Uitspraak 202001164/1/R4


Volledige tekst

202001164/1/R4.
Datum uitspraak: 26 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Doetinchem,

en

het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft het college aan [appellante] een vijftal lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van de voorschriften van omgevingsvergunningen, artikelen van de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Bij besluit van 9 januari 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L. Mekouar en T. Westendorp, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] huurt een locatie aan de [locatie] in Doetinchem. De door [appellante] gedreven inrichting is in werking op grond van een vergunning op basis van de Wet Milieubeheer van 4 mei 2010 voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting die brandblussers en noodverlichting demonteert en diverse kunststoffen en metalen sorteert. Bij besluit van 31 juli 2012 is een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de acceptatiecapaciteit van reeds vergunde afvalstoffen, het accepteren van nieuwe afvalstoffen, het machinaal demonteren van brandblussers en het verwerken van blusschuim.

Op 5 april 2019 en 17 juni 2019 hebben toezichthouders van de Omgevingsdienst Achterhoek controles uitgevoerd bij de inrichting van [appellante] aan de [locatie] in Doetinchem. Op 28 juni 2019 heeft het college het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom naar [appellante] verzonden. Op 4 juli 2019 heeft [appellante] een zienswijze op het voornemen ingediend. Op 11 juli 2019, 12 juli 2019 en 2 augustus 2019 hebben toezichthouders van de Omgevingsdienst Achterhoek controles bij [appellante] uitgevoerd en nogmaals geconstateerd dat de overtredingen niet zijn beëindigd.

2.       Bij besluit van 16 augustus 2019 is aan [appellante] een vijftal lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van de voorschriften van de verleende vergunningen, de artikelen van de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de Wabo.

Zo is, voor zover hier van belang, gelast de overtreding van voorschrift 3 van de omgevingsvergunning van 31 juli 2012 en artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kan door geen ander afvalwater te lozen op het vuilwaterriool van de gemeente Doetinchem dan afvalwater afkomstig bij het recyclen van blusschuim. Aan deze last dient te worden voldaan vóór 26 augustus 2019. Wanneer na de begunstigingstermijn niet is voldaan aan de last zal [appellante] een dwangsom van € 2.500,00 per geconstateerde overtreding (maximaal 1 verbeuring per dag) met een maximum van € 25.000,00 verbeuren. Tevens is gelast de overtreding van de voorschriften 2.1.1 en 2.1.2, onder a, van de vergunning van 4 mei 2010 en artikel 13 van de Wet bodembescherming te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kan door er voor te zorgen dat de verpakkingen van de afvalstoffen op het terrein van de inrichting geen lekkages veroorzaken en de reeds veroorzaakte lekkages direct worden opgeruimd. Aan deze last diende te worden voldaan vóór 26 augustus 2019. Wanneer na de begunstigingstermijn niet is voldaan aan deze last zal [appellante] een dwangsom van € 15.000,00 per geconstateerde overtreding (maximaal 1 verbeuring per dag) met een maximum van € 150.000,00 verbeuren.

Procesbelang

3.       [appellante] is bij vonnis van de Rechtbank Gelderland van 5 mei 2020 in staat van faillissement verklaard. Bij brief van 13 juli 2020 heeft de curator te kennen gegeven dat hij het door [appellante] ingestelde beroep niet zal overnemen.

4.       De Afdeling heeft voorafgaand aan de zitting bij brief van 6 april 2021 te kennen gegeven dat ter zitting van de Afdeling zal worden gevraagd naar het procesbelang bij voortzetting van de procedure van [appellante] na het niet overnemen van de procedure door de curator. [appellante] is niet verschenen tijdens de zitting en heeft voorafgaand aan de zitting evenmin gereageerd op de brief van 6 april 2021 van de Afdeling. Het college heeft tijdens de zitting verklaard dat het niet zal overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen en het geen reden ziet voor het aannemen van procesbelang. Bovendien is toegelicht dat inmiddels bestuursdwang wordt toegepast.

De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen grond voor een inhoudelijke behandeling van de gronden en zal het beroep van [appellante] vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.

Slot en conclusie

5.       Het beroep is niet-ontvankelijk. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021

700