Uitspraak 202001922/1/A2


Volledige tekst

202001922/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend te Amsterdam,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2020 in zaak nr. 19/1092 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2018 heeft het college aan [appellant] en anderen een tegemoetkoming in planschade in de vorm van compensatie in natura toegekend. Daarbij is bepaald dat een bedrag van € 324.200,00, vermeerderd met wettelijke rente, zal worden voldaan indien compensatie in natura niet mogelijk is.

Bij besluit van 11 januari 2019 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover dit ziet op het ten onrechte niet terugbetaalde recht van € 300,00 en de hoogte van de tegemoetkoming in planschade die wordt voldaan indien compensatie in natura niet mogelijk is vastgesteld op € 266.860,00. Voor het overige heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 februari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij het bedrag aan tegemoetkoming in planschade is vastgesteld op € 266.860,00, het bedrag aan tegemoetkoming in planschade vastgesteld op € 324.200,00 en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2021, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.S. Procee, drs. P.A.J.M. van Bragt, drs. M.C. Crolla en mr. J.E. Kenter, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] en anderen hebben het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade die zij stellen te lijden als gevolg van de inwerkingtreding op 27 december 2012 van het bestemmingsplan "Herbestemmen Raambordelen Binnenstad". Als gevolg van dit plan is het gebruik van de panden aan [7 locaties] voor raamprostitutie niet langer toegestaan. Het college heeft de aanvraag voor zover het gaat om de waardevermindering van de panden toegewezen en voor zover het gaat om inkomensschade afgewezen. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het besluit van het college wat betreft de waardevermindering van hun panden. Ter zitting hebben [appellant] en anderen in dat kader te kennen gegeven dat voor zover het hoger beroep is ingesteld door de huurder van de panden, De Nieuwe Start B.V., het als ingetrokken moet worden beschouwd.

2.       Het college heeft bepaald dat de planschade in de vorm van waardevermindering van de panden in natura zal worden vergoed door het gebruik van de panden voor raamprostitutie opnieuw planologisch mogelijk te maken. In het besluit van 17 april 2019, zoals gehandhaafd met het bestreden besluit, is bepaald dat deze functie uiterlijk 31 juli 2022 weer in het bestemmingsplan zal worden opgenomen. Als de planologische wijziging voor die datum niet onherroepelijk is, zal aan [appellant] en anderen een tegemoetkoming worden betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich hiermee terecht op het standpunt gesteld dat de compensatie anderszins is verzekerd.

3.       Na het nemen van het bestreden besluit door het college, heeft de raad bij besluit van 7 november 2019 het bestemmingsplan "Herbestemmen Raambordelen Binnenstad 2e herziening" vastgesteld, waarmee het gebruik van in totaal 23 ramen voor raamprostitutie in de panden opnieuw mogelijk is gemaakt. Dit plan is inmiddels op 11 januari 2020 onherroepelijk geworden. Het geschil in hoger beroep ziet op de vraag of met het opnieuw bestemmen van de 23 ramen de schade die is ontstaan door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Herbestemmen Raambordelen Binnenstad" in zijn geheel anderszins is verzekerd.

Het hoger beroep

4.       [appellant] en anderen betogen dat het college ten onrechte slechts heeft voorzien in de 23 ramen die ten tijde van het bestemmingsplan "Burgwallen" feitelijk in gebruik waren. Op grond van dat plan mochten er volgens [appellant] en anderen 32 ramen voor raamprostitutie in gebruik worden genomen. Daarom is volgens [appellant] en anderen nog steeds sprake van een planologisch nadeel aangezien het gebruik van 9 ramen voor raamprostitutie met het nieuwe plan niet opnieuw is bestemd.

4.1.    Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kent het bestuursorgaan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

4.2.    Tegemoetkoming in planschade kan in voorkomende gevallen bestaan uit compensatie in natura, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat tegemoetkoming in de schade anderszins is verzekerd. Compensatie in natura kan bij planschade in de vorm van waardevermindering ten gevolge van een wijziging van het planologische regime van de onroerende zaak van de aanvrager (de zogenoemde directe planschade) onder meer bestaan uit een herstel van de door een wijziging van het planologische regime weggevallen bouw- of gebruiksmogelijkheid. In dat geval kan tegemoetkoming in geld achterwege blijven omdat de (tegemoetkoming in) schade anderszins is verzekerd. Zie de overzichtsuitspraak van 28 september 2016: ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 5.41 en 5.44.

4.3.    Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Herbestemmen Raambordelen Binnenstad", als gevolg waarvan het planologisch nadeel is ontstaan, was het bestemmingsplan "Burgwallen" op de panden van [appellant] en anderen van toepassing. Met dit plan was aan de panden de bestemming "Gemengde doeleinden" met de aanduiding "prostitutiebedrijf" toegekend. Hiermee konden in de panden 32 ramen worden gerealiseerd. Het college wijst er evenwel terecht op dat in artikel 3, tweede lid, onder f, van de planregels van dat plan ook is bepaald dat het bedrijfsvloeroppervlak van een prostitutiebedrijf, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, niet mocht worden vergroot. Niet in geschil is dat ten tijde van de terinzagelegging van het plan feitelijk 23 ramen voor raamprostitutie werden gebruikt. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat met deze bepaling het toegestane aantal ramen voor raamprostitutie was beperkt tot 23 ramen. Dat bij de uitleg van deze bepaling moet worden uitgegaan van hetgeen planologisch was toegestaan en niet van het aantal ramen dat feitelijk in gebruik was, zoals [appellant] en anderen ter zitting hebben betoogd, volgt de Afdeling niet. Dit zou immers maken dat artikel 3, tweede lid, onder f, van de planregels geen betekenis zou hebben. Ook het betoog dat de 9 ramen door middel van een afwijkingsbevoegdheid konden worden toegestaan en daarom betrokken hadden moeten worden bij het bepalen van de omvang van het planologisch nadeel, kan hen niet baten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moet bij de maximale invulling van het bestemmingsplan een in dat bestemmingsplan opgenomen vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheid buiten beschouwing worden gelaten. Dit geldt ook voor een in een bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van het bestemmingsplan (zie de hiervoor genoemde overzichtsuitspraak, onder 2.8)

4.4.    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met het bestemmingsplan "Herbestemmen Raambordelen Binnenstad 2e herziening" de met het bestemmingsplan "Herbestemmen Raambordelen Binnenstad" vervallen gebruiksmogelijkheden weer in zijn geheel zijn hersteld. Nu het nieuwe bestemmingsplan inmiddels onherroepelijk is, is hiermee voldaan aan de in het besluit opgenomen voorwaarde dat uiterlijk 31 juli 2022 zal worden voorzien in het opnieuw bestemmen van de prostitutiefunctie. Dit betekent dat de tegemoetkoming in de schade als gevolg van de waardedaling van de panden, met het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan in zijn geheel anderszins is verzekerd. De beroepsgronden van [appellant] en anderen over de hoogte van de tegemoetkoming die zal worden vergoed indien de planologische wijziging niet voor die datum onherroepelijk zou zijn geworden, hoeven daarom geen bespreking meer.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021

674