Uitspraak 202006564/1/R4


Volledige tekst

202006564/1/R4.
Datum uitspraak: 2 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

De erven van [appellant], laatstelijk gewoond hebbende te Apeldoorn,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Apeldoorn,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Handelstraat 2" vastgesteld.

Bij besluit van 19 oktober 2020 heeft het college aan Innomere B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het gebouw op het perceel aan de Handelstraat 2 in Apeldoorn (hierna: het perceel) tot een woongebouw, voor het kappen van 23 bomen en voor de aanleg van een in-/uitrit op het perceel.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De erven van [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2021, waar de erven van [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F.E. Perlitius en M. van den Brink, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt en maken mogelijk dat het voormalig stadskantoor "Westpoint" op het perceel wordt veranderd in een woongebouw met 94 appartementen. Het gebouw blijft behouden, afgezien van de laagbouw aan de zuidkant van het gebouw. Op het perceel is naast het gebouw ook een parkeerterrein aanwezig. Dit parkeerterrein wordt heringericht. Onder meer ten behoeve van het herinrichten van het parkeerterrein is een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 23 bomen op het perceel. Daarnaast zal ook de bestaande parkeerkelder onder het gebouw gebruikt worden voor het parkeren.

2.       [appellant] woonde schuin tegenover het gebouw in een appartementencomplex aan de [locatie] in Apeldoorn. De erven van [appellant] hebben op de zitting toegelicht dat een van hen mogelijk in de woning van [appellant] wil wonen. Zij zijn het niet eens met het plan, onder meer omdat zij bang zijn voor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en omdat het plan volgens hen niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid.

3.       Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

4.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Bestemmingsplan

Toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Zienswijze

6.       De erven van [appellant] betogen dat de raad onvoldoende inhoudelijk in is gegaan op de ingediende zienswijzen. De raad heeft als reactie op de zienswijzen in de meeste gevallen slechts verwezen naar algemene regelingen. Dat de raad hierdoor onzorgvuldig heeft gehandeld, blijkt volgens de erven van [appellant] ook uit het verslag van de raadsvergadering van 8 oktober 2020 over het plan.

6.1.    Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Privacy

7.       De erven van [appellant] vrezen voor een onevenredige aantasting van de privacy in de woning, omdat de woning tegenover het gebouw is gesitueerd. Ze zijn bang voor inkijk vanuit de appartementen die in het gebouw worden gerealiseerd.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy. De woning ligt op ongeveer 25 m afstand van het plangebied. Er is geen sprake van directe, rechte inkijk, omdat het gebouw en het appartementencomplex waar [appellant] in woonde schuin tegenover elkaar gesitueerd zijn. Verder is volgens de raad van belang dat het plangebied en de woning in een stedelijke omgeving liggen, direct grenzend aan de binnenstad, met meerdere appartementengebouwen en ingepast in het groen.

7.2.    Niet is uitgesloten dat de privacy in de woning als gevolg van het plan in enige mate wordt aangetast en dat er mogelijk enige inkijk vanuit de te realiseren appartementen zal zijn. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting van de privacy geen sprake is. De raad heeft daarbij betekenis kunnen toekennen aan de ligging van het appartementencomplex waar [appellant] in woonde, de afstand tussen dat appartementencomplex en het plangebied, de stedelijke omgeving van het gebied waar meerdere appartementengebouwen staan en de bomen die om het plangebied staan.

Het betoog slaagt niet.

Behoud bomen

8.       De erven van [appellant] betogen dat het plan onvoldoende waarborgt dat de bomen op het perceel en binnen het plangebied waar geen kapvergunning voor is verleend, met name de bomen tussen het gebouw en de woning in, behouden zullen blijven. Als gevolg van het plan zullen meer bomen moeten worden gekapt dan waar nu van is uitgegaan, omdat deze te dicht op de gevel van het gebouw staan, aldus de erven van [appellant].

8.1.    Volgens de raad is een zorgvuldige afweging gemaakt van de bomen die in het plangebied moeten worden gekapt. Een aantal bomen moet worden gekapt omdat deze te dicht op de gevel van het gebouw staan. Onder meer voor deze bomen is een kapvergunning verleend. Voor de bomen waar geen kapvergunning voor is verleend, is de verwachting dat deze kunnen worden behouden.

De raad heeft daarnaast op de zitting toegelicht dat voor de bomen bij het plangebied een kapvergunningsplicht geldt. Met de criteria die het college hanteert om te bepalen of een kapvergunning al dan niet wordt verleend, wordt volgens de raad gewaarborgd dat de betreffende bomen niet zomaar worden weggehaald. De raad verwijst daarbij naar wat in de Algemene plaatselijke verordening 2014 van de gemeente Apeldoorn (hierna: de APV) is opgenomen over het bewaren en vellen van houtopstanden. Volgens de raad wordt het behoud van de bomen bij het plangebied daarmee voldoende gewaarborgd.

8.2.    De erven van [appellant] wijzen er terecht op dat in de planregeling zelf niet wordt geborgd dat de bomen in het plangebied behouden zullen blijven. In de APV zijn echter bepalingen opgenomen over het kappen van bomen. In artikel 4:11, eerste lid, van de APV is het verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een houtopstand te (doen) vellen. In artikel 4:11A, eerste lid, van de APV zijn vervolgens waarden opgenomen die het bevoegd gezag bij het al dan niet uitgeven van een dergelijke vergunning in aanmerking moet nemen. Het gaat daarbij om de natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid. Gelet op de genoemde bepalingen in de APV is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het behoud van de bomen op het perceel voldoende is gewaarborgd.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting woon- en leefklimaat

9.       De erven van [appellant] betogen dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Volgens hen is het gevaar aanwezig dat de appartementen, vanwege het kwalitatief lage niveau, in de toekomst op een oneigenlijke manier zullen worden verhuurd. Mochten de kamers in de appartementen worden onderverhuurd, dan zal dat leiden tot overlast. De raad waarborgt met de bestaande regeling met betrekking tot kamerverhuur onvoldoende dat oneigenlijke verhuur niet zal plaatsvinden, aldus de erven van [appellant].

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. De appartementen die in het gebouw zullen worden gerealiseerd, voldoen aan de voorschriften die in de Wet geluidhinder en in het Bouwbesluit 2012 zijn gesteld, zodat volgens de raad de appartementen niet van een laag kwaliteitsniveau zijn. In de planregels is opgenomen dat in het gebouw maximaal 94 woningen mogen worden gerealiseerd, zodat de planregeling waarborgt dat de woningen niet mogen worden gesplist. Verder zijn in de APV bepalingen opgenomen over kamerverhuur in panden. Deze bepalingen zijn gericht op het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat. Volgens de raad is er geen aanleiding om van deze regeling af te wijken of om aanvullende regels op te nemen, omdat het gebouw geen specifiek risico vormt voor ruimtelijk relevante excessen.

9.2.    Gelet op de gegeven toelichting heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. In artikel 5.2.2 van de planregels staat dat in het gebouw maximaal 94 woningen mogen worden gerealiseerd. Meer woningen zijn niet toegestaan. Daarnaast is het ruimtelijk niet relevant of die woningen worden bewoond door huurders of onderhuurders. De raad mocht daar dan ook geen regels over opnemen in het plan. Verder zijn in afdeling 11 van de APV bepalingen opgenomen over kamerverhuur in panden. In artikel 5.47 van de APV is het verbod opgenomen om zonder vergunning een zelfstandige woonruimte om te zetten in drie of meer onzelfstandige woonruimtes dan wel om een zelfstandige woonruimte als kamerverhuurpand te (doen) exploiteren. In wat [appellant] heeft aangevoerd, heeft de raad dan ook geen aanleiding hoeven zien om, in aanvulling op de bestaande regeling voor kamerverhuur, in het plan specifieke regels voor het woongebouw op te nemen.

Het betoog slaagt niet.

Omgevingsvergunning

Parkeerdruk

10.     De erven van [appellant] betogen dat het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk op de omgeving, omdat niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het parkeerterrein dat ligt naast het gebouw en dat wordt heringericht is niet aan te merken als eigen terrein als bedoeld in artikel 3.1 van de "Beleidsregel Parkeren" zoals vastgesteld op 21 maart 2019 (hierna: de beleidsregel). Daarnaast heeft het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning ten onrechte geen oog gehad voor de 8 parkeerplaatsen op het terrein die al in gebruik zijn door bewoners van het buiten het plangebied gelegen appartementengebouw aan de Sprengenweg. Deze 8 parkeerplaatsen hadden van de beschikbare parkeergelegenheid moeten worden afgetrokken. Ook heeft het college geen rekening gehouden met de omstandigheid dat in de bestaande situatie sprake was van dubbelgebruik van het parkeerterrein vanwege de kantoorbestemming, zodat ten onrechte geen 48 parkeerplaatsen van het beschikbare aantal parkeerplaatsen is afgetrokken, aldus de erven van [appellant].

10.1.  Het college heeft op de zitting toegelicht dat op grond van artikel 3.4 van de beleidsregel bij het berekenen van de parkeerbehoefte alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Zoals blijkt uit het rapport van Sweco "Verkeerstoets Westpoint Apeldoorn" van 4 december 2019 (hierna: het rapport), is de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie waarin het gebouw wordt gebruikt als appartementencomplex kleiner dan in de oude situatie waarin het gebouw een stadskantoor was. Daar komt bij dat het aantal parkeerplaatsen op het eigen terrein in de nieuwe situatie wordt vergroot van 52 naar 82 parkeerplaatsen. Volgens het college is daarom geen sprake van een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk op de omgeving als gevolg van het realiseren van het bouwplan.

10.2.  In het rapport staat dat in de oude situatie, waarin het gebouw fungeerde als kantoor met en zonder baliefunctie, de parkeerbehoefte aanzienlijk hoger was. Daarbij is uitgegaan van de parkeerkencijfers zoals opgenomen in de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Van parkeercijfers naar parkeernormen", waarnaar in de beleidsregel wordt verwezen. Uit de in de beleidsregel opgenomen tabel volgt dat voor een kantoor met baliefunctie het parkeerkencijfer 2,3 per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) is en voor een kantoor zonder baliefunctie het parkeerkencijfer 1,7 per 100 m2 bvo. In het rapport is uitgegaan van 20 eenheden kantoor met baliefunctie en van 80 eenheden kantoor zonder baliefunctie. Op basis daarvan bestond de parkeerbehoefte in de oude situatie uit 182 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie worden in het pand 94 appartementen gerealiseerd, waarvan 73 kleiner dan 75 m2 en 21 groter dan 75 m2. Uit de in de beleidsregel opgenomen tabel volgt dat voor een appartement kleiner dan 75 m2 het parkeerkencijfer 1,00 is en voor een appartement groter dan 75 m2 het parkeerkencijfer 1,50. Dat betekent dat de parkeerbehoefte voor de te realiseren appartementen afgerond 105 parkeerplaatsen is.

Gelet op het rapport en de toelichting van het college is aannemelijk gemaakt dat de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het vergunde bouwplan niet zal toenemen ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte. Het bouwplan voldoet dan ook aan de beleidsregel. Dit betekent dat in overeenstemming met artikel 8.3.2 van de planregels in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's. Alleen al hierom slaagt het betoog niet. In het midden kan dan ook blijven of, zoals het college heeft betoogd, artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht aan de erven van [appellant] moet worden tegengeworpen.

Conclusie

11.     Het beroep is ongegrond.

12.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2021

457-971.

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Woningbouw Handelstraat 2"

Artikel 5.2.2

Naast de algemene bouwregels van artikel 7 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 5.4 genoemde afwijkingen.

Artikel 8.3.2

Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregel Parkeren' zoals vastgesteld op 21 maart 2019, die is opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de regels, dan wel haar rechtsopvolger.

Algemene plaatselijke verordening 2014 (APV - 13e wijziging)

Artikel 4:10

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a. houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een beplanting van bosplantsoen;

[…].

Artikel 4:11

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegde gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen anders dan bij wijze van dunning.

[…].

Artikel 4:11A

1. In afwijking van het bepaalde in art. 1:8 kan het bevoegd gezag de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van de handhaving van:

- natuur- en milieuwaarden;

- landschappelijke waarden;

- cultuurhistorische waarden;

- waarden van stads- en dorpsschoon;

- waarden voor recreatie en leefbaarheid.

Het bevoegd gezag kan hierbij als criterium de boomwaarde, bedoeld in artikel 4:10 hanteren.

[…].

Artikel 5.47

Het is verboden om een zelfstandige woonruimte, gelegen in het in artikel 5.46 genoemde werkingsgebied, zonder vergunning van het college om te zetten in drie of meer onzelfstandige woonruimtes dan wel zelfstandige woonruimte als kamerverhuurpand te exploiteren of te doen exploiteren.

Beleidsregel Parkeren

Artikel 3.1

Uitgangspunt is dat de voor een ontwikkeling benodigde parkeerplaatsen (parkeerbehoefte) op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit kan zijn in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Met eigen terrein wordt bedoeld het gehele grondgebied of plangebied waarop het initiatief ziet.

[…]

Artikel 3.4

Bij het berekenen van de parkeerbehoefte wordt in beginsel alleen rekening gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan dan wel het wijzigen van het gebruik binnen een bestaand gebouw. Een eventueel bestaand tekort, ook wel historisch tekort genoemd, kan als regel buiten beschouwing worden gelaten.

Bijlage 2 bij de Beleidsregel Parkeren