Uitspraak 201906190/15/R4


Volledige tekst

201906190/15/R4.
Datum uitspraak: 26 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonende te Velddriel onderscheidenlijk Amsterdam

appellanten,

en

de raad van de gemeente Maasdriel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2021, waar [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door T.W. Tuenter, A.G. van Liempt, J.A.G. van Kempen en H.J. Veldhuis, zijn verschenen.

De beroepen tegen het besluit van 26 juni 2019 zijn geregistreerd onder zaaknummer 201906190/1/R4. Het beroep van [appellant] is na de zitting administratief afgesplitst en geregistreerd onder zaaknummer 201906190/15/R4.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bij besluit van 26 juni 2019 vastgestelde bestemmingsplan heeft betrekking op nagenoeg het gehele buitengebied van de gemeente.

[appellant] kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan, voor zover het betreft de gronden ter plaatse van de Drielse Veldweg, waaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend. Verder vindt [appellant] dat het groen onvoldoende is beschermd.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking beroepsgrond

3.       De Afdeling merkt op dat [appellant] in een nader stuk de beroepsgrond heeft ingetrokken dat haar belangen zijn geschaad doordat bepaalde activiteiten op nabijgelegen gronden positief zijn bestemd.

Bestemming "Verkeer"

4.       [appellant] kan zich niet ermee verenigen dat de raad de algemene bestemming "Verkeer" heeft toegekend aan de Drielse Veldweg. [appellant] wijst erop dat in het verleden, bij de beoordeling van een eerder bestemmingsplan uit 2006, door het college van gedeputeerde staten is toegezegd dat de aanduiding "erftoegangsweg" zou worden opgenomen. Verder vreest [appellant] een toename van zwaar (vracht)verkeer op de Drielse Veldweg. Voorts doet het onverkort vasthouden aan een strook van 10 m met de algemene bestemming "Verkeer" geen recht aan de bestaande situatie, aldus [appellant]. Volgens [appellant] dient de bestaande feitelijke situatie gedetailleerd te worden vastgelegd in het bestemmingsplan.

4.1.    Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] heeft gewezen op een reactie van het college van gedeputeerde staten van de provincie op bedenkingen van [appellant] bij een eerder bestemmingsplan. Uit die reactie blijkt echter niet dat van de zijde van dat college is gesteld dat een aanduiding "erftoegangsweg" in een toekomstig bestemmingsplan zou moeten worden opgenomen. Bovendien valt deze reactie van het college van gedeputeerde staten niet op één lijn te stellen met een standpuntbepaling door de gemeenteraad hoe hij zijn bevoegdheid tot vaststelling van het bestemmingsplan voor de hier aan de orde zijnde gronden uitoefent. De Afdeling is dan ook van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat van de zijde van de raad toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht afleiden dat in het voorliggende bestemmingsplan een specifieke functieaanduiding "erftoegangsweg" zou worden opgenomen, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel alleen al daarom faalt.

4.3.    De Afdeling stelt vast dat in het plan aan de Drielse Veldweg de bestemming "Verkeer" is toegekend. In artikel 15.1, van de planregels is bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor onder meer wegen, fiets- en wandelpaden en de daarbij behorende groenvoorzieningen. In artikel 15.1 van de planregels is ook bepaald dat het aantal rijstroken ten hoogste het bestaande aantal mag bedragen. Voor zover [appellant] een uitbreiding vreest van het bestaande aantal rijstroken, merkt de Afdeling op dat het plan daarvoor, gezien dit artikel 15.1 van de planregels, geen grondslag biedt. Wat betreft de stelling van [appellant] dat de bestaande situatie op de weg gedetailleerder, bijvoorbeeld via het opnemen van een dwarsprofiel, had moeten worden vastgelegd, heeft de raad toegelicht dat dit niet gebruikelijk is en dat in dit geval geen bijzondere situatie aan de orde is waarin het nodig was om een meer gedetailleerde planregeling op te nemen.

De Afdeling merkt op dat de raad binnen de grenzen van wet- en regelgeving waaronder de Wet geluidhinder, beleidsruimte toekomt bij de mate van gedetailleerdheid van een planregeling. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen concrete feiten of omstandigheden die met zich brengen dat de raad had moeten kiezen voor het gedetailleerder vastleggen van de bestaande situatie, zoals door [appellant] wordt gewenst. Hierbij merkt de Afdeling op dat een toename van zwaar verkeer, waar [appellant] voor vreest, ook bij een gedetailleerder planologisch vastleggen van de weg of het toekennen van een aanduiding "erftoegangsweg" niet is uitgesloten. Een toename van verkeer kan bijvoorbeeld verband houden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van deze weg. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat van dergelijke ontwikkelingen sprake is ten aanzien van de Drielse Veldweg, een landweg in het buitengebied. [appellant] heeft mede daardoor evenmin aannemelijk gemaakt dat de Wet geluidhinder vereist dat de functie van de Drielse Veldweg, alsmede het dwarsprofiel of het aantal rijstroken daarvan dan wel de as van de weg waarmee gerekend is, bedoeld in artikel 74 van de wet geluidhinder, in het bestemmingsplan wordt vastgelegd. Het aangevoerde geeft, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor vernietiging van de door de raad gekozen planregeling voor de Drielse Veldweg.

De betogen slagen niet.

Bescherming van het groen

5.       [appellant] voert aan dat in het plan, ter plaatse van de [locatie], de landschappelijke waarden niet voldoende worden beschermd. De in het plan opgenomen aanduiding "overige zone - waardevolle laanbeplanting" beschermt weliswaar de aanwezige grote populieren, maar er zijn eerder houtopstanden verwijderd, aldus [appellant].

5.1.    De Afdeling stelt vast dat langs de Drielse Veldweg laanbeplanting aanwezig is, bestaande uit populieren. De Afdeling merkt op dat het plan, gezien de aanduiding "overige zone - waardevolle laanbeplanting" en de daarbij behorende planregels (artikel 40.7.1 en 40.7.2), voorziet in het behoud van deze waardevolle laanbeplanting. [appellant] heeft ter zitting bevestigd dat hiermee de waardevolle laanbeplanting voldoende is beschermd. Ter zitting is gebleken dat er in het verleden ook houtopstanden aanwezig waren bij de Drielse Veldweg, maar dat die inmiddels zijn verdwenen. De Afdeling stelt vast dat [appellant] niet heeft geconcretiseerd welk waardevol groen thans nog beschermd zou moeten worden naast de genoemde populieren. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, behalve de bescherming van de waardevolle laanbeplanting, ook anderszins een regeling ter bescherming van groen had moeten opnemen in het plan.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021

418.