Uitspraak 202001645/3/R3


Volledige tekst

202001645/3/R3.
Datum uitspraak: 26 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,

en

de raad van de gemeente Midden-Groningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2860, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending daarvan het gebrek in het besluit van de raad van 30 januari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kindcentrum Woldwijck 2"te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het plan "Kindcentrum Woldwijck 2" bij besluit van 4 maart 2021 hernieuwd vastgesteld.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 30 januari 2020 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De Afdeling is tot dit oordeel gekomen, omdat voor de in de plantoelichting genoemde randvoorwaarden om te voorkomen dat het stemgeluid van spelende kinderen leidt tot overschrijding van de aanbevolen grenswaarde van 45 dB(A) geen regeling in het plan is opgenomen. Overwogen is dat de afstand van de woning van [appellant] tot het bestemmingsvlak "Maatschappelijk" 24 m is, zodat de richtafstand van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van 30 m niet wordt gehaald. Ook is overwogen dat overal in de bestemming "Maatschappelijk" speelvoorzieningen zijn toegestaan, zolang die ondergeschikt zijn aan de maatschappelijk voorzieningen. Hier komt bij dat ook in de bestemming "Verkeer", nog dichter bij de woning van [appellant], speelvoorzieningen mogelijk zijn.

2.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 30 januari 2020 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

Herstelbesluit

3.       In de tussenuitspraak is de raad opgedragen om het gebrek te herstellen en daarvoor het plan zo aan te passen dat aan de in het rapport, zoals overgenomen in de plantoelichting, vermelde randvoorwaarden wordt voldaan.

4.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan "Kindcentrum Woldwijck 2" opnieuw en gewijzigd vastgesteld. Voor gronden binnen een afstand van ruim 30 m tot de woningen met de zijgevel naar de Zuiderkroon, waaronder de woning van [appellant], is de bestemming "Maatschappelijk" gewijzigd in de bestemming "Verkeer". Ook is artikel 4.1 van de planregels, waarin is beschreven voor welke functies gronden met de bestemming "Verkeer" zijn bestemd, gewijzigd. Niet langer zijn deze gronden bestemd voor speel- en sportvoorzieningen.

5.       Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het herstelbesluit onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellant] wordt geacht ook te zijn gericht tegen dit besluit.

6.       [appellant] heeft, hoewel hij daartoe door de Afdeling in de gelegenheid is gesteld, geen zienswijze naar aanleiding van het herstelbesluit ingediend. Dit betekent dat hij geen beroepsgronden tegen het besluit van 4 maart 2021 heeft aangevoerd.

Het beroep van rechtswege tegen het besluit van de raad van 4 maart 2021 is daarom ongegrond.

Proceskosten

7.       De raad moet vanwege de gegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 30 januari 2020 proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het besluit van 30 januari 2020 van de raad van de gemeente Midden-Groningen tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kindcentrum Woldwijck 2" gegrond;

II.       vernietigt het onder I vermelde besluit;

III.      verklaart het beroep tegen het besluit van 4 maart 2021 van de raad van de gemeente Midden-Groningen tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kindcentrum Woldwijck 2" ongegrond;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Midden-Groningen tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Midden-Groningen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021

270.