Uitspraak 202002676/1/A3


Volledige tekst

202002676/1/A3.
Datum uitspraak: 26 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], verblijvend te Den Haag,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 maart 2020 in zaak nr. 19/2815 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2018 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het pand op de [locatie] te Den Haag te sluiten voor de duur van drie maanden.

Bij besluit van 13 maart 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Buvelot, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woonde op de [locatie] te Den Haag. Naar aanleiding van structurele drugsoverlast die volgens de politie plaatsvond vanuit de woning, startte de politie een opsporingsonderzoek. Op 30 mei 2018 heeft de politie de woning doorzocht. Daarbij is in totaal 12,8 g cocaïne aangetroffen. Cocaïne is een harddrug en staat op lijst I, behorend bij de Opiumwet. De bevindingen van de doorzoeking heeft de politie opgenomen in een bestuurlijke rapportage van 6 juni 2018 en zijn naar de burgemeester toegezonden.

Besluitvorming

2.       Bij het besluit van 16 augustus 2018 heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen niet zijnde een horeca-, of seksinrichting [appellant] gelast de woning te sluiten voor de duur van drie maanden vanwege de gevonden harddrugs. Een waarschuwing was volgens de burgemeester gelet op de ernst van de situatie niet toereikend. Het is volgens de burgemeester niet aannemelijk dat de gevonden drugs voor eigen gebruik waren. De burgemeester heeft voor de sluiting het volgende van belang geacht. Op 24 maart 2018 liep een harddrugsgebruiker uit het portiek van de woning. Op 22 april 2018 heeft de politie de woning geobserveerd. Daarbij bleek dat tussen 15:15 uur en 21:04 uur twaalf personen kortstondig in de woning zijn geweest. Op 24 april 2018 is om 9:30 uur een melding van door bezoekers van de woning veroorzaakte overlast binnengekomen. Diezelfde dag, om 16:22 uur, constateerde een politieambtenaar dat een vermoedelijke drugsdealer bij de woning stond. Op 25 april 2018 zijn diverse meldingen gedaan van ruziënde personen in de woning. De huismeester van een pand op de Hoefkade verklaarde dat hij veel aanloop zag naar het portiek van de woning. Op 6 mei 2018 verklaarde een man tegenover de wijkagent dat er vanuit de woning in drugs werd gedeald. Op 14 mei 2018 heeft een drugsgebruiker tegenover de politie verklaard dat een andere verslaafde in de woning drugs haalde voor het hele Sociaal Pension van het Leger des Heils. Op 30 mei 2018 heeft de politie kortstondig de woning geobserveerd, waarbij werd waargenomen dat diverse bezoekers slechts kortstondig in de woning verbleven. Eén van de personen is aangehouden en bleek een geel bolletje met vermoedelijk cocaïne of crack bij zich te hebben. Naar aanleiding van die aanhouding is de politie de woning binnengetreden. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat in de keuken een weegschaal met resten verdovende middelen stond. Ook werd een rol met gele vuilniszakken gevonden, waarvan de kleur sterk overeenkwam met de kleur van aangetroffen bolletjes met verdovende middelen. In de vriezer heeft de politie een aantal biefstukken gevonden van de Albert Heijn. De politie heeft hierover in de bestuurlijke rapportage opgenomen dat het haar bekend is dat zeer verslaafde harddrugsgebruikers dergelijke luxe levensmiddelen gebruiken als betaalmiddel bij drugsdealers. In de slaapkamer werden tientallen bolletjes met vermoedelijk cocaïne aangetroffen. Daarnaast werd een boterhamzakje met wit poeder gevonden en een zakje met vier zwarte capsules. De poeders zijn indicatief positief getest op de aanwezigheid van cocaïne. Daarnaast zijn zes mobiele telefoons, € 718,90 en 950 Egyptische ponden in beslag genomen. Het geld lag verspreid op verschillende plekken in de woning. Naar aanleiding van deze vondst is [appellant] aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. [appellant] heeft tegenover de politie verklaard dat de drugs voor eigen gebruik waren vanwege rugklachten. Deze bevindingen zijn opgenomen in op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal.

De burgemeester heeft aanvullende informatie opgevraagd bij de politie. Uit die informatie, die is neergelegd in op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, volgt dat op 22 april 2018 een man heeft verklaard dat om de hoek bij nummer 51 werd gedeald en dat hij was mishandeld. Op 3 mei 2018 heeft een harddrugsgebruiker, genaamd D, verklaard dat op nummer 51 drugs werden verkocht. Op 11 mei 2018 heeft een andere harddrugsgebruiker verklaard dat op nummer 51 drugs werden verkocht. Op 14 mei 2018 verklaarde D dat hij niet meer op nummer 51 mocht komen, maar dat een ander, genaamd B, dat nog wel mocht. B haalde voor D drugs in die woning. Dit betreft de hiervoor vermelde verklaring van 14 mei 2018. Op 16 mei 2018 betrad een andere harddrugsgebruiker met een andere persoon de woning en verliet die woning na twee minuten. Later verklaarde deze harddrugsgebruiker dat hij drugs bij nummer 51 heeft gehaald. Ook op 21 mei 2018 is tegenover de politie een verklaring afgelegd dat op nummer 51 drugs konden worden gekocht. Diezelfde dag zag de politie een bekende harddrugsgebruiker naar nummer 51 lopen, vermoedelijk om drugs te kopen. De politie heeft even later de harddrugsgebruiker staande gehouden. Hij verklaarde dat hij drugs had gekocht op de [locatie]. Dit werd ook op 23 mei 2018 door D en een andere drugsgebruiker verklaard. Op 24 mei 2018 heeft het Team Technisch Toezicht op camera’s gezien dat meerdere personen de woning op de [locatie] kortstondig bezochten.

2.1.    Op 24 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een verzoek van [appellant] om het besluit van 16 augustus 2018 te schorsen afgewezen. De woning is van 12 september 2018 tot en met 12 december 2018 effectief gesloten geweest.

2.2.    De burgemeester is bij het besluit van 13 maart 2019 niet van mening veranderd. De rechtbank heeft dat besluit rechtmatig geacht.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. De gevonden 12,8 g cocaïne was voor eigen gebruik tegen zijn rugpijn. Op de Hoefkade liepen veel drugsverslaafden, die niet aan zijn woning gelinkt kunnen worden. Onduidelijk is of deze personen bij de woning aanbelden. De in de processen-verbaal opgenomen informatie is onjuist. Daarvoor verwijst hij naar verklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris in een strafprocedure. Ook hebben de opsporingsambtenaren niet kunnen zien wat zij hebben gezegd te hebben gezien vanaf de plek waar zij hebben gestaan. De meldingen en observaties zijn onvoldoende om de woning te kunnen sluiten. Bovendien is er maar één getuige verhoord. De in het dossier opgenomen verklaringen in processen-verbaal zijn niet ondertekend door degenen die dat verklaard hebben. Deze feiten kan de burgemeester niet ten grondslag leggen aan zijn besluit als de strafrechter daarover nog een oordeel moet geven. Bovendien heeft die strafrechter de behandeling van de strafzaak aangehouden omdat nader onderzoek nodig was. Verder zijn bij de doorzoeking weliswaar zes telefoons aangetroffen, maar daarvan waren er vijf kapot. Deze telefoons kunnen dus niet relevant zijn voor het opleggen van bestuursdwang. Daarnaast wordt uit de processen-verbaal niet duidelijk welke gesprekken hij met anderen gevoerd zou hebben. Het gevonden geld had hij kort voor de vondst gepind. Het was zijn ontvangen huur- en zorgtoeslag. Het geld in de spaarpot was geld voor het kind van zijn ex-vriendin. Er zijn geen verdovende middelen op een weegschaal aangetroffen. In de keuken is een zakje met wit poeder gevonden, maar dit bleek geen verdovend middel te zijn, aldus [appellant].

Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester voldoende zijn belangen heeft meegewogen in de besluitvorming. Zelfs als er een bestuursrechtelijke bevoegdheid is, betekent dit niet dat die ook moet worden toegepast. De gevolgen van de sluiting zijn immens. Als gevolg van de sluiting kon de verhuurder van de woning op grond van artikel 231, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek de huurovereenkomst zonder tussenkomst van de rechter ontbinden, hetgeen ook is gebeurd. De benedenwoning heeft hij gekregen vanwege zijn rugproblemen, waarvoor hij de cocaïne gebruikt. Met die rugproblemen, die hij nog steeds ervaart, werd hij op straat gezet, terwijl hij ook een lichte verstandelijke beperking heeft. Vanwege de woningnood is het lastig om een betaalbare woning te vinden. Ook wordt hij geholpen door budgetbeheer van Fivoor, waaruit kan worden afgeleid dat hij het financieel zwaar heeft. Het sluiten van de woning was niet noodzakelijk om de overtreding te beëindigen. Bovendien is hij in het kader van een strafprocedure drie maanden in voorlopige hechtenis geweest, maar werd hij daarnaast ook nog door de burgemeester op straat gezet en werd de 12,8 g cocaïne afgenomen terwijl hij die gebruikt voor medische doeleinden. Het is niet de bedoeling geweest van de wetgever om de zwaksten in de samenleving op deze manier nog verder achterop te helpen. Het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning heeft een leed toevoegend karakter gekregen. Ook wordt hij dubbel gestraft, aldus [appellant].

Wettelijk kader

4.       Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet luidt: ‘De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;’

Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?

5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld haar uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3339, is artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord "daartoe" ziet op verkoop, aflevering of verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

5.1.    Niet in geschil is dat in de woning op de [locatie] 12,8 g cocaïne is gevonden. Dit overschrijdt de voor eigen gebruik van harddrugs toegepaste grens van 0,5 g. Dat betekent dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om toepassing te geven aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.

5.2.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de cocaïne, ondanks de ruime overschrijding van de grens van 0,5 g, voor eigen gebruik was. De Afdeling is daarom van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen. Dat de 12,8 g cocaïne voor medicinale doeleinden zou zijn om de rugpijn van [appellant] te bestrijden, volgt niet uit de door hem verstrekte medische gegevens. Daarin is vermeld dat hij zijn rugpijn probeert te verlichten met diclofenac, fysiotherapie en het roken van joints. Uit de processen-verbaal blijkt bovendien dat de [locatie] bekendstond als pand waar drugs konden worden gekocht.

Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [appellant] heeft ter zitting nogmaals benadrukt dat hij grote twijfels heeft aan de juistheid van de inhoud van de processen-verbaal. Deze processen-verbaal bevatten echter zo veel objectief vastgestelde feiten dat geen reden tot twijfel bestaat om niet van de juistheid van de processen-verbaal uit te gaan. De ter zitting ingenomen stelling dat de in de processen-verbaal opgenomen verklaringen zijn gedaan door psychiatrische patiënten om [appellant] erin te luizen heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Dat de strafrechter nog een oordeel moest geven over de in de processen-verbaal opgenomen feiten en nader onderzoek wenste, betekent niet dat de burgemeester niet van die feiten uit mocht gaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer in de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2625), gelden in een bestuursrechtelijke procedure als deze geen strafrechtelijke bewijsregels. Overigens is [appellant] op 16 juni 2020 in de strafzaak veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf wegens onder meer het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van cocaïne.

Uit de verklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris en waar [appellant] op wijst, volgt inderdaad dat twee van de verhoorde personen zeggen dat zij [appellant] niet kennen. Uit de verklaringen volgt echter wel dat zij cocaïne kochten op de [locatie]. Uit een verklaring van de derde verhoorde persoon volgt slechts dat hij geen duidelijke herinneringen heeft. De enkele stelling dat de politieagenten niet hebben kunnen zien wat zij hebben opgenomen in de processen-verbaal, is onvoldoende om niet uit te mogen gaan van de processen-verbaal. Bovendien volgt uit de processen-verbaal dat de politieambtenaren zicht hadden op de woning. De processen-verbaal zijn opgesteld door politieambtenaren in het kader van de taak van de politie. Dat de in de processen-verbaal opgenomen verklaringen van derden niet door die derden zijn ondertekend, betekent niet dat die verklaringen geen betekenis hebben. Ook politieagenten kunnen immers verklaren over gebeurtenissen. De burgemeester heeft zich, in tegenstelling tot wat [appellant] stelt, niet gebaseerd op één getuige, maar op de bestuurlijke rapportage die is opgesteld naar aanleiding van vele op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Een deel van de bolletjes was verpakt in gele wikkels. Die kleur kwam sterk overeen met de kleur van de in de keuken gevonden vuilniszakken. Drugsverslaafden wisten makkelijk de weg naar deze woning te vinden en, in tegenstelling tot wat [appellant] meent, belden deze verslaafden aan bij de woning. Zij verbleven vaak voor korte duur in de woning waarop de politie enkele keren heeft geconstateerd dat deze personen drugs bij zich hadden in bolletjes waarvan zij hebben verklaard deze te hebben gekocht op de [locatie]. Dat vijf van de zes telefoons kapot zouden zijn, laat onverlet dat uit de bestuurlijke rapportage en de onderliggende processen-verbaal duidelijk blijkt dat vanuit de woning op de [locatie] drugs werden verhandeld. Dat het aangetroffen geld geen relatie met drugs zou hebben, is niet aannemelijk. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat het geld op verschillende plekken in de woning is gevonden, onder meer in het matras, onder de televisie, in een spaarpot en in koffieblikken. Daarnaast heeft de strafrechter een deel van het aangetroffen geld niet terug laten geven, maar verbeurdverklaard, omdat met behulp daarvan overtredingen van de Opiumwet zijn begaan of voorbereid. Verder klopt het inderdaad dat in de keuken een zakje met wit poeder is gevonden dat, zo blijkt ook uit de bestuurlijke rapportage, geen drugs bevatte, maar dat laat onverlet dat in de slaapkamer van de woning een totaal van 12,8 g cocaïne is gevonden.

Het betoog faalt.

Heeft de burgemeester in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten?

6.       Voor de toepassing van bestuursdwang, heeft de burgemeester gebruikgemaakt van de Beleidsregel. Uit de Beleidsregel volgt dat de burgemeester bij de vondst van harddrugs in beginsel uitgaat van een sluitingstermijn van drie maanden, zoals hij in dit geval ook heeft gedaan. Dit beleid acht de Afdeling in zijn algemeenheid niet onredelijk.

6.1.    Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, blijkt dat de burgemeester alle omstandigheden van het geval moet betrekken in zijn beoordeling en moet bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.

6.2.    [appellant] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de sluiting van zijn woning onevenredig zijn in verhouding met het doel van de sluiting van de woning. De Afdeling heeft begrip voor het feit dat [appellant] mogelijk hinder ondervindt van zijn cognitieve beperkingen en last heeft van zijn rug. Ook heeft [appellant] de woning definitief moeten verlaten. Daar staat echter tegenover dat de burgemeester vele objectief vastgestelde feiten ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit waaruit blijkt dat daadwerkelijk en frequent harddrugs werden verhandeld vanuit de woning op de [locatie]. Daarbij werd ook overlast veroorzaakt. Ook is er geen reden om aan te nemen dat [appellant] geen verwijt treft, aangezien niet ter discussie staat dat de drugs van hemzelf waren. Dat [appellant] vanwege een cognitieve en lichamelijke beperking geen of slechts een beperkt verwijt valt te maken, heeft hij niet aannemelijk gemaakt door het overleggen van bijvoorbeeld medische stukken. De door [appellant] genoemde omstandigheden zijn dus niet dusdanig bijzonder dat de burgemeester in redelijkheid van toepassing van bestuursdwang had moeten afzien. Ook heeft de burgemeester voldoende de omstandigheden van [appellant] meegewogen in zijn besluitvorming. De burgemeester heeft toegelicht dat [appellant], als het niet zou lukken om een andere woning te vinden, zich bij de daklozenopvang kon melden. Daarvan heeft hij ook gebruikgemaakt.

6.3.    Dat het sluiten van de woning een leed toevoegend karakter heeft, is evenmin aannemelijk. Een op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel strekt tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Awb. De sluiting van de woning van [appellant] door middel van het uitoefenen van bestuursdwang is een bestuurlijke maatregel. De toepassing van bestuursdwang strekt er in het algemeen toe een overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft tot doel de verkoop, de aflevering of de verstrekking dan wel het daartoe aanwezig zijn van drugs een halt toe te roepen (Kamerstukken II 1996/97, 25 324, nr. 3, blz. 5). Dit oogmerk past in de algemene doelstelling van de Opiumwet, die primair gericht is op preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de gezondheid. Daarnaast wordt met deze bepaling beoogd negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs, onder meer bezien vanuit het perspectief van de openbare orde, tegen te gaan. Toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is gericht op beëindiging en voorkoming van een overtreding en op herstel van de rechtmatige toestand van vóór de overtreding. Deze maatregel is er niet op gericht om leed toe te voegen. Bovendien heeft de burgemeester de last tot sluiting voor de duur van drie maanden in overeenstemming met de Beleidsregel vastgesteld en noodzakelijk geacht. De burgemeester heeft daarbij de gevolgen voor [appellant] van de woningsluiting betrokken. Ook om deze reden is er geen aanleiding om aan te nemen dat de burgemeester de maatregel heeft genomen om leed toe te voegen.

6.4.    Verder betoogt [appellant] dat het besluit tot sluiting van de woning in strijd is met de artikelen 3 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en 1, 4 en 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Alleen al omdat dit betoog niet nader onderbouwd is, slaagt dit niet. Overigens merkt de Afdeling op dat een sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet in zijn algemeenheid niet in strijd is met die artikelen. Vergelijk hiervoor de uitspraken van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, en 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3762.

6.5.    Gezien het voorgaande heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning op de [locatie] voor de duur van drie maanden heeft kunnen overgaan.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

8.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Slump
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Vries

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021

582-857.