1 december 2018 om 12.00 uur en 15.00 uur een parkeertelling uitgevoerd. De resultaten staan in het verweerschrift. Daaruit blijkt volgens het college dat er ook op de zaterdagmiddag een grote restcapaciteit is op het parkeerterrein van de PLUS-supermarkt. [appellante] en anderen hebben aangevoerd dat de door het college uitgevoerde parkeerdrukmeting uitdrukkelijk is betwist. Wat zij op de zitting bij de rechtbank hebben aangevoerd, waaronder de enkele stelling dat niet blijkt hoe er is geteld, en de omstandigheid dat een van de omwonenden heeft verklaard dat de straat altijd vol staat met auto’s en dat parkeren bij de PLUS-supermarkt niet altijd mogelijk is, is echter  onvoldoende om niet uit te gaan van de resultaten van het onderzoek van het college. Verder heeft het college in hoger beroep een rapport van een parkeeronderzoek van Loendersloot mobility connected van 18 december 2019 overgelegd, waaruit blijkt dat op zaterdag 7, zondag 8 en dinsdag 10 december 2019 verschillende parkeerdrukmetingen zijn gevoerd. Uit het rapport blijkt ook dat het aantal beschikbare plaatsen in de openbare ruimte binnen een loopafstand van 200 meter tot de voordeur van de PLUS-supermarkt 92 is en dat de gemiddelde parkeerdruk in het gebied op 37,6% ligt en op de zaterdagmiddag op 48,9%. Er is dus voldoende restcapaciteit aan lege parkeerplaatsen over.

Het betoog van [appellante] en anderen dat in het verkeersbesluit ten onrechte geen voorschriften over de compensatie voor het vervallen van de tien parkeerplaatsen zijn opgenomen, faalt dan ook. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is compensatie immers niet aan de orde. Dat [appellante] en anderen schade lijden door het verkeersbesluit, hebben zij, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de gevolgen van het vervallen van de parkeerplaatsen door het verkeersbesluit niet zodanig zijn dat hierdoor voor [appellante] en anderen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan.

6.4.    Anders dan [appellante] en anderen hebben aangevoerd, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het verkeersbesluit zal leiden tot een minder grote toename van het verkeer in de Koningin Julianastraat dan wanneer het éénrichtingsverkeer op de Prinses Beatrixstraat in stand blijft. In het rapport van BVA Verkeersadviezen van augustus 2017 staat weliswaar dat een groot aantal klanten dat bekend is met de wegenstructuur in Mook, naar alle waarschijnlijkheid er uiteindelijk voor zal kiezen om via de Koningin Julianastraat naar de nieuwe supermarkt te rijden, maar daarin staat ook dat voor verkeer uit bijvoorbeeld Gennep de in twee richtingen toegankelijke Prinses Beatrixstraat een logische aanrijdroute naar de nieuwe supermarkt vormt. Het college heeft hier terecht op gewezen. Dat klanten van de nieuwe supermarkt die de wegenstructuur in Mook kennen zullen gaan rijden via de Koningin Julianastraat, laat dus onverlet dat er ook klanten zijn die naar de Prinses Beatrixstraat zullen gaan rijden via de Rijksweg.

Verder blijkt uit het rapport van BVA Verkeersadviezen van augustus 2017 en DTV Consultants van 26 maart 2018 dat de effecten op de verkeersveiligheid in de Prinses Beatrixstraat en de omliggende wegen en op het kruispunt Prinses Beatrixstraat-Rijksweg, anders dan is vermeld in de door [appellante] en anderen overgelegde reactie van Goudappel Coffeng van 2 september 2019, zijn onderzocht. Uit het onderzoek van BVA Verkeersadviezen blijkt onder meer dat de kwaliteit van de verkeersafwikkeling afneemt. Deze afname wordt veroorzaakt door een toename van uitgaand verkeer dat vanaf de Prinses Beatrixstraat de Rijksweg wil opdraaien. In het onderzoek is doorgerekend dat wanneer alle bezoekers van de nieuwe supermarkt via de kruising Prinses Beatrixstraat-Rijksweg zouden ontsluiten, een wachttijd ontstaat van maximaal 40 seconden. Deze waarde blijft volgens het college onder de grenswaarde van 45 seconden die als richtlijn wordt gehanteerd door de CROW. Verder heeft het college gesteld dat het verkeersbesluit wat betreft het kruispunt Koningin Julianastraat-Prinses Beatrixstraat zal leiden tot meer duidelijkheid, omdat het nu een normaal kruispunt wordt waarbij het verkeer zich aan de normale verkeersregels dient te houden.

Voor zover in de reactie van Goudappel Coffeng van 2 september 2019 is vermeld dat het voor de bevoorrading van de toekomstige supermarkt noodzakelijk is om de Prinses Beatrixstraat in te kunnen rijden vanaf de Rijksweg, is dit niet een argument dat tegen, maar voor het verkeersbesluit pleit. Verder is in de door [appellante] en anderen overgelegde notitie van Goudappel 11 maart 2021 vermeld dat inmiddels sprake is van tweerichtingsverkeer op het betreffende wegvak van de Prinses Beatrixstraat. De notitie gaat over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het verkeersbesluit en de gevolgen daarvan, maar dat ligt in deze zaak niet ter beoordeling. Het gaat erom of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college het verkeersbesluit in redelijkheid heeft kunnen nemen.

6.5.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het invoeren van tweerichtingsverkeer op het genoemde weggedeelte van de Prinses Beatrixstraat ten goede komt aan de verkeersveiligheid op de Koningin Julianastraat en dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het college de gevolgen van het verkeersbesluit voor [appellante] en anderen onevenredig had moeten achten in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen doelen.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.       Gelet op wat onder 4.2 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 mei 2018 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

Definitieve geschilbeslechting

8.       Met het oog op definitieve geschilbeslechting zal de Afdeling hierna, aan de hand van de door het college bij brieven van 31 maart en 3 mei 2021 ingediende nadere stukken, beoordelen of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand in stand blijven.

8.1.    Het college heeft een aanwijzingsbesluit van de korpschef van politieregio Limburg-Noord van 28 oktober 1997, overgelegd. Daaruit volgt dat de medewerkers die door de chef van een basiseenheid met het taakaccent verkeer zijn belast, bevoegd zijn om namens de korpschef het overleg als bedoeld in artikel 24 van het BABW te voeren. Verder heeft het college een e-mailbericht van 31 maart 2021 van M.G.W. Stoffels overgelegd. Daarin staat dat hij voorheen werkzaam was als Gebiedsmentor/Taakaccenthouder Verkeersadvisering en dat hij onder andere belast was met verkeersadvisering aan de gemeente Mook en Middelaar. Ook is daarin vermeld dat hij een instemmend advies heeft uitgebracht over het voornemen van het college om een verkeersbesluit te nemen voor de Prinses Beatrixstraat inhoudende het instellen van tweerichtingsverkeer. Volgens Stoffels is dit destijds besproken in het verkeersoverleg dat hij met de verkeersdeskundige van de gemeente Mook en Middelaar had. Daarnaast heeft het college een e-mailbericht van 30 april 2021 van J.A. de Rooij, teamchef regionaal basisteam Venray-Gennep overgelegd. Hierin heeft De Rooij vermeld dat de heer Stoffels tot 2020 belast was met de verkeersadvisering voor de gemeente Mook en Middelaar. Dit deed hij eerst vanuit zijn functie als taakaccenthouder verkeer en later als wijkagent.

Anders dan [appellante] en anderen hebben aangevoerd, heeft het college met voormelde stukken voldoende onderbouwd dat Stoffels bevoegd was om namens de korpschef het overleg als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW, te voeren met het college en dat dit overleg heeft plaatsgevonden.

8.2.    Gelet op het voorgaande zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 24 mei 2018 geheel in stand blijven.

Proceskosten

9.       Het college moet de proceskosten vergoeden. Voor zover [appellante] en anderen hebben verzocht om de door hen gemaakte deskundigenkosten te vergoeden, is van belang dat de gronden met het oog waarop die kosten zijn gemaakt, falen. Reeds daarom komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 juni 2019 in zaak nr. 18/1522;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar van 24 mei 2018;

V.       bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

VI.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar tot vergoeding van bij [appellante A], Food-Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V., gevestigd te Mook, gemeente Mook en Middelaar, en [appellant B], wonend te Nijmegen, in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.136,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar aan [appellante A], Food-Retail Mook B.V. en Retail Mook Holding B.V. en [appellant B], het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 857,00 (zegge: achthonderdtweeënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021

691.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

Artikel 15

1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer

Artikel 21

De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Artikel 24

Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met:

a. de korpschef,

[…]

Artikel 25

1. Verkeersbesluiten als gevolg waarvan het verkeer op wegen anders dan die waarop het verkeersbesluit betrekking heeft rechtstreeks en ingrijpend wordt beïnvloed, worden genomen na overleg met het ten aanzien van die andere wegen bevoegd gezag.

[…]