Uitspraak 202102909/1/V3


Volledige tekst

202102909/1/V3.
Datum uitspraak: 31 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 april 2021 in zaak nr. NL21.5631 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 30 april 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De rechtbank heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van aanhouding niet eenduidig vermeldt op welke grondslag de vreemdeling is staande gehouden. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank daarmee een gebrek heeft geconstateerd in zijn staandehouding en de staatssecretaris daarom had moeten veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:906).

De grief slaagt.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris daarin niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van het beroep van de vreemdeling. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 april 2021 in zaak nr. NL21.5631, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;

III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.602,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Meurs-Heuvel

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021

47-906