Uitspraak 202004331/1/R4


Volledige tekst

202004331/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

en

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie1]/[locatie 2]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2021, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door G. Veenstra en mr. C.M. Vaartjes, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A], [partij B] en [partij C] gehoord.

Overwegingen

1.       Het plan voorziet in een wijziging van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming voor het perceel [locatie 1] en [locatie 2]. Op dit perceel was jarenlang onder een bedrijfsbestemming een tuinderij/bloemisterij gevestigd. De bedrijfsgebouwen worden gesloopt en de bedrijfswoningen worden omgezet in burgerwoningen waarbij één bedrijfswoning wordt gesloopt en elders op het perceel wordt herbouwd. Hiervoor is op 17 februari 2021 een omgevingsvergunning verleend. In het bestemmingsplan is voorzien in een landschappelijke inpassing. [appellant] woont op het naastgelegen perceel Akkerweg 19 en verzet zich tegen de woonontwikkeling. [partij A] en [partij B] wonen in de woning [locatie 1]. [partij C] is de voormalige tuinder en woont in de woning [locatie 2].

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte een bestemmingsplan voor alleen het perceel [locatie1]/[locatie 2] heeft vastgesteld, terwijl gelijktijdig het bestemmingsplan voor het buitengebied in procedure was.

3.1.    Zoals uit het toetsingskader onder 2 volgt, is het aan de raad om te bepalen welke gronden in een plan worden opgenomen. Daarbij komt de raad beleidsruimte toe. In dit geval heeft de raad het plan voor het perceel [locatie1]/[locatie 2] los van het bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld omdat de inschatting was dat de planprocedures niet gelijk zouden oplopen. De Afdeling acht deze keuze niet onredelijk. [appellant] heeft bovendien niet duidelijk gemaakt in welk opzicht hij hierdoor is beperkt in zijn mogelijkheid beroep in te stellen. In de gemeente bestaat verder niet het beleid om geen postzegelbestemmingsplannen vast te stellen. Dat de provincie zich daartegen verzet, is evenmin gebleken.

Het betoog faalt.

4.       [appellant] betoogt verder dat het, anders dan de raad stelt, niet gaat om het omzetten van twee bedrijfswoningen in burgerwoningen maar om het omzetten van één bedrijfswoning in een burgerwoning en het toevoegen van een burgerwoning. Hij wijst daartoe op de regeling in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld door de raad op 16 september 2004. Deze toevoeging houdt de toepassing van de provinciale ruimte-voor-ruimte-regeling in. Aan de voorwaarden daarvan wordt volgens [appellant] niet voldaan. Er is niet voorzien in sloop van de juiste hoeveelheid kassen. De te herbouwen woning wordt verder ten onrechte op ongeveer 60 m achter de rode contour en de bebouwingslijn van de Akkerweg mogelijk gemaakt, wat leidt tot aantasting van de lintstructuur en het achterliggende open gebied. Bovendien voorziet het plan in een te grote goot- en nokhoogte voor beide woningen en een te grote inhoudsmaat voor de nieuwe woning, aldus [appellant]. Dit leidt tot extra verstening van het buitengebied. Een andere invulling van het perceel zou volgens [appellant] mogelijk zijn door de bouwvlakken op de bestaande plekken te projecteren dan wel de woning [locatie 2] te slopen en op een andere plek op het perceel te herbouwen.

4.1.    Naar niet in geschil is, heeft het college van burgemeester en wethouders in maart 1979 een bouwvergunning verleend voor een tweede bedrijfswoning op het perceel. Dat besluit staat in rechte vast. De eerste en tweede bedrijfswoning zijn niet als zodanig ingetekend binnen het bouwvlak voor het perceel op de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2004. De tweede bedrijfswoning is, evenals de eerste bedrijfswoning, door de planvoorschriften voor de bestemming "Bedrijven" in dat plan als zodanig bestemd. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften zijn op deze gronden dienstwoningen uitsluitend toegestaan voor zover deze aanwezig zijn op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. De woningen [locatie 1] en [locatie 2] waren op dat moment aanwezig en zijn dus niet onder het overgangsrecht gebracht. De raad is dan ook terecht uitgegaan van de aanwezigheid van twee bedrijfswoningen.

Dat het college van burgemeester en wethouders in een publicatie uit 2019 over het sluiten van een anterieure overeenkomst spreekt van het toevoegen van één vrijstaande woning, maakt het voorgaande niet anders. Dit is immers in publicaties inzake de planprocedure verduidelijkt. Het gaat hier om het slopen van de voormalige bedrijfswoning [locatie 1] en het oprichten van een burgerwoning op een andere plek op het perceel. Wat [appellant] aanvoert over de planregeling voor het perceel in het ontwerpbestemmingsplan "Driebergen Buitengebied" slaagt niet, alleen al omdat in dat ontwerpplan nog was voorzien in een bedrijfsbestemming voor het perceel en dit perceel uiteindelijk geen onderdeel uitmaakt van het op 7 mei 2020 vastgestelde bestemmingsplan "Driebergen Buitengebied".

Het betoog faalt.

4.2.    [appellant] betoogt voorts ten onrechte dat niet is voldaan aan de ruimte voor ruimte-regeling uit artikel 3.11 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV). Immers, die regeling gaat bij sloop van agrarische bedrijfsbebouwing uit van het toevoegen van een of meer extra woningen. Het gaat in dit geval niet om een agrarisch bedrijfsperceel en ook wordt er geen extra woning mogelijk gemaakt. De raad heeft in dit geval toepassing gegeven aan wat in artikel 3.8 van de PRV is bepaald over het vervangen van een specifieke stedelijke functie door een andere stedelijke functie. Het wijzigen van twee bedrijfswoningen in twee burgerwoningen past in dat kader. De ruimte-voor-ruimte-regeling inzake de omvang van het aantal te slopen vierkante meters kasbebouwing is daarom niet van toepassing.

Het betoog faalt.

4.3.    De planregeling maakt, zoals [appellant] terecht betoogt, op de gronden met de bestemming "Wonen - B1" een woning met een bouwhoogte van 10 m mogelijk op een plek verder achter de bestaande bebouwingsstructuur langs de Akkerweg. De raad heeft deze ontwikkeling in redelijkheid mogelijk kunnen maken. Daarover overweegt zij als volgt.

Niet is gebleken dat het bebouwingslint langs de Akkerweg een beschermde status heeft in die zin dat dwingend in de voorgevelrooilijn moet worden gebouwd. Daarbij komt dat op de plek waar de woning kan worden herbouwd, al verstedelijking was door de aanwezige bedrijfsbebouwing. De verschuiving van het bouwvlak op dit smalle en lange perceel is ingegeven om meer afstand tussen de woningen [locatie 1] en [locatie 2] te verkrijgen. Die afstand is nu ongeveer 5 m en wordt ruim 15 m. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door de korte afstand van ongeveer 5 m tussen beide huidige woningen onvoldoende kan worden tegemoetgekomen aan de wensen van de nieuwe bewoners om privacy en meer buitenruimte. Daarbij heeft de raad van belang kunnen achten dat ter plaatse niet langer sprake is van woningen ten dienste van hetzelfde bedrijf maar van burgerwoningen zonder relatie tot elkaar. Dit maakt het bovendien mogelijk de woning [locatie 1] te vergroten in ruil voor de sloop van een aanzienlijke hoeveelheid bedrijfsbebouwing; deze vergroting is op de huidige plek niet haalbaar. De raad heeft daarbij in redelijkheid het verzoek van de eigenaren om de woning [locatie 1] en niet [locatie 2] te slopen en verderop te herbouwen als uitgangspunt kunnen nemen.

De gronden achter de nieuwe woning zijn bestemd als "Natuur". Anders dan in het vorige plan is bedrijfsmatig gebruik van het perceel niet meer mogelijk. De raad heeft van belang kunnen achten dat met het plan is voorzien in de sloop van ongeveer 1.600 m² bedrijfsbebouwing en het verwijderen van een waterbassin. Daarmee wordt een ruimtelijke kwaliteitsslag gemaakt. De raad heeft dit stedenbouwkundig in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Daarbij komt dat is voorzien in een landschappelijke inpassing, opgesteld door Buro SRO, die in de planregels door een voorwaardelijke verplichting is geborgd. [appellant] heeft geen rapport van een deskundige overgelegd waarin die inpassing inhoudelijk wordt bestreden. De raad heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat elke situatie op zijn eigen merites moet worden bezien en dat dit niet bij voorbaat betekent dat ook op andere percelen langs de Akkerweg verder naar achteren woonbebouwing mag worden opgericht.

De huidige woning [locatie 1] ligt op een afstand van ongeveer 20 m tot de woning van [appellant], het nieuwe bouwvlak voor de woning [locatie 1] op ongeveer 35-40 m. Daarbij is van belang dat, hoewel de bouwhoogte is bepaald op 10 m, de goothoogte 4,5 m bedraagt en beperkingen zijn gesteld aan de dakhelling. Dit samen met de in de planregels geborgde landschappelijke invulling maakt dat de raad de invloed van de nieuwe woning op de woonsituatie van [appellant] beperkt heeft kunnen achten. Dat deze woning in volume groter mag worden dan de bestaande woning, maakt niet dat daarmee de woonbelangen van [appellant] onevenredig worden geschaad. Daarbij acht de Afdeling van belang dat deze inhoudsmaat in overeenstemming is met wat als maximale inhoudsmaat aanvaardbaar wordt geacht in de PRV en met het plan wordt voorzien in een aanzienlijke reductie van bebouwing in het buitengebied.

Het betoog faalt.

4.4.    Voor zover het plan voor de woning [locatie 2] voorziet in een goot- en nokhoogte van onderscheidenlijk 4,5 en 10 m, heeft de raad toegelicht dat dit aansluit bij de maatvoeringen in het op 7 mei 2020 vastgestelde bestemmingsplan "Driebergen Buitengebied" en de standaardbepalingen van de gemeente. Uitgaande van de huidige afmetingen van de woning [locatie 2] kan [appellant] dus worden geconfronteerd met een grotere woning dicht bij zijn erfgrens. Deze mogelijkheid bestond evenwel ook al onder het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2004. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is bepaald dat de goot- en (nok)hoogte van dienstwoningen niet meer mag bedragen dan onderscheidenlijk 6 en 9 m. Daarbij komt dat, hoewel de bouwhoogte nu is bepaald op 10 m, de goothoogte 4,5 m bedraagt en beperkingen zijn gesteld aan de dakhelling. De Afdeling acht, anders dan [appellant] heeft gesteld, niet aannemelijk dat hiermee drie volwaardige bouwlagen mogelijk zijn. Omdat de afstand tussen het bouwvlak voor de woning [locatie 2] en de woning van [appellant] ongeveer 8 m bedraagt en de woningen niet in één lijn liggen en vrijstaand zijn, heeft de raad, mede inachtgenomen de vorige planregeling, de goot- en nokhoogte in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.

Het betoog faalt.

5.       Het beroep is ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bechinka

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021

371.