Uitspraak 201904225/1/R3


Volledige tekst

201904225/1/R3.
Datum uitspraak: 2 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Ondernemersvereniging De Weide, gevestigd te Hoogeveen,

2.       Vereniging van eigenaren in het winkelcentrum de Weide en anderen (hierna: VvE De Weide en anderen), gevestigd respectievelijk wonend te Hoogeveen,

appellanten,

en

1.   de raad van de gemeente Hoogeveen,

2.   het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2017 heeft de raad de coördinatieregeling van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) van toepassing verklaard op de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan "De Weide, deelplan uitbreiding winkelcentrum de Weide 2017" en de omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen en het aanbrengen van reclame ter plaatse van het perceel De Weide 2a te Hoogeveen en de activiteit bouwen ter plaatse van het perceel De Ploeger 8 te Hoogeveen. Dit besluit wordt hierna aangeduid als het coördinatiebesluit.

Bij besluit van 11 april 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "De Weide, deelplan uitbreiding winkelcentrum de Weide 2017" vastgesteld.

Bij besluit van 11 april 2019 heeft het college aan Aldi Ommen B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en het aanbrengen van reclame ten behoeve van het realiseren van een supermarkt ter plaatse van het perceel De Weide 2a te Hoogeveen.

Bij besluit van 11 april 2019 heeft het college aan Dierenartsenpraktijk Hoogeveen een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk ten behoeve van het realiseren van een dierenartsenpraktijk ter plaatse van het perceel De Ploeger 8 te Hoogeveen.

Tegen deze besluiten hebben Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een gezamenlijk verweerschrift ingediend.

Ondernemersvereniging De Weide, VvE De Weide en anderen en de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

Dierenartsenpraktijk Hoogeveen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2021, waar Ondernemersvereniging De Weide, vertegenwoordigd door [gemachtigden A], bijgestaan door mr. M. Withaar, advocaat te Hoogeveen, en F.J. Fokke als deskundige, VvE De Weide en anderen, vertegenwoordigd door mr. A. van Lohuizen, advocaat te Heerenveen, en de raad en het college, vertegenwoordigd door G. Haisma, R. van Stege en R.V. Bak als deskundige, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting Aldi Vastgoed B.V. en Aldi Ommen B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden B], bijgestaan door mr. J.H. Meijer, advocaat te Arnhem, en Dierenartsenpraktijk Hoogeveen, vertegenwoordigd door [gemachtigden C], gehoord.

Overwegingen

INLEIDING

1.       Met het plan en de daarmee gecoördineerd voorbereide en bekendgemaakte omgevingsvergunningen wordt voorzien in een uitbreiding van het bestaande winkelcentrum De Weide in Hoogeveen. Met deze besluiten wordt de bouw van een supermarkt en de verplaatsing van een bestaande dierenartsenpraktijk mogelijk gemaakt.

2.       Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen kunnen zich niet verenigen met de voorziene uitbreiding van het bestaande winkelcentrum met een supermarkt. Zij voeren hierover onder meer aan dat de behoefte aan de supermarkt onvoldoende is onderbouwd, dat onvoldoende rekening is gehouden met de verkeerseffecten van het plan, de gevolgen van de voorziene ontwikkeling voor het parkeren en het laden en lossen en dat onvoldoende rekening is gehouden met in het plangebied aanwezige soorten, waardoor de uitvoerbaarheid van het plan onzeker is. Ook is onvoldoende rekening gehouden met het geluidaspect van de voorziene ontwikkeling. VvE De Weide en anderen voeren daarnaast aan dat het plan niet in overeenstemming is met de Dienstenrichtlijn en dat het plan op diverse punten van formele aard niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Ook hebben zij aangevoerd dat de omgevingsvergunning voor het realiseren van een supermarkt niet voldoet aan de eisen die het plan stelt aan het realiseren van parkeervoorzieningen.

INTREKKING

3.       Ter zitting hebben VvE De Weide en anderen hun beroepsgrond over de coördinatieregeling voor zover het betreft de procedurele aspecten daarvan ingetrokken. Daarnaast hebben zij hun beroepsgronden over het aspect geluid en het aspect soortenbescherming, wat betreft de mogelijk in het plangebied aanwezige vleermuizen, ingetrokken.

COÖRDINATIEREGELING

4.       VvE De Weide en anderen betogen dat de raad met het coördinatiebesluit ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de coördinatieregeling van artikel 3.30, eerste lid, van de Wro. Volgens hen kan die regeling alleen worden toegepast wanneer het gaat om de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Door de raad is in dit geval niet aangetoond dat sprake is van verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk beleid.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het van toepassing verklaren van de coördinatieregeling strekt tot verwezenlijking van een onderdeel van de detailhandelsstructuurvisie.

4.2.    Artikel 3.30, eerste lid, van de Wro luidt:

"1. Bij besluit van de gemeenteraad kunnen gevallen of categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat:

a. de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten worden gecoördineerd, of

b. de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld onder a."

4.3.    Bij het coördinatiebesluit heeft de raad de coördinatieregeling van artikel 3.30 van de Wro van toepassing verklaard op de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan "De Weide, deelplan uitbreiding winkelcentrum de Weide 2017" en de omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen en het aanbrengen van reclame ter plaatse van het perceel De Weide 2a te Hoogeveen en de activiteit bouwen ter plaatse van het perceel De Ploeger 8 te Hoogeveen. Gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van artikel 3.30, eerste lid, van de Wro. Dit betekent echter niet dat het besluit tot toepassing van de coördinatieregeling in het geheel niet kan worden getoetst. Artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb, staat niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing.

4.4.    De raad heeft verklaard dat voor coördinatie van de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunningen is gekozen om uitvoering te geven aan het in de Detailhandelsstructuurvisie (2008) verwoorde uitgangspunt om op wijk- en dorpsniveau levensvatbare centra voor dagelijkse voorzieningen te realiseren. In paragraaf 3.4 van de plantoelichting staat daarover dat met het voorliggende plan, dat voorziet in de uitbreiding van wijkwinkelcentrum De Weide met een supermarkt, wordt aangesloten bij dat uitgangspunt. Ten opzichte van de situatie ten tijde van het opstellen van de Detailhandelsstructuurvisie is het verzorgingsgebied van winkelcentrum De Weide sterk uitgebreid als gevolg van de realisatie van de wijk Erflanden en de geplande ontwikkeling rond Nijstad. Ook geeft de nu voorliggende ontwikkeling een extra kwalitatieve impuls aan het wijkwinkelcentrum. Met de ontwikkeling wordt een nieuwe publiekstrekker toegevoegd en de aantrekkelijkheid van het winkelcentrum voor bezoekers vergroot.

Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1140, is het gelijk laten lopen van procedures en daarmee samenhangende rechtsbescherming een keuze die voortvloeit uit de wet. Deze keuze brengt niet mee dat partijen bepaalde kwesties niet aan de bestuursrechter kunnen voorleggen. Bovendien voorziet de coördinatieprocedure, gelet op artikel 3.31, derde lid, aanhef en onder d, van de Wro, voor een ieder in de mogelijkheid een zienswijze naar voren te brengen. In wat VvE De Weide en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de keuze voor het nemen van een coördinatiebesluit in strijd is met de wettelijke coördinatieregeling.

Het betoog faalt.

BESTEMMINGSPLAN

Toetsingskader bestemmingsplan

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Dienstenrichtlijn

6.       VvE De Weide en anderen betogen dat artikel 3.1, aanhef en onder a, en artikel 3.5.1 van de planregels in strijd zijn met de Dienstenrichtlijn. Volgens hen moeten deze planregels worden aangemerkt als brancheringsregels als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn, omdat ter plaatse alleen detailhandel in de vorm van een supermarkt is toegestaan en andere vormen van (volumineuze) detailhandel daarmee zijn uitgesloten. Volgens VvE De Weide en anderen heeft de raad echter verzuimd te onderbouwen waarom dergelijke beperkingen gerechtvaardigd zouden zijn in het licht van artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn.

6.1.    Artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. detailhandel, zijnde een supermarkt;

(…)"

Artikel 3.5.1 van de planregels luidt:

"Tot een strijdig gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

- het gebruik van gronden ten behoeve van volumineuze detailhandel;"

6.2.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

6.3.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

6.4.    De vraag of het relativiteitsvereiste in dit geval mag worden toegepast, gelet op de eisen die het Unierecht stelt aan het nationale procesrecht, kan pas aan de orde komen als appellanten rechten kunnen ontlenen aan het Unierecht die zij voor de nationale rechter zouden moeten kunnen afdwingen (zie ook de uitspraken van de Afdeling van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0794 en van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1295). Of het Unierecht aan particulieren rechten toekent, hangt volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie af van de personele beschermingsomvang van de betrokken Unieregeling, die op basis van de inhoud van die regeling en doelstelling ervan moet worden bepaald (arresten C-216/02 Österreichischer Zuchtverband für Ponys, ECLI:EU:C:2004:703 en C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, ECLI:EU:C:2005:10).

6.5.    De Afdeling ziet zich dus voor de vraag gesteld of VvE De Weide en anderen vallen binnen het personele beschermingsbereik van de Dienstenrichtlijn en daaraan rechten kunnen ontlenen.

6.6.    Gelet op de inhoud en de doelstelling van de Dienstenrichtlijn, onder meer blijkend uit artikel 1, eerste lid, waarin is bepaald dat deze richtlijn algemene bepalingen ter vergemakkelijking van de uitoefening van de vrijheid van vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten vaststelt, met waarborging van een hoge kwaliteit van de diensten, is het doel van de Dienstenrichtlijn onder meer het waarborgen van de vrije vestiging van dienstverrichters. Degenen die niet binnen het personele beschermingsbereik van de Dienstenrichtlijn of artikel 49 van het VWEU vallen, kunnen daaraan geen bescherming ontlenen.

6.7.    De belangen van VvE De Weide en anderen komen voort uit hun positie als concurrerende vastgoedeigenaren, die winkelvastgoed in het bestaande gedeelte van winkelcentrum De Weide in eigendom hebben. Zij zijn geen dienstverrichters die zich in het plangebied willen vestigen en ook geen eigenaren van winkelvastgoed die worden geraakt door de in het bestemmingsplan opgenomen beperking tot de mogelijkheid van de vestiging van een supermarkt. De Dienstenrichtlijn noch artikel 49 van het VWEU beschermt onder de omstandigheden als hier aan de orde het belang van concurrerende vastgoedeigenaren, die winkelvastgoed in de omgeving in eigendom hebben, niet zijnde dienstverrichters die zich in het plangebied willen vestigen of eigenaren van winkelvastgoed in het plangebied die zouden worden geraakt door die beperking. Het belang dat zij met hun beroepsgrond willen beschermen is tegengesteld aan het belang dat de Dienstenrichtlijn en artikel 49 van het VWEU beogen te beschermen, nu VvE De Weide en anderen vestiging van andere dienstverrichters beogen tegen te gaan (vgl. ook de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, overwegingen 11.2 en 11.3).

6.8.    Uit het voorgaande volgt dat VvE De Weide en anderen niet onder de personele beschermingsomvang van de Dienstenrichtlijn vallen. Daarom kent deze richtlijn hun geen rechten toe die zij voor de rechter kunnen afdwingen. De toepassing van het relativiteitsvereiste op VvE De Weide en anderen is daarom niet in strijd met de eisen die het Unierecht stelt aan het nationale procesrecht.

6.9.    Nu gelet op wat hiervoor is overwogen de Dienstenrichtlijn noch artikel 49 van het VWEU de belangen van VvE De Weide en anderen beschermt, laat de Afdeling met toepassing van artikel 8:69a van de Awb de door VvE De Weide en anderen naar voren gebrachte beroepsgrond over de Dienstenrichtlijn buiten beschouwing.

Ladder voor duurzame verstedelijking

- Algemeen

7.       Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat met het plan wordt voorzien in een behoefte aan een nieuwe discount supermarkt in  winkelcentrum De Weide. In dit verband betogen zij dat het rapport "Ontwikkeling Aldi Hoogeveen" van Rho van 12 december 2017 (hierna: het behoefteonderzoek) onjuistheden bevat in de afbakening van het ruimtelijke verzorgingsgebied en de behoefteraming. Dit rapport kan volgens appellanten niet dienen als een motivering voor de behoefte aan de met het plan beoogde discount supermarkt. Ter onderbouwing van dit betoog wijzen VvE De Weide en anderen op het rapport "second opinion Toets ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeling Aldi Hoogeveen" van Rienstra Beleidsonderzoek en Beleidsadvies van 12 juli 2019 (hierna: de second opinion). Ondernemersvereniging De Weide wijst verder op een memo van Erik Fokke Retail Advies van 2 juli 2020 (hierna: memo van Fokke).

VvE De Weide en anderen betogen verder dat bij het behoefteonderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de bestaande leegstand. Ook de harde plancapaciteit is ten onrechte niet betrokken bij het behoefteonderzoek. In zoverre kan op basis van het door de raad aan het plan ten grondslag gelegde behoefteonderzoek niet worden geconcludeerd dat als gevolg van het plan geen onaanvaardbare leegstand zal ontstaan. Aangezien in het kader van het behoefteonderzoek niet het juist afgebakende verzorgingsgebied is gehanteerd, is het allerminst zeker dat de bestaande leegstand en de harde plancapaciteit voldoende zijn betrokken bij het behoefteonderzoek.

Ondernemersvereniging De Weide betoogt ten slotte dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze locatie geschikt is voor de beoogde discount supermarkt. Ook is onvoldoende ingegaan op de vraag of er geschikte alternatieve locaties beschikbaar zijn.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat met het plan wordt voorzien in een behoefte en dat de toevoeging van een nieuwe supermarkt binnen het verzorgingsgebied niet leidt tot onaanvaardbare leegstand. De raad wijst in dit verband op twee rapporten van Rho van 12 december 2017 en van

19 november 2019. Volgens de raad volgt uit dat laatste rapport dat het behoefteonderzoek van 12 december 2017 niet zodanige leemtes of gebreken bevat dat de raad dit rapport in redelijkheid niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens de raad volgt daaruit dat geen onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd in het eerste rapport van Rho, in het bijzonder wat betreft het gehanteerde verzorgingsgebied, de koopkrachtbinding, toevloeiing van consumenten en de geconstateerde marktruimte. Ook is er volgens de raad voldoende rekening gehouden met de bestaande leegstand en de harde plancapaciteit.

7.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

7.3.    Artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. detailhandel, zijnde een supermarkt;

(…)"

Artikel 3.2.1, aanhef en onder a luidt:

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;"

7.4.    Uit de plantoelichting volgt dat de in het plangebied voorziene supermarkt een bruto vloeroppervlak (hierna: b.v.o.) heeft van ongeveer 1.680 m2. Het winkelvloeroppervlak (hierna: w.v.o.) bedraagt ongeveer 1.200 m2. Niet in geschil is dat een ontwikkeling van dergelijke omvang moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is. Tussen partijen bestaat in het bijzonder verschil van mening over de vraag of voldoende marktruimte bestaat voor het realiseren van een nieuwe supermarkt in winkelcentrum De Weide. Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen vrezen in dit verband voor onaanvaardbare leegstand binnen de bestaande winkelconcentraties in Hoogeveen, zoals in het winkelcentrum De Weide.

7.5.    De Afdeling overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een behoefte aan detailhandel, het er niet om gaat of daarvoor marktruimte bestaat, maar of de desbetreffende detailhandelsontwikkeling niet een zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal leiden. De Afdeling acht daarvoor van belang of er zodanige gegevens voorhanden zijn dat kan worden geconcludeerd dat voor structurele leegstand niet behoeft te worden gevreesd.

De omstandigheid dat een kwantitatieve behoefte ontbreekt, de omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een overaanbod in een bepaalde branche en de omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een marktverschuiving in een bepaalde branche, tot een sluiting van ondernemingen of tot leegstand, betekenen nog niet dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

De Afdeling heeft dit eerder overwogen in de overwegingen 9.8, 9.9 en 9.10 van haar uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724.

¬- Behoefteonderzoek

7.6.    In het behoefteonderzoek van Rho van 12 december 2017 is inzichtelijk gemaakt in hoeverre met de in het bestemmingsplan voorziene supermarkt in een behoefte wordt voorzien. Uit tabel 2 van dat rapport volgt dat er ten tijde van de opstelling van dat rapport 400 m2 marktruimte was voor het toevoegen van nieuwe detailhandel in de sector dagelijkse goederen. Op basis hiervan wordt door Rho geconcludeerd dat er de komende jaren in kwantitatieve zin behoefte is aan ontwikkeling, waarbij zowel in de huidige als de toekomstige marktomstandigheden geen negatieve effecten worden verwacht op het ondernemersklimaat in winkelcentrum De Weide. Met het plan wordt volgens Rho bovendien voorzien in een kwalitatieve behoefte. De beoogde nieuwvestiging van Aldi in winkelcentrum De Weide is gericht op het versterken van de supermarktstructuur binnen het winkelcentrum. Zo biedt een supermarkt van Aldi een aanvulling op het huidige aanbod van de zogenoemde "full-service supermarkten" die reeds in het winkelcentrum gevestigd zijn. Gelet op het voorgaande is volgens de raad aangetoond dat sprake is van behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene supermarkt.

Ondernemersvereniging De Weide en anderen en VvE De Weide en anderen stellen dat er onvoldoende marktruimte bestaat binnen het verzorgingsgebied om in de beoogde supermarkt te voorzien. Ondernemersvereniging De Weide wijst hiertoe op het memo van Erik Fokke Retail Advies van 2 juli 2020 en VvE De Weide en anderen wijzen in dit verband op de second opinion van Rienstra Beleidsonderzoek van 12 juli 2019. Rienstra en Fokke geven wat betreft het door Rho gehanteerde verzorgingsgebied aan dat bij het bepalen daarvan onvoldoende rekening is gehouden met de winkelformule van Aldi. De wijken in West-Hoogeveen waarvan is uitgegaan, hebben namelijk slechts een inwoneraantal van 14.140 inwoners, terwijl een supermarkt van Aldi volgens Rienstra en Fokke ongeveer 15.000 - 25.000 consumenten nodig heeft om voldoende omzet te genereren. Bovendien wijzen zij erop dat er binnen Hoogeveen al een aantal andere supermarkten van Aldi aanwezig is, en dat de Aldi aan de Griendtsveenweg zelfs op korte afstand van het plangebied is gelegen. Ten onrechte valt deze supermarkt buiten het verzorgingsgebied waarvan Rho is uitgegaan.

Fokke geeft verder aan dat door Rho bij de berekening van de distributieve ruimte van een te hoge koopkrachtbinding en toevloeiing van consumenten is uitgegaan. Ook gaat Rho volgens Fokke ten onrechte uit van de aanname dat een supermarkt van Aldi moet worden aangemerkt als een zogeheten "harddiscount supermarkt". De laatste jaren is Aldi volgens hem meer opgeschoven naar een supermarkt in de categorie "goedkope service supermarkt". Verder merkt Fokke op dat Rho ten onrechte is uitgegaan van verouderd en niet representatief koopstromenonderzoek.

7.7.    De raad heeft een nadere rapportage van Rho van 19 november 2019 overgelegd waarin wordt gereageerd op de kritiekpunten van Rienstra en Fokke. Wat betreft het gehanteerde verzorgingsgebied wordt daarin aangegeven dat het bij het opstellen van een distributieve analyse gebruikelijk is om een analyse te maken op basis van een primair marktgebied, bestaande uit de woonwijken rondom een supermarkt waar de supermarkt het grootste deel van zijn omzet vandaan haalt en waar de supermarkt de meest voor de hand liggende keuze van de consument is. De afbakening van een verzorgingsgebied is volgens Rho sterk locatieafhankelijk en wordt beïnvloed door het winkelaanbod in het te onderzoeken winkelcentrum, de omliggende (concurrerende) winkelcentra en de ligging van de woongebieden. Omdat de wijk/buurtindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek is opgebouwd uit geografisch gezien logische eenheden, wordt deze indeling vaak gebruikt voor distributief onderzoek. Dat de nabijheid van winkels in dagelijkse goederen voor consumenten nog steeds een belangrijke factor is bij het bepalen van de aankooplocatie blijkt volgens Rho ook uit recent koopstromenonderzoek. Gewezen wordt in dit verband op de koopstromenonderzoeken Oost-Nederland 2015 en Randstad 2016 en 2018. Gelet op de ligging van de winkelcentra in Hoogeveen, in combinatie met de stedenbouwkundige structuur, is het volgens Rho logisch om voor winkelcentrum De Weide de rondom het winkelcentrum gelegen woonwijken als het primaire verzorgingsgebied te zien.

In het behoefteonderzoek van Rho uit 2017 is uiteengezet welke uitgangspunten zijn gebruikt bij de berekening van de marktruimte voor de in het plan voorziene supermarkt. Uitgegaan is van een koopkrachtbinding van consumenten in het verzorgingsgebied van 60% en van een toevloeiing van consumenten van buiten het verzorgingsgebied van 10%. Hierbij is een totaalomzet voor winkelcentrum De Weide berekend van € 22.900.000. In het nadere rapport van Rho uit 2019 staat dat om deze uitkomsten te ijken gebruik is gemaakt van het Koopstromenonderzoek Oost-Nederland 2015 (Kso Oost-Nederland 2015). Op basis van dat onderzoek komt Rho tot een iets hogere omzet, maar deze wijkt daar volgens Rho niet zodanig af dat de berekening naar boven moet worden bijgesteld. Dit betekent volgens Rho dat er in de huidige situatie binnen winkelcentrum De Weide sprake is van een distributieve marktruimte aan winkelruimte van ongeveer 400 m2.

7.8.    Het vorenstaande in aanmerking nemend, komt de Afdeling tot het oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat het behoefteonderzoek van Rho zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich daarop niet heeft mogen baseren. Wat betreft het in het behoefteonderzoek gehanteerde verzorgingsgebied ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de om het winkelcentrum De Weide heen gelegen woonwijken in dit geval ten onrechte als verzorgingsgebied zijn gekozen. De door Ondernemersvereniging De Weide en anderen en VvE De Weide en anderen genoemde omstandigheid dat in die wijken sprake is van een te laag inwoneraantal om voldoende omzet te kunnen genereren voor de in het plangebied beoogde supermarkt van Aldi, leidt - wat daar ook van zij - niet tot een ander oordeel. Verder heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat de uitgangspunten en de berekeningen, die ten grondslag liggen aan het behoefteonderzoek, deugdelijk zijn, in het bijzonder wat betreft de daarin gehanteerde koopkrachtbinding en de toevloeiing van consumenten. In de nadere reactie van Rho uit 2019 staat dat de eerder geconstateerde distributieve ruimte is geijkt aan de hand van het Kso Oost-Nederland 2015. Ook in dat geval wordt door Rho distributieve ruimte geconstateerd voor het toevoegen van nieuwe detailhandel in de sector dagelijkse goederen. In dat rapport is verder toegelicht dat Rho door de toevoeging van een supermarkt van Aldi aan winkelcentrum De Weide verwacht dat daarmee een relatief hoge koopkrachtbinding ontstaat vanwege het complete aanbod binnen het winkelcentrum. Verder geeft Rho aan dat de omliggende wijken een compleet voorzieningenaanbod hebben, zodat de toevloeiing van consumenten van buiten het verzorgingsgebied is ingeschat op 10%. De Afdeling acht door Ondernemersvereniging De Weide en anderen en VvE De Weide en anderen niet aannemelijk gemaakt dat hiermee van onjuiste uitgangspunten of aannames is uitgegaan.

- Discountformule

7.9.    Ondernemersvereniging De Weide voert aan dat de in het plan voorziene supermarkt niet aansluit op de behoefte, omdat is onderzocht of er distributieve ruimte bestaat voor een discountformule van een supermarkt als Aldi en het plan niet specifiek in een dergelijke vorm van detailhandel voorziet.

7.10.  Voor zover Ondernemersvereniging De Weide betoogt dat met het plan wordt voorzien in een supermarkt, terwijl de raad alleen inzichtelijk heeft gemaakt dat er behoefte bestaat aan de toevoeging van een discount supermarkt, is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de beoordeling of met de in het plan voorziene supermarkt wordt voorzien in een behoefte, in redelijkheid heeft kunnen stellen dat een discount supermarkt in dit geval een representatieve invulling is van de maximale mogelijkheden van het plan. Hiertoe wordt overwogen dat in het behoefteonderzoek is geconcludeerd dat er in kwantitatief opzicht behoefte bestaat aan een discount supermarkt en dat een dergelijke toevoeging in kwalitatief opzicht kan worden gezien als een aanvulling op de al in het winkelcentrum De Weide aanwezige "full-service" supermarkten. De raad heeft bovendien toegelicht dat de in winkelcentrum De Weide aanwezige Coop supermarkt recent nog is uitgebreid. Ten slotte acht de Afdeling van belang dat de bij besluit van 11 april 2019 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de supermarkt ter plaatse van het perceel De Weide 2a ook daadwerkelijk is verleend aan een supermarktketen met een laag prijsprofiel, namelijk de Aldi. Gelet hierop lag het ten tijde van de besluitvorming niet in de lijn van de verwachting dat binnen het plangebied een geheel andere supermarktformule zou worden gerealiseerd. Gezien het voorgaande kon in het behoefteonderzoek als uitgangspunt worden gehanteerd dat zich ter plaatse van de voorziene supermarkt een supermarkt in de categorie "harddiscount" zou vestigen.

¬- Bestaande leegstand, alternatieven en supermarktdichtheid

7.11.  Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen hebben verder naar voren gebracht dat in het behoefteonderzoek ten onrechte wordt uitgegaan van de achterhaalde veronderstelling dat een supermarkt van Aldi moet worden aangemerkt als een supermarkt in de categorie "harddiscount supermarkt" en dat onvoldoende rekening is gehouden met de binnen Hoogeveen reeds aanwezige supermarkten van Aldi. Verder hebben zij naar voren gebracht dat de bestaande leegstand onvoldoende is betrokken bij het behoefteonderzoek. Daarnaast wijzen zij op de constatering van Fokke dat binnen Hoogeveen al sprake is van een hogere supermarktdichtheid dan het landelijk gemiddelde.

7.12.  Uit de nadere reactie van Rho uit 2019 volgt wat betreft de gehanteerde supermarktstructuur dat het er volgens Rho vooralsnog voor moet worden gehouden dat een supermarkt van Aldi als "harddiscount supermarkt" moet worden aangemerkt. Aldi kenmerkt zich hierin vanwege de gehanteerde lage prijzen, het beperkte aanbod en het aanbieden van bulkartikelen.

Wat betreft het betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van andere supermarkten van Aldi in Hoogeveen, vermeldt Rho in zijn nadere reactie dat hiermee wel degelijk rekening is gehouden. In dit verband wijst hij op de gehanteerde koopkrachtbinding en -toevloeiing die zijn ingeschat op basis van bestaande koopstromen en de kwalitatieve versterking van winkelcentrum De Weide door toevoeging van een nieuwe supermarkt. De verwachting is dat de koopstromen enigszins zullen wijzigen, maar dat hierdoor geen structurele leegstand zal ontstaan.

Met betrekking tot de bestaande leegstand staat in het behoefteonderzoek dat er in Hoogeveen ten tijde van dat onderzoek twee panden werden aangeboden met een oppervlakte groter dan 1.000 m2. Dit betrof een tweetal panden aan de Groenewegenstraat, gelegen aan de oostzijde van Hoogeveen. Beide panden bestaan uit meer verdiepingen, waarvan de begane grond ongeveer 900 m2 w.v.o. bedraagt. Dit is volgens Rho te klein voor een supermarkt van Aldi, waardoor een duurzame exploitatie van een winkel binnen deze bebouwing niet mogelijk is. Onder verwijzing naar de nadere reactie van Rho heeft de raad zich bovendien op het standpunt gesteld dat hij het onwenselijk acht om een nieuwe supermarkt toe te voegen buiten de bestaande winkelgebieden, omdat dit afdoet aan de bestaande winkelconcentraties.

Met betrekking tot de harde plancapaciteit staat in de nadere reactie van Rho van 2019 dat, gelet op de al aanwezige supermarkten van Aldi in Hoogeveen en de wens om een discount supermarkt toe te voegen die zich richt op consumenten in winkelcentrum De Weide, de harde plancapaciteit alleen is onderzocht binnen de rond dat winkelcentrum liggende woonwijken. Binnen dit onderzoeksgebied is alleen detailhandel toegestaan in winkelcentrum De Weide. Rho constateert dat binnen dat winkelcentrum twee kleine winkelunits leegstaan, maar dat die ongeschikt zijn om de beoogde supermarkt in te kunnen passen.

Wat betreft de supermarktdichtheid heeft Rho in zijn nadere reactie van 2019 bevestigd dat in Hoogeveen inderdaad sprake is van een bovengemiddelde supermarktdichtheid, maar dat geen sprake is van een uitzonderlijk hoog winkelaanbod binnen de inwonersklasse waarin Hoogeveen zich bevindt. In dit verband wijst Rho op een aantal steden, die vallen binnen dezelfde inwonersklasse als Hoogeveen (tussen de 30.000 en 50.000 inwoners), waarbinnen sprake is van nog hogere winkeloppervlakten in dagelijkse goederen dan landelijk gemiddeld. Volgens Rho kan de hogere supermarktdichtheid in Hoogeveen verklaard worden door de verzorgende functie voor de omliggende kernen en door de vraag vanuit toeristen.

7.13.  In de door Ondernemersvereniging De Weide en anderen en VvE De Weide en anderen gestelde omstandigheid dat binnen Hoogeveen reeds sprake is van een hogere supermarktdichtheid dan landelijk gemiddeld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat met de in het plan voorziene supermarkt wordt voorzien in een behoefte. De Afdeling acht niet aannemelijk dat binnen Hoogeveen sprake is van een dusdanig hoog winkelaanbod in de sector dagelijkse goederen, dat de realisatie van de beoogde supermarkt zal leiden tot onaanvaardbare leegstand.

7.14.  De Afdeling komt op basis van de door de raad gegeven motivering tot de conclusie dat de bestaande leegstand en mogelijke alternatieven voor de beoogde supermarkt voldoende zijn betrokken bij het behoefteonderzoek. Wat betreft de leegstandssituatie wordt overwogen dat door Ondernemersvereniging De Weide en anderen en VvE De Weide en anderen niet aannemelijk is gemaakt dat die zodanig is dat sprake is van structurele leegstand en dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden bij het bepalen van de marktruimte. In dat verband acht de Afdeling van belang dat de leegstand door Rho voldoende inzichtelijk is gemaakt, ook voor zover het panden betreft die buiten het verzorgingsgebied van winkelcentrum De Weide liggen. Deze panden, die zijn gelegen aan de oostzijde van Hoogeveen, zijn door Rho ongeschikt geacht voor de realisatie van de door de raad voorgestane supermarkt, wat door Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen ook niet is betwist. Door Rho wordt er verder op gewezen dat er twee leegstaande winkelunits aanwezig zijn in het bestaande winkelcentrum De Weide. Deze zijn echter beperkt van omvang en mede hierdoor ongeschikt voor de realisatie van de beoogde supermarkt. Bovendien heeft de raad in het voorliggende plan beoogd te voorzien in een versterking van winkelcentrum De Weide, en dat dit winkelcentrum met name de omliggende woonwijken die deel uitmaken van Hoogeveen-West, bedient.

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling, onder verwijzing naar het behoefteonderzoek van Rho, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen het beoogde verzorgingsgebied van de in het plan voorziene supermarkt geen geschikte alternatieve locatie voor de voorziene supermarkt voorhanden is.

- Conclusie

7.15.  Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de Afdeling dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een behoefte aan de in het plan voorziene detailhandel en dat niet is gebleken dat het plan zal leiden tot structurele en uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare leegstand. Er is dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat de raad het bestemmingsplan in zoverre in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro heeft vastgesteld.

De betogen falen.

Provinciale verordening

8.       Ondernemersvereniging De Weide betoogt dat het plan in strijd is met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 (hierna: de Omgevingsverordening). Daaruit volgt volgens Ondernemersvereniging De Weide dat een ruimtelijk plan niet voorziet in nieuwe locaties voor detailhandel voor zover deze ten koste gaan van het bestaande kernwinkelgebied. Volgens Ondernemersvereniging De Weide is niet aangetoond dat er behoefte is aan een discount supermarkt ter aanvulling op de reeds aanwezige supermarkten in winkelcentrum De Weide en is het onwaarschijnlijk dat de attractiviteit van het winkelcentrum als gevolg van het plan zal worden verhoogd.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene supermarkt niet ten koste gaat van het bestaande kernwinkelgebied. De toevoeging van een discount supermarkt aan winkelcentrum De Weide is complementerend aan het bestaande aanbod waardoor de attractiviteit van het winkelcentrum in zijn totaliteit wordt verhoogd. In dit verband wijst de raad naar het behoefteonderzoek dat is uitgevoerd, waaruit volgt dat de in het plan voorziene supermarkt niet tot onaanvaardbare leegstand leidt.

8.2.    Ingevolge artikel 1.1 van de Omgevingsverordening wordt onder kernwinkelgebied verstaan: "het aaneengesloten gebied in het bestaand stedelijk gebied dat als het belangrijkste winkelcentrum kan worden aangemerkt, zowel wat betreft aantal winkels als winkelassortiment."

Artikel 2.18, zesde lid, van de Omgevingsverordening luidt:

"Een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe locaties voor detailhandel, voor zover deze ten koste gaan van het bestaande kernwinkelgebied."

8.3.    De toelichting bij artikel 2.18 van de Omgevingsverordening vermeldt: "dat voor nieuwe detailhandel buiten bestaande kernwinkelgebieden het "nee, tenzij" principe geldt. Dit betekent dat nieuwe initiatieven buiten de kernwinkelgebieden in principe niet zijn toegestaan, tenzij kan worden gemotiveerd dat dit niet ten koste gaat van het kernwinkelgebied. Het voorzichtig omgaan met nieuwe detailhandelsinitiatieven is noodzakelijk en evenredig, omdat:

- het detailhandelsbeleid van de provincie Drenthe al jaren voorzichtig omgaat met uitbreiding van detailhandel buiten de bestaande kernwinkelgebieden, om zodoende een mix van winkels in de kernwinkelgebieden te behouden of te bevorderen, waarbij het aanbod is afgestemd op de behoefte en het koopgedrag van de consument. Daarmee wordt beoogd om aantrekkelijke centrumgebieden in de provincie te behouden, om de leefbaarheid te behouden en leegstand te voorkomen. De huidige regels zetten daardoor voor een belangrijk deel bestaand consequent beleid voort;

- een verdere uitbreiding van ongewenste detailhandelsontwikkelingen (buiten de kernwinkelgebieden) zal leiden tot meer leegstand. De distributieve uitbreidingsruimte is beperkt en de leegstand in de provincie Drenthe is met circa 8,6% van het winkelvloeroppervlak bovengemiddeld (landelijk circa rond de 7% leegstand blijkens Locatus Online, peildatum september 2018). De effectiviteit van dit duidelijke en noodzakelijke beleid blijkt onder andere uit het feit dat de leegstand de laatste jaren weer afneemt (circa 5% van de winkelruimte)".

8.4.    In de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe (hierna: de Omgevingsvisie) staat over detailhandel: "dat wordt gestreefd naar een concentratie van detailhandel in de binnenstedelijke gebieden, waarbij de bestaande detailhandelsstructuur centraal staat. Om voldoende ruimte te bieden aan de veranderende wensen van consumenten en het bedrijfsleven, zetten wij in op de binnenstedelijke vernieuwing en vragen we bij gemeenten aandacht voor transformatie naar compacte en toekomstbestendige winkelgebieden. Bij ruimtelijke plannen voor nieuwe grootschalige detailhandelsontwikkelingen vragen wij gemeenten aandacht te geven aan regionale afstemming. Van de gemeenten verwachten we bovendien dat ze de behoefte aan de nieuwe ontwikkeling overtuigend aantonen in een detailhandelsvisie (conform de Ladder voor Duurzame Verstedelijking)".

8.5.    De in het plangebied voorziene supermarkt is gelegen buiten het bestaande kernwinkelgebied van de gemeente Hoogeveen. Ter zitting is vast komen te staan dat hiermee gedoeld wordt op het centrum van Hoogeveen dat wordt gevormd door de Hoofdstraat, tussen de Schutstraat/Het Haagje en de Raadhuisstraat/Grote Kerkstraat. Dit betekent dat de raad volgens artikel 2.18, zesde lid, van de Omgevingsverordening moet motiveren dat de toevoeging van een nieuwe locatie voor detailhandel niet ten koste gaat van het bestaande kernwinkelgebied.

De raad stelt zich onder verwijzing naar het behoefteonderzoek op het standpunt dat in dit geval wordt voldaan aan artikel 2.18, zesde lid, van de Omgevingsverordening, omdat de toevoeging van de in het plangebied voorziene supermarkt complementerend is aan het bestaande aanbod in de sector dagelijkse goederen van winkelcentrum De Weide, zodat de attractiviteit van het winkelcentrum in zijn totaliteit wordt verhoogd. In het behoefteonderzoek is uiteengezet dat er distributieve ruimte is voor de toevoeging van nieuwe detailhandel binnen winkelcentrum De Weide. Verder is daarin inzichtelijk gemaakt wat de leegstandseffecten kunnen zijn als gevolg van het toevoegen van nieuwe detailhandel en is gekeken naar de harde plancapaciteit en alternatieve locaties, waarbinnen de beoogde nieuwe detailhandel gerealiseerd zou kunnen worden. Volgens Rho is deze capaciteit echter onvoldoende, dan wel ongeschikt om de beoogde nieuwe detailhandel te kunnen realiseren. Daarnaast blijkt uit het behoefteonderzoek dat met de beoogde nieuwe detailhandel wordt beoogd om het aanbod binnen winkelcentrum De Weide, dat zich richt op de omliggende woonwijken, die eveneens buiten het kernwinkelgebied zijn gesitueerd, te versterken. In het behoefteonderzoek is verder geconstateerd dat in de wijken buiten het verzorgingsgebied van De Weide sprake is van een compleet voorzieningenaanbod, hetgeen heeft geresulteerd in een lichte toevloeiing van consumenten. Mede hierdoor worden ook buiten het verzorgingsgebied van De Weide geen grootschalige leegstandseffecten verwacht. Gelet hierop heeft de beoogde toevoeging van een discount supermarkt aan winkelcentrum De Weide niet tot gevolg dat het bestaande kernwinkelgebied wordt aangetast, aldus de raad.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee voldoende gemotiveerd dat het toevoegen van nieuwe detailhandel aan winkelcentrum De Weide niet ten koste zal gaan van het bestaande kernwinkelgebied. Met de toevoeging van een nieuwe discount supermarkt aan het winkelcentrum is juist beoogd om te voorzien in een versterking van dat wijkwinkelcentrum. De aan dit winkelcentrum gebonden bestedingen zijn blijkens de plantoelichting en het behoefteonderzoek grotendeels afkomstig van consumenten uit de omliggende woonwijken. Bovendien is in de wijken buiten het verzorgingsgebied van De Weide al sprake van een compleet voorzieningenaanbod. Onder deze omstandigheden bestaat er dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan voorziene nieuwe detailhandel ten koste zal gaan van het bestaande kernwinkelgebied.

Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

9.       Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen betogen dat het plan in strijd is met de Detailhandelsstructuurvisie (2008) van de gemeente Hoogeveen. Daaruit volgt volgens hen dat het aanbod aan supermarkten in de kern Hoogeveen uitzonderlijk hoog is en dat in een wijkwinkelcentrum de vestiging van maximaal twee supermarkten wordt nagestreefd. Ook staat daarin beschreven dat er in winkelcentrum De Weide slechts draagkracht is voor twee supermarkten. Verder betogen Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen dat de in het plangebied voorziene supermarkt een wijkoverstijgende functie krijgt en dat dergelijke supermarkten op grond van de Detailhandelsstructuurvisie niet wenselijk worden geacht binnen winkelcentrum De Weide. Dat de supermarkt een wijkoverstijgende functie zal krijgen blijkt volgens hen uit het behoefteonderzoek van Rho, waarin is vastgesteld wat het verzorgingsgebied van de met het plan beoogde discount supermarkt is.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Detailhandelsstructuurvisie. Het uitgangspunt dat daarin volgens de raad staat beschreven, is dat de inwoners van Hoogeveen gebruik kunnen maken van goede voorzieningen en dat sprake is van een fijnmazige detailhandelsstructuur. Daarbij is volgens de raad van belang dat de inwoners goed worden bediend door het aanwezige winkelaanbod en niet hoeveel supermarkten er precies gevestigd mogen zijn. De nieuwe supermarkt krijgt volgens de raad geen specifieke wijkoverstijgende functie. Aangezien er binnen Hoogeveen meer discount supermarkten aanwezig zijn, krijgt de in het plangebied voorziene discount supermarkt primair een functie voor de eigen woonwijk en biedt deze een aanvulling op de winkels in het bestaande winkelcentrum De Weide.

9.2.    Paragraaf 4.1 van de Detailhandelsstructuurvisie vermeldt als doel dat daarmee een samenhangend beleidskader wordt opgesteld voor het centrum, de wijk- en dorpscentra en de winkels op de perifere locaties in de gemeente Hoogeveen. Verder vermeldt de Detailhandelsstructuurvisie dat het centrum van Hoogeveen een functie vervult als het belangrijkste recreatieve winkelgebied voor inwoners uit Hoogeveen en uit de regio. Daarnaast is het voor inwoners uit Hoogeveen van belang op korte afstand van de woonomgeving een eigentijds en compleet dagelijks winkelaanbod te hebben. In de Detailhandelsstructuurvisie wordt daarom uitgegaan van levensvatbare winkelcentra op wijkniveau, met eigentijdse supermarkten als publiektrekkers. Paragraaf 4.3 vermeldt in dit verband dat als uitgangspunt voor de winkelstructuur op wijkniveau heeft te gelden een zo compleet mogelijk dagelijks aanbod op een zo kort mogelijke afstand van de woonomgeving. Om de positie van het centrum als hoofdwinkelgebied met een grote recreatieve functie niet te ondermijnen is het gewenst het non-foodaanbod in de centra op wijkniveau niet te groot te maken. Voor de toekomst moet volgens de Detailhandelsstructuurvisie zoveel mogelijk worden uitgegaan van moderne wijkwinkelcentra, waarbij de basis wordt gevormd door twee eigentijdse supermarkten in elkaar aanvullende marktsegmenten.

9.3.    In paragraaf 3.4 van de plantoelichting is getoetst of de in het plan voorziene supermarkt in overeenstemming is met de Detailhandelsstructuurvisie. Daarin staat beschreven dat met het voorliggende plan wordt aangesloten op het in de visie opgenomen uitgangspunt om op wijk- en dorpsniveau levensvatbare centra voor dagelijkse voorzieningen te realiseren. Met de in het plan voorziene uitbreiding van wijkwinkelcentrum De Weide wordt blijkens de toelichting beoogd om het winkelcentrum levensvatbaar te houden. Verder vermeldt de toelichting dat ten opzichte van de situatie ten tijde van de vaststelling van de Detailhandelsstructuurvisie het verzorgingsgebied van winkelcentrum De Weide sterk is uitgebreid door de realisatie van de wijk Erflanden en de geplande ontwikkelingen rond Nijstad. Gelet hierop bestaat er in kwantitatieve zin ruimte voor de uitbreiding van winkelcentrum De Weide met een discount supermarkt. Daarnaast geeft de in het plan voorziene ontwikkeling een extra kwalitatieve impuls aan het winkelcentrum, omdat een nieuwe publiekstrekker wordt toegevoegd en de aantrekkelijkheid van het winkelcentrum voor bezoekers wordt vergroot, aldus de plantoelichting.

9.4.    Naar het oordeel van de Afdeling staat de Detailhandelsstructuurvisie er niet aan in de weg dat binnen winkelcentrum De Weide meer dan het in de visie genoemde aantal van twee supermarkten kan worden gerealiseerd. Als uitgangspunt heeft voor dergelijke winkelcentra te gelden dat op wijk- en dorpsniveau levensvatbare centra voor dagelijkse voorzieningen worden gerealiseerd. Hiervoor is volgens de Detailhandelsstructuurvisie van belang dat een zo compleet mogelijk dagelijks aanbod op een zo kort mogelijke afstand van de woonomgeving wordt gerealiseerd. Weliswaar volgt uit paragraaf 4.3 van de Detailhandelsstructuurvisie dat de basis van een wijkwinkelcentrum wordt gevormd door twee eigentijdse supermarkten in elkaar aanvullende marktsegmenten, maar daaruit kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid dat het aantal supermarkten dat aanwezig is, zonder meer leidend moet zijn voor de vraag of het toevoegen van nieuwe ruimte voor detailhandel in overeenstemming moet worden geacht met de Detailhandelsstructuurvisie. Over winkelcentrum De Weide vermeldt de visie dat als richtlijn kan worden gehanteerd dat er twee in marktsegment elkaar aanvullende supermarkten aanwezig zijn, aangevuld met enkele verszaken in de branchegroep frequent benodigde non-food. Voor servicesupermarkten wordt hierbij uitgegaan van een omvang van ongeveer 1.200 tot 1.500 m2 w.v.o. en voor een discount supermarkt van een omvang van ongeveer 1.000 m2 w.v.o. De raad heeft hieraan in het voorliggende plan invulling willen geven door het toevoegen van een derde supermarkt aan het winkelcentrum in het discountsegment, die behoort tot een ander marktsegment dan de twee al aanwezige supermarkten. Deze keuze acht de Afdeling op zichzelf bezien niet in strijd met de Detailhandelsstructuurvisie.

9.5.    Voor zover Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen betogen dat met het plan wordt voorzien in een supermarkt met een wijkoverstijgende functie en dat dit in strijd moet worden geacht met de Detailhandelsstructuurvisie, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toevoeging aan winkelcentrum De Weide van de voorgestane discount supermarkt in overeenstemming is met het uitgangspunt dat op wijkniveau een zo volledig mogelijk aanbod wordt gerealiseerd in de sector dagelijkse goederen. Hiertoe acht de Afdeling van belang dat de raad met de toevoeging van een discount supermarkt heeft beoogd om te voorzien in een kwalitatieve versterking van het bestaande winkelcentrum, waar supermarkten in het middensegment al voldoende zijn vertegenwoordigd. Anders dan Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen betogen, heeft de raad hiermee niet beoogd om te voorzien in een supermarkt met een specifieke wijkoverstijgende functie. Dit volgt ook niet uit het behoefteonderzoek en de nadere reactie van Rho uit 2019. Daaruit volgt immers dat met de in het plan voorziene supermarkt is beoogd te voorzien in een versterking van het bestaande wijkwinkelcentrum, waarbij de omliggende wijken, zoals weergegeven op pagina 2 van het behoefteonderzoek, als verzorgingsgebied zijn gehanteerd. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de ladder voor duurzame verstedelijking, acht de Afdeling niet aannemelijk dat binnen dat verzorgingsgebied onvoldoende distributieve ruimte is voor de toevoeging van een discount supermarkt. Ook anderszins is niet gebleken dat de in het plan beoogde discount supermarkt een wijkoverstijgende functie zal krijgen.

De betogen falen.

Verkeer

10.     Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen betogen dat als gevolg van de met het plan beoogde ontwikkelingen verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan. Volgens hen heeft de raad onvoldoende onderbouwd dat de in het rapport "Ontsluiting en parkeren Winkelcentrum De Weide" van Goudappel Coffeng van 20 februari 2018 (hierna: het verkeerskundig onderzoek) geconstateerde knelpunten in de verkeersafwikkeling kunnen worden opgelost.

Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen wijzen in het bijzonder op de situatie die ontstaat bij het laden en lossen van vrachtverkeer bij de nieuwe supermarkt. Het vrachtverkeer dient hierbij 70 m achteruit te rijden over het parkeerterrein, wat volgens hen tot verkeersonveilige situaties zal leiden. Volgens appellanten heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat er geen alternatieve laad- en losplaats gerealiseerd kan worden.

Ondernemersvereniging De Weide betoogt ten slotte dat de ontsluiting aan de zuidzijde van het winkelcentrum ten onrechte niet is meegenomen bij de vaststelling van het plan. In dit verband wijst zij erop dat er als gevolg van de in het plangebied voorziene ontwikkelingen verkeersknelpunten kunnen ontstaan waar de raad onvoldoende rekening mee heeft gehouden.

10.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat winkelcentrum De Weide goed bereikbaar is en dat de bereikbaarheid als gevolg van het plan niet verslechtert. Volgens de raad hebben de wegen rondom het plangebied voldoende capaciteit om het verkeer dat als gevolg van het plan ontstaat af te kunnen wikkelen. Over de verkeersveiligheid geeft de raad verder aan dat dit aspect is betrokken bij de vaststelling van het plan. Zo is op advies van Goudappel Coffeng de aansluiting van De Ploeger op de Kinsholtsweg in zuidelijke richting opgeschoven om daarmee een overzichtelijke en verkeersveilige aansluiting te creëren. Verder stelt de raad zich wat betreft het laden en lossen op het standpunt dat diverse maatregelen worden getroffen om tot een vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid zo optimaal mogelijke situatie te komen.

- Ontsluiting De Ploeger

10.2.  Over het betoog van VvE De Weide en anderen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat ter plaatse van de ontsluiting van het plangebied via De Ploeger een aanvaardbare verkeerssituatie ontstaat als gevolg van het plan, overweegt de Afdeling als volgt.

In de aanmeldingsnotitie "vormvrije m.e.r.-beoordeling, Uitbreiding winkelcentrum De Weide te Hoogeveen" van 13 juni 2018 (hierna: de m.e.r.-aanmeldingsnotitie) staat beschreven dat als gevolg van de in het plan voorziene supermarkt een toename van het aantal verkeersbewegingen ontstaat van 2.282 motorvoertuigbewegingen per etmaal en dat sprake is van een weekdaggemiddelde verkeersgeneratie van 1.482 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Verder wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie van ongeveer 5 vrachtwagens per dag voor het laden en lossen van de supermarkt. De raad heeft aangegeven dat voor de Kinholtsweg een maximale capaciteit van 20.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal geldt, en dat er in de huidige situatie sprake is van ongeveer 8.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Gelet hierop is volgens de raad geen sprake van een zodanige toename van het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal dat het verkeer als gevolg van de in het plan voorziene supermarkt niet goed kan worden afgewikkeld. Uit paragraaf 2.1 van het verkeerskundig onderzoek blijkt dat het winkelcentrum wordt ontsloten door twee aansluitingen via De Weide en De Ploeger op de Kinholtsweg. Het voornemen bestaat om de bestaande aansluiting van De Ploeger ongeveer 60 m naar het noorden te verleggen. Door Goudappel Coffeng is in het verkeerskundig onderzoek echter geconstateerd dat het zicht op de kruising van de Kinholtsweg en De Ploeger in die situatie onvoldoende is. Hiertoe wijst Goudappel Coffeng erop dat verkeer dat in zuidelijke richting over de Kinholtsweg rijdt, 120 graden naar rechts moet kijken om aankomend verkeer op De Ploeger te kunnen waarnemen. Een vergelijkbare situatie ontstaat voor het verkeer dat vanaf De Ploeger de Kinholtsweg wil oprijden. Dit wringt met de korte afstand van ongeveer 30 m die bestaat tussen de asverspringing in de Kinholtsweg tot de ontsluiting van het plangebied via De Ploeger. Om die reden heeft Goudappel Coffeng voorgesteld om de noordelijke ontsluiting van het winkelcentrum bij de voorziene ontwikkeling van het winkelcentrum tussen de nieuwe dierenartsenpraktijk en de beoogde supermarkt van Aldi in te leggen. Als gevolg hiervan komt de aansluiting op de Kinholtsweg verder weg te liggen van de asverspringing, wat positief zal uitwerken op de verkeersveiligheid. Verder heeft Goudappel Coffeng aangegeven dat het verplaatsen van de ontsluiting De Ploeger als voordelen heeft dat dit de verkeersveiligheid ter hoogte van de kruising met de Swammerdamstraat ten goede komt en dat in dat geval het fietspad en het voetpad niet meer opgesplitst hoeven te worden.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als gevolg van de in het plangebied voorziene ontwikkelingen geen sprake is van een zodanige verslechtering van de verkeerssituatie ter plaatse van de ontsluiting via De Ploeger dat hij het plan niet heeft kunnen vaststellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat als gevolg van de ontwikkelingen geen zodanige toename van het aantal verkeersbewegingen ontstaat dat deze niet meer verwerkt kunnen worden op de Kinholtsweg. Bovendien zal de voorgestane ontsluiting van het plangebied via De Ploeger naar a anleiding van de opmerkingen van Goudappel Coffeng minder ver naar het noorden zijn gesitueerd, waardoor sprake is van een overzichtelijker kruispunt voor het wegverkeer van en naar de Kinholtsweg.

De betogen falen.

- Laden en lossen

10.3.  Over het betoog van Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom sprake is van een aanvaardbare verkeerssituatie ter hoogte van de laad- en losdock van de voorziene supermarkt en dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor één van de door hen aangedragen alternatieven voor deze laad- en losdock, overweegt de Afdeling als volgt.

10.4.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

10.5.  De raad heeft toegelicht dat het laden en lossen plaats zal vinden door middel van een zogenoemd laad- en losdock dat gelegen is aan de oostzijde van de in het plangebied voorziene supermarkt. Volgens de raad is vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid een zo optimaal mogelijke situatie gecreëerd om de vrachtwagens de manoeuvre van het indraaien te laten uitvoeren. Het belangrijkste uitgangspunt is daarbij het scheiden van kwetsbare verkeersdeelnemers als fietsers en voetgangers van het vrachtverkeer. Hiervoor is een aantal maatregelen getroffen. Zo is volgens de raad sprake van een losliggend fietspad ten opzichte van de Kinholtsweg. Vrachtwagens kruisen dit fietspad alleen wanneer zij het terrein van het winkelcentrum oprijden om vervolgens recht achteruit in te steken naar het  laad- en losdock van de supermarkt. Verder is er een scheiding van de verschillende vervoersstromen nabij het laad- en losdock van de supermarkt. Het parkeerterrein voor bezoekers van het winkelcentrum ligt ten westen van de aanrijroute voor vrachtwagens, zodat vrachtwagens niet over dat gedeelte van het parkeerterrein hoeven te rijden en bezoekers die als voetganger over het terrein lopen niet hoeven te kruisen met de achteruitrijdende vrachtwagens. Ten slotte wijst de raad erop dat als gevolg van de in het plangebied voorziene supermarkt ongeveer tien motorvoertuigbewegingen per etmaal te verwachten zijn voor vrachtverkeer. Dit is een zo beperkte verkeersgeneratie dat voor het laden en lossen sprake is van een aanvaardbare verkeerssituatie, aldus de raad.

Over het door Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide anderen aangedragen alternatief voor het laad- en losdock aan de zijde van De Ploeger heeft de raad aangegeven dat het vrachtverkeer voor de bevoorrading in dat geval gebruik zal moeten maken van de ontsluitingsweg voor de achterliggende functies. De vrachtwagens moeten voor de bevoorrading manoeuvres maken waarbij verkeersstromen vanuit beide rijrichtingen worden gekruist waar dat volgens de raad niet verwacht wordt. Over het aangedragen alternatief waarbij het laden en lossen plaatsvindt via een ventweg langs de Kinholtsweg heeft de raad aangegeven dat dit alternatief als belangrijke nadelen kent dat er in dat geval weinig overblijft van de aanwezige groenstrook langs de Kinholtsweg en dat dit alternatief mogelijk sluipverkeer in de hand werkt. Hierdoor ontstaat een minder overzichtelijke verkeerssituatie ten opzichte van de in het plan voorgestane manier van laden en lossen aan de westzijde van de supermarkt.

Gelet op wat hiervoor staat ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de door Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen genoemde alternatieve locaties voor het laad- en losdock onvoldoende heeft betrokken bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De raad heeft hierbij voldoende aannemelijk gemaakt dat met de aangedragen alternatieve locaties geen verkeersveiliger situatie kan worden bereikt. Daarom heeft de raad in redelijkheid kunnen kiezen voor het door hem voorgestane laad- en losdock, vanwege het beperkte aantal vrachtwagens dat daar gebruik van zal maken en vanwege de door de raad genoemde maatregelen om ervoor te zorgen dat bij het laad- en losdock een zo veilig mogelijke verkeerssituatie ontstaat.

De betogen falen.

- Alternatieve ontsluiting Zuidwoldigerweg

10.6.  Over het betoog van Ondernemersvereniging De Weide dat de raad met het plan ten onrechte geen medewerking heeft verleend voor een ontsluiting aan de zuidzijde van het winkelcentrum, overweegt de Afdeling als volgt.

Uit paragraaf 2.3 van het verkeerskundig onderzoek blijkt dat is onderzocht of winkelcentrum De Weide een directe ontsluiting zou kunnen krijgen op de Zuidwoldigerweg, omdat de aansluiting van De Ploeger op het winkelcentrum iets in noordelijke richting zal opschuiven. Een ontsluiting voor het winkelcentrum komend vanaf de rotonde Zuidwoldigerweg, rijdend in westelijke richting is mogelijk. Hoewel het voor de ontsluiting van het winkelcentrum als geheel niet per se nodig is, is een meer (directe) ontsluiting via de zuidkant van het winkelcentrum vanuit het oogpunt van herkenbaarheid wel te beargumenteren, aldus het verkeerskundig onderzoek. Verder staat in het onderzoek dat hoewel er voordelen zitten aan een directe ontsluiting vanaf de Zuidwoldigerweg, een dergelijke ontsluiting wel effecten zal hebben op de vormgeving van de parkeervoorzieningen en mogelijk op het aantal parkeerplaatsen ten zuiden van de supermarkt van Albert Heijn. Door de nieuwe ontsluiting ontstaat volgens het verkeerskundig onderzoek mogelijk meer zoekverkeer, wat bij het maken van een keuze over de ontsluiting zal moeten worden meegenomen. Daarnaast staat in het onderzoek dat wordt afgeraden om daarbij links afslaand inrijdend en uitrijdend verkeer toe te staan, omdat door een dergelijke volledige ontsluiting het risiconiveau op de Zuidwoldigerweg zal toenemen, terwijl dit voor een goede ontsluiting van het winkelcentrum niet per se nodig is. Geconcludeerd wordt dat een rechtsaf inrijdende ontsluiting voor het winkelcentrum, komend vanaf de rotonde Zuidwoldigerweg mogelijk is. Een dergelijke ontsluiting kan naar wens nader worden uitgewerkt en worden beoordeeld, aldus het verkeerskundig onderzoek.

10.7.  In wat daarover is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de ontsluiting via de Zuidwoldigerweg in redelijkheid had moeten betrekken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. In 10.2 is al overwogen dat de raad gelet op de verkeerssituatie ter plaatse heeft kunnen kiezen voor de bestaande ontsluiting via De Weide en De Ploeger. Daarnaast volgt uit het verkeerskundig onderzoek dat de ontsluiting aan de zuidzijde van het winkelcentrum, niet noodzakelijk is om een goede ontsluiting van het winkelcentrum mogelijk te maken en ook dat een dergelijke ontsluiting niet zonder meer tot een verbeterde verkeerssituatie zal leiden. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid niet heeft hoeven kiezen voor een ontsluiting van het winkelcentrum in zuidelijke richting via de Zuidwoldigerweg.

Het betoog faalt.

Planregel laden en lossen

11.     VvE De Weide en anderen betogen dat artikel 8, onder e, van de planregels rechtsonzeker is. Volgens hen volgt uit die bepaling niet wanneer in voldoende mate in ruimte voor laden en lossen is voorzien. Deze bepaling is niet toetsbaar, niet handhaafbaar en daarom niet voldoende om het aspect laden en lossen voldoende te borgen.

11.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het voor laden en lossen niet mogelijk is om een concretere regeling op te nemen in het bestemmingsplan dan de eis dat er voldoende ruimte moet zijn voor laden en lossen, en dat dit in beginsel op eigen terrein moet worden geregeld of, als dat niet kan, het laden en lossen op een andere adequate wijze moet worden ingevuld. Hiermee is volgens de raad voldoende gewaarborgd dat ruimte moet worden gemaakt voor het laden en lossen.

11.2.  Artikel 8, onder e, van de planregels luidt:

"Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel;"

11.3.  Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit artikel 8, onder e, van de planregels voldoende duidelijk dat de ruimte die bij de  supermarkt van Aldi nodig is voor het laden en lossen op eigen terrein moet worden ingericht. Ter zitting is dit ook door de raad bevestigd. Uit de situatietekeningen die zijn opgenomen in de plantoelichting en die ook onderdeel uitmaken van de aanvraag bij de bij besluit van 11 april 2019 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de supermarkt, volgt bovendien dat het voornemen bestaat om aan de westzijde van het bouwvlak van de supermarkt, een laad- en losdock te realiseren. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de Afdeling geen twijfel bestaan over de precieze locatie van de laad- en losdock van de in het plangebied voorziene supermarkt.

Het betoog faalt.

Parkeren

12.     Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen betogen dat de raad onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat binnen het plangebied kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Over het bepalen van de parkeerbehoefte van de in het plangebied voorziene supermarkt betogen zij dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt of daarbij ook rekening is gehouden met de parkeerbehoefte voor werknemers. Bovendien is volgens VvE De Weide en anderen onvoldoende rekening gehouden met de extra bezoekers die het winkelcentrum als gevolg van de opwaardering zal trekken. Ten slotte wijzen zij erop dat nergens uit blijkt op basis van welke berekening en welke gegevens is bepaald wat de parkeerbehoefte is.

12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat in het plan in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien. Het aantal openbare parkeerplaatsen wordt met 54 parkeerplaatsen uitgebreid conform de parkeernorm van de Parkeernota 2011 van de gemeente Hoogeveen (hierna: de Parkeernota).

12.2.  Artikel 8 van de planregels luidt:

"[…]

d. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de normen die zijn neergelegd in de Parkeernota Hoogeveen (20 april 2011) met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden;

e. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel;

(…)

g. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub d en e:

1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien."

12.3.  In bijlage 2 bij het verkeerskundig onderzoek is de parkeeranalyse opgenomen die is uitgevoerd om te beoordelen of in het plangebied in voldoende mate ruimte kan worden gemaakt voor de parkeerbehoefte. Uitgaande van de parkeernormen uit de Parkeernota is voor de nieuwe supermarkt gerekend met een norm van 3,25 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. Uit de m.e.r.-aanmeldingsnotitie blijkt verder dat wordt uitgegaan van een oppervlakte van 1.670 m2 b.v.o. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 54 parkeerplaatsen. Uit een overzichtstekening die de raad heeft overgelegd blijkt dat het voornemen bestaat om 42 van deze parkeerplaatsen te realiseren op parkeerterrein Noord en 12 van deze parkeerplaatsen op parkeerterrein West. Hiermee neemt het totale aantal parkeerplaatsen bij winkelcentrum De Weide toe van 198 naar 252.

Verder volgt uit het verkeerskundig onderzoek dat er op 15 en 16 september 2017 tussen 08:00 uur en 22:00 uur een parkeerdrukmeting is uitgevoerd voor de bestaande parkeerterreinen Noord, Zuid en West rondom het bestaande winkelcentrum en dat er op 22 september 2017 een controlemeting is uitgevoerd. Voor de parkeerterreinen Noord en West volgt daaruit dat de maximale bezetting van deze parkeerterreinen 56% respectievelijk 44% bedraagt, wat resulteert in een voor het parkeren beschikbare restcapaciteit van 15 respectievelijk 28 auto’s.

12.4.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende inzichtelijk gemaakt dat er binnen het plangebied in voldoende mate ruimte voor parkeren aanwezig is. Uit het verkeerskundig onderzoek volgt dat er in totaal 54 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden om te voorzien in de parkeerbehoefte van de supermarkt. Uit de door de raad overgelegde situatietekening blijkt dat er in het plangebied voldoende ruimte is om deze parkeerplaatsen te realiseren en bovendien blijkt uit de parkeerdrukmeting dat ook in de huidige situatie nog voldoende ruimte is om op de bestaande parkeerterreinen in de benodigde parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Voor zover VvE De Weide en anderen betogen dat niet is gebleken of ook rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van werknemers van de beoogde supermarkt van Aldi, overweegt de Afdeling dat uit artikel 8, onder d, van de planregels volgt dat in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van het bestemmingsplan, indien de ontwikkeling daartoe aanleiding geeft, in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht voor parkeren conform de parkeernormen uit de Parkeernota. Voor de categorie "Wijkcentra/Supermarkten" wordt in de Parkeernota gerekend met een parkeernorm van 3,25 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. Ter zitting heeft de raad hierover toegelicht dat hierin zowel de behoefte voor bezoekers als voor werknemers is verdisconteerd. In paragraaf 4.2 van de Parkeernota staat bovendien dat als uitgangspunt voor werknemers en bezoekers van bedrijven buiten het stadscentrum geldt dat de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden opgelost. VvE De Weide en anderen hebben niet beargumenteerd waarom de raad bij het bepalen van de parkeerbehoefte voor de in het plangebied voorziene supermarkt niet heeft mogen uitgaan van de parkeernorm voor "Wijkcentra/Supermarkten" uit de Parkeernota.

In het betoog van VvE De Weide en anderen  dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten onrechte geen rekening is gehouden met de toestroom van bezoekers naar het winkelcentrum als gevolg van de kwalitatieve verbetering daarvan, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de ontwikkeling binnen het plangebied, zodat de bestaande parkeerdruk niet toeneemt. De raad heeft inzichtelijk gemaakt dat binnen het plangebied in voldoende mate ruimte aanwezig is voor de parkeerbehoefte van de voorziene supermarkt. Bovendien blijkt uit de uitgevoerde parkeerdrukmeting dat ook in de bestaande situatie geen sprake is van een parkeertekort.

De betogen falen.

Soortenbescherming

13.     VvE De Weide en anderen betogen dat het rapport "Quickscan natuurtoets uitbreiding wijkwinkelcentrum De Weide, Hoogeveen" van Eco Groen van 5 december 2017 (hierna: de quickscan) onzorgvuldig is omdat het onderzoek heeft plaatsgevonden buiten het broedseizoen van diverse in dat rapport onderzochte soorten. Volgens hen is onvoldoende in kaart gebracht welke soorten er aanwezig zijn in het plangebied.

13.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

13.2.  Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant (uitspraken van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:847 (Hellendoorn), 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4324 (Baarn Noord)).

13.3.  Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen.

Niet in alle gevallen is op voorhand uitgesloten dat de Wnb met de bescherming van plant- en diersoorten ook bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van natuurlijke personen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen (uitspraken van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:283 (Enschede) en 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3666 (Windpark Noordoostpolder)).

13.4.  Indien een appellant zich beroept op schending van de bepalingen in de Wnb over de bescherming van soorten in verband met de aanwezigheid van een beschermde soort in het plangebied, ontbreekt de hiervoor bedoelde verwevenheid wanneer het belang van appellant is gelegen in diens bedrijfseconomische belangen, waaronder diens concurrentiebelang en het belang bij het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten, en de door deze appellant ontplooide bedrijfsactiviteiten niet worden beïnvloed door de instandhouding van een populatie binnen het plangebied (vergelijk de uitspraken van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:283 (Enschede), 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3655 (Terneuzen), 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3696 (Utrechtse Heuvelrug), 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven) en 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:75 (Flamco).

13.5.  Belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de bepalingen over soortenbescherming in de Wnb, omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, kunnen zich evenmin op die normen beroepen in het kader van hun betoog dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, omdat het plan leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb en de noodzakelijke ontheffing krachtens de Wnb niet kan worden verleend.

13.6.  VvE De Weide en anderen zijn vastgoedeigenaren in het bestaande gedeelte van winkelcentrum De Weide dat op korte afstand is gelegen van het plangebied. Hun belangen zijn niet gelegen in het belang van soortenbescherming waartoe de Wnb strekt. Evenmin worden de door hen ontplooide bedrijfsactiviteiten  beïnvloed door de instandhouding van een populatie van beschermende soorten binnen het plangebied. De conclusie is dat geen sprake is van verwevenheid tussen de bedrijfseconomische belangen van VvE De Weide en anderen en de bepalingen van de Wnb over soortenbescherming, zodat het betoog niet kan leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog.

Uitbreidingsplannen en plangrens

14.     Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen betogen dat de raad bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de leefbaarheid van het bestaande gedeelte van winkelcentrum De Weide. Volgens hen is de gemeente in het najaar van 2017 met de ondernemers in gesprek gegaan en daar is een lijst met bestaande en toekomstige knelpunten uit voort gekomen. Volgens Ondernemersvereniging De Weide heeft de raad echter onvoldoende rekening gehouden met de knelpunten die kunnen ontstaan als gevolg van de in het plangebied voorziene ontwikkelingen.

Ondernemersvereniging De Weide betoogt verder dat er als gevolg van de in het plangebied voorziene supermarkt geen ruimte meer is voor uitbreiding in het bestaande deel van het winkelcentrum. Zo kan de in het winkelcentrum aanwezige winkel van Albert Heijn niet meer uitbreiden naar de door haar gewenste grootte van 1.500 m2.

14.1.  De raad heeft zich in de nota van zienswijzen op het standpunt gesteld dat het plan niet uitsluit dat in de toekomst medewerking wordt verleend aan nieuwe ontwikkelingen. Dergelijke ontwikkelingen moeten op hun eigen merites worden beoordeeld en zijn afhankelijk van allerlei afwegingsfactoren zoals bijvoorbeeld de fysieke inpasbaarheid. Gewenste vergroting van andere winkelpanden is volgens de raad bespreekbaar maar dit speelt in deze procedure geen rol.

14.2.  De Afdeling stelt voorop dat niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen waarmee de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening diende te houden. Over het betoog dat de raad bestaande knelpunten in en rondom winkelcentrum De Weide onvoldoende heeft meegenomen bij het plan overweegt de Afdeling als volgt.

Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat er gesprekken gaande zijn tussen de gemeente en de ondernemers in winkelcentrum De Weide over het oplossen van diverse bestaande knelpunten in en rondom het winkelcentrum. Ook heeft de raad aangegeven dat men bezig is met het opstellen van een knelpuntenplan waarin bestaande problemen  kunnen worden meegenomen. In wat Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Niet is gebleken dat tussen de gronden in het plangebied en het bestaande deel van winkelcentrum De Weide een zodanige samenhang bestaat dat de raad de begrenzing van dit plangebied niet zo heeft kunnen vaststellen en dat hij (een gedeelte van) de gronden van het bestaande deel van het winkelcentrum bij het plan had moeten betrekken.

De betogen falen.

OMGEVINGSVERGUNNINGEN

Parkeren

15.     VvE De Weide en anderen betogen dat de bij besluit van 11 april 2019 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een discount supermarkt op het perceel De Weide 2a in strijd is met artikel 8, onder d, van de planregels, omdat het college niet gemotiveerd heeft waarom de parkeerbehoefte, gelet op de overwegingen van de Parkeernota, kan worden afgewenteld op de openbare ruimte.

15.1.  Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. detailhandel, zijnde een supermarkt;

[…]

met daaraan ondergeschikt:

[…]

e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' parkeervoorzieningen, waarvan tenminste 22 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn;"

Artikel 3.5.3 van de planregels luidt:

"Het gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken met de bestemming 'Centrum', is slechts toegestaan indien de benodigde parkeerplaatsen zoals bepaald in artikel 3.1, lid zijn aangelegd."

Artikel 8 van de planregels luidt:   "[…]

d. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de normen die zijn neergelegd in de Parkeernota Hoogeveen (20 april 2011) met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden;

(…)

g. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub d (…):

1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte ( …) wordt voorzien."

15.2.  Partijen zijn verdeeld over de vraag of het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de supermarkt op het perceel De Weide 2a toepassing heeft kunnen geven aan artikel 8, onder g, van de planregels. Op grond van die bepaling kan het college dus afwijken van de eis die is neergelegd in artikel 8, onder d, van de planregels dat op eigen terrein moet worden voorzien in de parkeerbehoefte.

15.3.  Het bouwplan gaat uit van de bouw van een supermarkt met een oppervlakte van 1.670 m2 w.v.o. op het perceel De Weide 2a. In het verkeerskundig onderzoek is uiteengezet dat voor deze ontwikkeling een parkeerbehoefte bestaat van 54 parkeerplaatsen. Uit de planregels in samenhang met de verbeelding van het bestemmingsplan leidt de Afdeling af dat 22 van deze parkeerplaatsen op het eigen terrein van de supermarkt van Aldi moeten worden gerealiseerd. Ingevolge artikel 3.5.3 gelezen in samenhang met artikel 3.1, aanhef en onder a en e, van de planregels is het gebruik van gronden met de bestemming "Centrum" slechts toegestaan indien op de gronden ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" tenminste 22 parkeerplaatsen zijn aangelegd en in stand worden gehouden. Uit de bouwtekeningen die bij de aanvraag van de bij besluit van 11 april 2019 verleende omgevingsvergunning voor bouwen zijn gevoegd, blijkt dat er ook wordt uitgegaan van 22 parkeerplaatsen op het eigen terrein van de supermarkt van Aldi. Over de overige benodigde 32 parkeerplaatsen heeft het college toegelicht dat deze gerealiseerd moeten worden op de bestaande bij het winkelcentrum behorende parkeerterreinen Noord en West. Voor dit gedeelte van de parkeerbehoefte heeft het college toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8, onder g, van de planregels, zodat deze parkeerplaatsen niet op eigen terrein gerealiseerd hoeven te worden. Het college heeft in dit verband gewezen op de in r.o. 12.4 aangehaalde  parkeerdrukmeting waaruit volgt dat er op de bestaande parkeerterreinen Noord en West in de huidige situatie nog voldoende parkeerruimte is. Bovendien worden op deze parkeerterreinen, waarvan de gemeente de grondeigenaar is, nog 32 extra parkeerplaatsen aangelegd om te voorzien in de parkeerbehoefte van de supermarkt van Aldi. Op de zitting hebben het college en Aldi toegelicht dat over het inrichten van de openbare ruimte en het verhaal van de kosten voor de aanleg van deze parkeerplaatsen afspraken zijn gemaakt die zijn neergelegd in een tussen de gemeente en Aldi gesloten overeenkomst. Daarnaast heeft het college op de zitting toegezegd dat de 32 parkeerplaatsen die aangelegd moeten worden op de parkeerterreinen Noord en West ook daadwerkelijk moeten zijn gerealiseerd voordat de supermarkt in gebruik genomen zal worden.

Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van de supermarkt toepassing heeft kunnen geven aan de afwijkingsbevoegdheid van artikel 8, onder g, van de planregels.

Het betoog faalt.

CONCLUSIE

16.     De beroepen van Ondernemersvereniging De Weide en VvE De Weide en anderen zijn ongegrond.

17.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2021

159-901.