Uitspraak 201906233/1/R4


Volledige tekst

201906233/1/R4.
Datum uitspraak: 19 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden,

2.       Stichting Groene Ster Duurzaam! en [appellant sub 2], (hierna tezamen: de Groene Ster) te Leeuwarden,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2019 in zaak nr. 19/453 in het geding tussen:

De Groene Ster,

[appellant sub 2]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2018 heeft het college aan de Stichting Welcome to the Village (hierna: WttV) een ontheffing verleend op grond van artikel 2.4, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (hierna: de APV) voor het inwerking hebben van toestellen of geluidsapparaten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder ontstaat. De ontheffing is verleend voor het evenement "Welcome to the Village 2018".

Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college het door de Groene Ster en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 juli 2019 heeft de rechtbank het door de Groene Ster en [appellant sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: de Groene Ster) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 december 2018 vernietigd en het besluit van 16 juli 2018 [lees: 22 juni 2018] herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en de Groene Ster hoger beroep ingesteld.

De Groene Ster en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2020, waar het college, vertegenwoordigd door ing. S. Spoelstra, bijgestaan door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam en ing. M.H.M. van Kesteren, deskundige, en de Groene Ster, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], zijn verschenen. Voorts is ter zitting WttV, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft aan WttV een ontheffing verleend voor een meerdaags, dag- , avond- en nachtdurend evenement. Het is een driedaags festival waar naast muziek, programma’s op het gebied van (Friese) taal, kunst, film en ambacht worden aangeboden. Het festival vindt jaarlijks in juli plaats. De ontheffing is verleend van donderdag 19 juli 2018 vanaf 19:00 uur tot en met zondag 22 juli 2018 om 23.00 uur. Het vindt plaats in het recreatiegebied "De Groene Ster" te Leeuwarden. De Groene Ster, die ook omwonenden vertegenwoordigt, heeft bezwaar tegen het festival in deze recreatieve omgeving en de geluidseffecten, met name in de avond- en nachtperiode.

De relevante besluiten

2.       Bij besluit van 22 juni 2018 heeft het college aan WttV een geluidsontheffing verleend voor het Welcome to the Village evenement in 2018.

De Groene Ster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 juni 2018.

Bij besluit van 18 december 2018 is het bezwaar van de Groene Ster ongegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft, voor een goede beoordeling van de vraag of het besluit van het college van 18 december 2018 in rechte stand kan houden, aanleiding gezien de StAB als deskundige te benoemen. De StAB heeft op 16 april 2019 schriftelijk verslag uitgebracht (hierna: het verslag). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het verslag en hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De StAB heeft hierop op 14 mei 2019 een reactie gegeven.

4.       Bij uitspraak van 17 juli 2019 heeft de rechtbank het beroep van de Groene Ster gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en het besluit van 16 juli 2018 [lees: 22 juni 2018] herroepen. De rechtbank heeft in haar uitspraak verwezen naar het verslag van de StAB.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het besluit van 18 december 2018 op een aantal punten niet is voorzien van een voldoende deugdelijke motivering. Volgens de rechtbank heeft het college onvoldoende onderzocht of het rapport "Onderzoek geluid evenementen de Groene Ster 2018" van DGMR van 9 mei 2018 is gebaseerd op de juiste uitgangspunten, waaronder een juist spectrum van de muziek. De rechtbank heeft verder overwogen, onder verwijzing naar het verslag van de StAB, dat de geluidsnormen die zijn opgenomen in de "Beleidsregel geluid 2018, Evenementen in de open lucht" (hierna: de beleidsregel), vastgesteld door het college bij besluit van 24 april 2018, ontoereikend zijn gemotiveerd en dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van onduldbare geluidshinder in de maatgevende woning Alddiel 6. Ook heeft de rechtbank overwogen dat voorschrift 4 behorende bij de ontheffing van 22 juni 2018 voor vernietiging in aanmerking komt, omdat door de redactie van dit voorschrift het in theorie zo zou kunnen zijn dat het geluidsniveau in deze tertsband onbedoeld hoog is en dat uit het StAB-verslag blijkt dat voor de boerderij met bijgebouw op het perceel Alddiel 9 is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten.

5.       Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld, omdat het het niet eens is met de vernietiging van het besluit van 18 december 2018 en de herroeping van het besluit van 22 juni 2018. De Groene Ster heeft ook hoger beroep ingesteld. Zij is het eens met het oordeel van de rechtbank, maar stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ook op andere punten had moeten overwegen dat het besluit van 18 december 2018 onvoldoende was gemotiveerd.

Het kader waarbinnen het college een ontheffing kan verlenen

6.       De bevoegdheid van het college om een ontheffing te verlenen van het verbod om buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, is neergelegd in het tweede lid van artikel 4:6 van de APV, zoals deze gold ten tijde van het besluit op bezwaar. Volgens artikel 1:8 van de APV kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Het toetsingskader voor het al dan niet verlenen van een ontheffing zoals hiervoor is bedoeld is neergelegd in de beleidsregel. In deze beleidsregel staat het volgende.

"2. GELUIDHINDER

Bij de beoordeling van geluid moet naast het geluidsniveau ook rekening worden gehouden met andere factoren. Of geluid van een evenement als hinderlijk wordt ervaren, hangt af van diverse factoren die met elkaar samenhangen. In het normenstelsel van deze beleidsregel is rekening gehouden met onderstaande factoren.

Akoestische factoren

1. Het geluidsniveau. Hoe hoger het niveau, hoe groter de prikkeling en de stress worden.

2. De blootstellingsduur. De hinder neemt toe naarmate omwonenden langer worden blootgesteld aan geluid. Voor evenementen is dit zowel de duur als frequentie waarop deze plaatsvinden.

3. Lage tonen worden als meer storend ervaren. Daarom is bij evenementen waarbij muziek met veel lage bastonen wordt gedraaid, de hinderbeleving groter.

Sociaalpsychologische factoren

1. De maatschappelijke aanvaardbaarheid. Festiviteiten die een sterk maatschappelijk karakter hebben (carnaval, kermis en buurtfeesten) dragen bij aan de cohesie van een dorp of een wijk. Minder prettige bijkomstigheden, zoals hoge geluidsniveaus, worden hierbij eerder als acceptabel beschouwd.

2. De voorspelbaarheid. Onverwachte of onregelmatige blootstelling aan geluid leidt tot meer hinder dan in een situatie waarin het optreden van geluid voorspelbaar is.

3. Gevoel van beheersbaarheid (perceived control). Als er geen gevoel van beheersbaarheid is, dan ontstaat er ook steeds meer prikkeling en stress. Onder beheersbaarheid wordt verstaan: zekerheid over het begin en het eindtijdstip en het kunnen ontlopen ervan (bijvoorbeeld door uit logeren te gaan).

4. NORMENSTELSEL

Het geluid bij evenementen brengt een bepaalde mate van overlast met zich mee. Om deze overlast te beperken stellen we normen aan het aantal geluidsdagen, de  begin- en eindtijden en aan de hoeveelheid te produceren geluid. Dit vormt het normenstelsel van deze beleidsregel.

In de beleidsregel wordt aangegeven wat maximaal is toegestaan. Wat werkelijk wordt toegestaan is afhankelijk van de aanvraag van de geluidsontheffing en/of de uitkomsten van een akoestische onderzoek. De feitelijke normstelling, in de te verlenen geluidsontheffing, kan daardoor naar beneden afwijken van de maximale normen in deze beleidsregel.

Wij sluiten hiermee aan bij het ALARA (As Low As Reasonably Achievable) beginsel. Het ALARA beginsel komt voort uit de milieuregelgeving en is vervangen door het BBT principe. Doel van beiden is hetzelfde, namelijk dat toegepaste maatregelen en voorzieningen de grootst mogelijke bescherming aan het milieu moeten bieden, maar dat anderzijds deze maatregelen redelijk moeten zijn.

De beleidsregel sluit aan bij de "Nota Evenementen met een luidruchtig karakter" die in januari 1996 door de Inspectie Milieuhygiëne Limburg is opgesteld (hierna: de Nota). De Nota is een handreiking voor gemeenten en geeft criteria voor het houden van evenementen en is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen dan wel beperken van ernstige en onduldbare overlast. De Nota richt zich ten aanzien van de geluidsnormering overdag en ’s avonds op het waarborgen van de spraakverstaanbaarheid in de woning en in de nachtperiode op het vermijden van slaapverstoring. Uitgangspunt van de Nota is een normstelling die gericht is op de bescherming van de binnenruimten van de in de omgeving van het festival gelegen woningen en andere geluidgevoelige objecten tegen spraak-en slaapverstoring.

Het college dient bij het verlenen van de ontheffing te motiveren waarom met het oog op de te beschermen belangen een bepaalde mate van geluidhinder voor de omgeving kan worden toegestaan en waarom dat in overeenstemming is met de beleidsregel."

Beoordeling

7.       De Afdeling zal aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of de rechtbank, op grond van het bij haar voorliggende procesdossier en de  daaruit volgende feiten en omstandigheden, juist heeft geoordeeld.

In het bijzonder is de vraag aan de orde of de rechtbank in het licht van de toepasselijke wetgeving en het gemeentelijke beleid terecht heeft geoordeeld dat het collegebesluit motiveringsgebreken vertoont. Hoewel het festival waarvoor de ontheffing is verleend al heeft plaatsgevonden, is het belang van partijen, zoals zij ter zitting hebben aangegeven, gelegen in toekomstige ontheffingverlening.

Het hoger beroep van het college

8.       Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2021:1038, heeft de Afdeling zich uitgesproken over een door het college van Leeuwarden voor het festival Psy-Fi 2018 verleende ontheffing als bedoeld in artikel 4:6 van de APV. De zaak over de ontheffing voor dat festival is ter zitting bij de rechtbank en bij de Afdeling gelijktijdig behandeld met de thans voorliggende zaak over de ontheffing voor het festival WttV vanwege de samenhang tussen beide zaken, zoals deze ook blijkt uit het voor beide zaken uitgebrachte StAB-advies van 16 april 2019. De hierna volgende rechtsoverwegingen 9 en 10 zijn gelijkluidend aan de overwegingen in genoemde uitspraak. Ook in deze zaak oordeelt de Afdeling, zoals uit het navolgende blijkt, dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het bestreden besluit motiveringsgebreken bevat.

Affilteren

9.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het aan de geluidsontheffing verbonden voorschrift 2.4 over het affilteren van geluid onder de 40 Hz voor onjuist moet worden gehouden en voor vernietiging in aanmerking komt. Volgens het college is het aanpassen van dit voorschrift niet nodig, omdat voorschrift 2.2 voorkomt dat het geluidsniveau in de 40 Hz tertsband onbedoeld hoog zou kunnen zijn. Het college verwijst in dit verband naar de laatste alinea op pagina 45 van het StAB-advies waar het volgende staat: "Overigens wordt het geluidsniveau in de tertsband van 40 Hz in de praktijk gewoon gemeten. Indien de geluidsenergie in de 40 Hz tertsband in de praktijk zou leiden tot een overschrijding van de vergunde waarden, zal bijsturing van het geluidsniveau moeten plaatsvinden. Voorschrift 2.2 van de geluidsontheffingen voorziet daarin."

9.1.    Voorschrift 2.2 behorende bij het besluit van 16 juli 2018 luidt:

"Tijdens het evenement moet de houder van de ontheffing de geluidsnormen uit de tabellen 1 en 2 doorlopend monitoren."

Voorschrift 2.4 luidt:

"Het geluid onder de 40 Hz moet worden afgefilterd met een verval van 6 dB per tertsband."

9.2.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar het StAB-verslag, terecht overwogen dat voorschrift 2.4 voor onjuist moet worden gehouden. Het voorschrift voorziet niet in het affilteren van geluid gelijk aan 40 Hz. De StAB heeft hierover opgemerkt dat het geluidsniveau in deze tertsband daarom in theorie hoog zou kunnen zijn. Bij de geluidsberekeningen is met deze tertsbandfrequentie geen rekening gehouden, aldus de StAB in haar verslag. Daarom ligt het volgens de StAB in de rede het voorschrift zo aan te passen dat het muziekgeluid in de 40 Hz tertsband ook gereduceerd wordt. Dat, zoals het college onder verwijzing naar het StAB-verslag aanvoert, het geluidsniveau in de tertsband van 40 Hz in de praktijk gewoon wordt gemeten, is geen reden voor een ander oordeel, omdat voorschrift 2.4 als zodanig, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, onjuist is geformuleerd. Daarbij overweegt de Afdeling dat ook de beleidsregel, waarin dit voorschrift gelijkluidend is opgenomen, dus moet worden aangepast.

Woning Alddiel 9

10.     Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de StAB-verslagen van 16 april 2019 en 14 mei 2019 heeft overwogen dat de woning op het perceel Alddiel 9 niet juist is gemodelleerd in het akoestisch rapport van DGMR en dat is uitgegaan van een onjuist referentiepunt, namelijk de noordgevel in plaats van de oostgevel. Volgens het college is de zuidgevel van de boerderij bepalend en niet de oostgevel, althans is het feitelijk niet mogelijk om van de oostgevel uit te gaan, omdat de eigenaar van deze woning niet wilde dat de gevelwering aan de oostgevel wordt bepaald overeenkomstig de wettelijk voorgeschreven methodiek, zodat het ook niet mogelijk was om van de oostgevel uit te gaan. In hoger beroep stelt het college ook dat de modellering en het gekozen referentiepunt in het akoestisch rapport van DGMR volgens hem juist gunstiger voor de bewoners van deze woning is geweest.

10.1.  In het StAB-verslag van 16 april 2019 staat dat de oostgevel van belang is voor de beoordeling van het geluidsniveau in de woning, omdat de transmissieweg van het muziekgeluid via de oostgevel volgens de StAB naar alle waarschijnlijkheid maatgevend zal zijn voor het geluidsniveau in de (ouder)slaapkamer op de begane grond. Ter toelichting wijst de StAB op het volgende. De oostgevel bestaat voor het grootste deel uit een schuin oplopend dak met alleen een rieten bedekking op gordingen. De geluidsisolatie van de rieten dakbedekking is met name voor de lage frequenties zeer gering. Achter dit dak is een grote, hoge ruimte aanwezig. Deze ruimte wordt gebruikt voor opslag, maar op de begane grond is ook de ouderslaapkamer aanwezig. De (ouder)slaapkamer is voorzien van een houten plafond. Het is volgens de StAB zeer aannemelijk dat de transmissieweg van het muziekgeluid via het rieten dak, de open ruimte daarachter en het houten plafond, maatgevend zal zijn voor de in de (ouder)slaapkamer optredende geluidsniveaus in de avond- en nachtperiode. Daar komt volgens de StAB bij dat de oostgevel hoger wordt belast door muziekgeluid dan de zuidgevel.

10.2.  De Afdeling is van oordeel dat het door het college aangevoerde over het referentiepunt en de modellering onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de uitgangspunten van het onderzoek van de StAB en de uitkomsten daarvan onjuist zijn. In het onderzoek van DGMR van 9 mei 2018 is de oostgevel niet beoordeeld, terwijl de StAB de oostgevel wel van belang acht voor de beoordeling van het geluidsniveau in de woning. Dat is volgens de StAB het geval, omdat de transmissieweg van het muziekgeluid via de oostgevel naar alle waarschijnlijkheid maatgevend zal zijn voor het geluidsniveau in de (ouder)slaapkamer op de begane grond. Dat betekent dat er op basis van de onderzoeken die de StAB heeft beoordeeld onvoldoende zekerheid is over de vast te stellen geluidsbelasting in de woning. De uitkomsten van het daarna uitgebrachte DGMR-rapport van 7 mei 2019 leiden niet tot een ander oordeel. Uit het hogerberoepschrift en de rapporten van DGMR kan namelijk niet afgeleid worden dat de benadering van de StAB onjuist is. Het college sluit ook zelf niet uit dat de oostgevel maatgevend is. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat het college onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd waarom niet van de oostgevel als bepalende gevel moet worden uitgegaan.

Uit het voorgaande volgt dat het college dit motiveringsgebrek moet herstellen. Indien de eigenaar van Alddiel 9 weigert mee te werken aan een geluidsonderzoek ter plaatse, op de wijze zoals voorgesteld door de deskundige van het college, staat het het college vrij om de geluidsbelasting op de gevel te schatten uitgaande van een gemiddelde gevelwering.

Aangezien ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het belang van alle betrokken partijen bij deze procedure gelegen is in duidelijkheid voor een eventuele toekomstige ontheffingverlening, gaat de Afdeling niet in op de stelling van het college in hoger beroep dat de modellering en het referentiepunt, waarvan in het rapport van DGMR is uitgegaan, juist gunstig voor de bewoners van deze woning zou zijn geweest.

Het betoog slaagt niet.

Toepasselijk spectrum van de muziek, de waarden op de gevel en in de woning

11.     Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het besluit van 18 december 2018 niet is voorzien van een deugdelijke motivering, omdat in het DGMR-rapport dat ten grondslag ligt aan het besluit van 18 december 2018 is uitgegaan van een onjuist spectrum van de muziek. Volgens het college moet het spectrum van de muziek worden aangemerkt als "house" en niet als "ultra bas". Het wijst er in dat verband op dat als wordt gekeken naar de 20 hoogst gemeten dB(C) waarden, er wordt uitgekomen bij het muziekspectrum "house". Het college stelt zich in dit verband ook op het standpunt dat de StAB weliswaar terecht tot de conclusie komt dat de samenhang tussen de maxima in dB(A) en dB(C) ontbreekt, maar dat dit er in de praktijk slechts toe zal leiden dat het maximum in dB(A) niet kan worden toegepast, omdat dan het maximum in dB(C) zal worden overschreden.

Het college betoogt verder dat de rechtbank, onder verwijzing naar de StAB-verslagen, ten onrechte heeft overwogen dat de door het college in de besluiten van 22 juni 2018 en 18 december 2018 opgenomen waarden voor de woningen rondom "De Groene Ster" ontoereikend zijn gemotiveerd, voor zover het gaat om de dB(C)-norm in de dag- avond- en nachtperiode.

11.1.  In de beleidsregel zijn de volgende beleidsuitgangspunten opgenomen:

Dag- en avondperiode:

Maximaal 70 dB(A) en 95 dB(C) op de gevel van gevoelige gebouwen (woningen).

Nachtperiode:

Maximaal 45 dB(A) en 70 dB(C) op de gevel van gevoelige gebouwen (woningen).

Front of house:

Er is een maximaal geluidsniveau van 103 dB(A) toegestaan.

Er is een maximaal geluidsniveau van 113 dB(C) toegestaan.

Hierbij geldt dat:

- per evenement de organisator met een akoestisch onderzoek moet aantonen welk spectrum het uitgangspunt is en welke frequentieband maatgevend is. Op basis van de meetgegevens van de in de afgelopen jaren gehouden evenementen en rekening houdend met de gevelwering per woning en uitgaande van het voorkomen van spraak- en slaapverstoring in de woning komt verweerder tot de bovenstaande maximale normwaarden;

- geluidsmetingen worden uitgevoerd conform het meetprotocol beschreven in bijlage 2: Meetprotocol voor geluidsmetingen evenementen gemeente Leeuwarden.

Uit de toelichting met betrekking tot de dB(A)-normering volgt dat voor de dag- en avondperiode het uitgangspunt van spraakverstaanbaarheid geldt. Rekening houdende met gemiddelde gevelisolaties van 20 à 25 dB, mag worden uitgegaan van een gevelbelasting van maximaal 70 à 75 dB(A), om een binnenniveau in de omliggende woningen te kunnen garanderen van maximaal 50 dB(A), volgens de Nota Limburg de grens van onduldbare hinder. Bij meerdaagse evenementen in "De Groene Ster" mag ook in de nachtperiode (versterkt) geluid gemaakt worden. Hierbij mag in de omliggende woningen een geluidsniveau optreden waarbij ‘geen slaapverstoring’ optreedt. Rekening houdend met een gevelisolatie van 15 tot 20 dB, betekent dit voor de gevelwaarden: 45 dB(A).

11.2.  In de beleidsregel wordt voor de wijze van meten en rekenen verwezen naar de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999. De Handleiding kent tot op heden geen gestandaardiseerde wijze van toepassen van een toeslag voor laagfrequent geluid met frequenties beneden circa 100 Hz waardoor het zich sterk van gewoon hoorbaar geluid onderscheidt, waarop het college in hoger beroep ook heeft gewezen . Dit laat onverlet dat het college bij de beoordeling van de gevolgen van het (versterkte) muziekgeluid voor een omwonende of voor de omgeving rekening houdt met het toepasselijke muziekspectrum. Daartoe moest de organisator van WttV op grond van de beleidsregel door middel van een akoestisch onderzoek aantonen welk muziekspectrum het uitgangspunt is, waartoe het onderzoek van DGMR van 9 mei 2018 strekte. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de StAB-rapportages gemotiveerd geoordeeld dat en waarom het bestreden besluit ook op het punt van het toepasselijke spectrum en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek gebreken vertoont. Hoewel er verschillen zijn tussen de muziekspectra van de festivals Psy-Fi, waarvan het college zelf heeft aangegeven dat het spectrum "ultra bass" tot uitgangspunt moet worden genomen, en WttV, waarvan het college dit niet heeft aangegeven, ziet de Afdeling in hetgeen in hoger beroep op dit punt is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college voor het festival WttV onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat in dit geval wat het toepasselijke muziekspectrum betreft voor het juiste uitgangspunt is gekozen. Dit klemt temeer nu het college in de beleidsregel voor zichzelf de uitdrukkelijke opdracht heeft geformuleerd om te motiveren waarom met het oog op de te beschermen belangen een bepaalde mate van geluidhinder voor omwonenden kan worden toegestaan en waarom dit in overeenstemming met de beleidsregel is. Niet in geschil is dat daarvoor het toepasselijke muziekspectrum van belang is. In de beleidsregel heeft het college als relevante akoestische factor ook opgenomen dat lage tonen als meer storend worden ervaren.

Wat het college ter zitting in hoger beroep over de werking van het meet- en controlesysteem heeft aangevoerd, in het bijzonder voor het in deze zaak aan de orde zijnde festival WttV, zou, bij een in de toekomst deugdelijk gemotiveerd besluit, mogelijk mede kunnen bijdragen aan een conclusie dat binnen de kaders van de APV en de Beleidsregel aan omwonenden voldoende bescherming wordt geboden, maar betekent niet dat het oordeel van de rechtbank als zodanig in de onderhavige zaak in hoger beroep geen stand kan houden. Gelet op de samenhang met genoemde gelijktijdige uitspraak over de wijze waarop het college omgaat met het laagfrequent geluid bij muziekevenementen waarbij versterkte muziek ten gehore wordt gebracht op een zodanige wijze dat geluidhinder kan ontstaan voor een omwonende of de omgeving, ziet de Afdeling geen aanleiding om, met het oog op een eventuele finale geschilbeslechting, de motivering van het bestreden besluit in het licht van de verschillen tussen de twee festivals verder te bespreken. De overige hogerberoepsgronden van het college behoeven, gelet hierop, geen bespreking.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie hoger beroep van het college

12.     Het hoger beroep is ongegrond.

Het hoger beroep van de Groene Ster

Geomilieu

13.     De Groene Ster betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het computerprogramma Geomilieu voor het recreatiegebied "De Groene Ster" niet werkt, omdat het geen rekening houdt met grondinversies. Zij wijst erop dat ’s avonds en ’s nachts in de warme zomermaanden, ook vanwege het vele water in het recreatiegebied, er zo vaak sprake zal zijn van grondinversie dat er een correctie moet plaatsvinden op de berekende waarden. Er is volgens haar een betere methode beschikbaar die als best beschikbare techniek heeft te gelden. Het gaat om het CNOSSOS-EU model. In dat verband wijst de Groene Ster op de Richtlijn EU 2015/996 van de Europese Commissie van 19 mei 2015 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingsmethoden voor lawaai overeenkomstig Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (hierna: de Richtlijn omgevingslawaai), waarvan de implementatietermijn is verlopen op 31 december 2018. Die richtlijn heeft betrekking op het CNOSSOS-EU model. De Groene Ster voert aan dat ten tijde van het besluit van 18 december 2018 de implementatietermijn weliswaar nog niet was verstreken, maar dat het CNOSSOS-EU model in dit geval toch als best beschikbare techniek had te gelden, omdat al meer dan 80% van de implementatietermijn was verstreken.

13.1.  De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de berekeningen met behulp van het programma Geomilieu geen representatief beeld opleverden van de geluidseffecten in het recreatiegebied "De Groene Ster". In dat verband wordt verwezen naar het verslag van de StAB van 16 april 2019 waarin staat dat hoewel methode II.8 niet voorziet in een overdrachtsberekening bij (sterke) temperatuurinversie, wel gesteld kan worden dat in zekere zin ook rekening is gehouden met dit effect door het niet toepassen van de aftrek van de meteo-correctieterm. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, uitgaande van de StAB-verslagen van 16 april 2019 en 14 mei 2019, het CNOSSOS-EU model, in ieder geval ten tijde van het besluit op bezwaar van 18 december 2018, niet had te gelden als best beschikbare techniek, zoals genoemd in paragraaf 4.4 van de beleidsregel.

Wat betreft het beroep van de Groene Ster op de Richtlijn omgevingslawaai wordt het volgende overwogen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college CNOSSOS-EU al had moeten toepassen omdat de implementatietermijn van de richtlijn ten tijde van het besluit op bezwaar ten einde liep. In de pre-ambule bij de Richtlijn omgevingslawaai staat namelijk onder punt 9 dat de bepalingsmethoden waarin in de bijlage bij deze richtlijn is voorzien, overeenkomstig artikel 2, lid 1, uiterlijk op 31 december 2018 moeten worden aangenomen en lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2002/49/EG tot die datum de bestaande bepalingsmethoden mogen blijven gebruiken die zij eerder op nationaal niveau hebben aangenomen.  Dat betekent dus dat als lidstaten niet voor 1 januari 2019 de nieuwe bepalingsmethoden van de Richtlijn omgevingslawaai door middel van implementatiewetgeving in werking hadden laten treden, zij tot die datum de oude bepalingsmethoden van Richtlijn 2002/49/EG mochten blijven gebruiken. De Nederlandse wetgever heeft de implementatiewetgeving van de Richtlijn omgevingslawaai per 1 januari 2019 in werking laten treden. Alleen al daarom is er geen grond voor het oordeel dat de bepalingsmethoden van de Richtlijn omgevingslawaai op het bestreden besluit van 18 december 2018 hadden moeten worden toegepast.

Het betoog slaagt niet.

De wijze van vergunnen

14.     De Groene Ster betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de veranderde wijze van vergunnen een toename van de overlast van het basgeluid in dB(C) toestaat. In dit verband wijst zij erop dat het college volgens haar sinds 2017 een andere strategie hanteert: er wordt FoH een maximum niveau aan dB(C) vergund, waarbij dit niveau is berekend uit de maximale waarde voor dB(A) waarbij dan 10 dB wordt opgeteld. Dat betekent volgens de Groene Ster dat voor elk evenement, voor de mainstage en vaak ook voor het tweede podium, een maximaal geluidsniveau van 103 dB(A) en 113 dB(C) wordt vergund. Dat betekent in de visie van de Groene Ster dat de dB(C) niet meer meelift met de dB(A), waardoor er veel grotere verschillen tussen de dB(A) en dB(C) ontstaan dan onder de vroeger vergunde verschilwaarden. Volgens de Groene Ster overheersen de bastonen veel meer dan bij de vorige stijl van dB(C) vergunnen en mogen die bovendien ’s nachts even luid blijven klinken waardoor er veel meer hinder voor omwonenden ontstaat.

14.1.  De StAB komt in haar verslag van 16 april 2019, na een uitgebreide analyse, tot de conclusie dat de stelling van de Groene Ster dat een koppeling tussen de muziekniveaus in dB(A) en dB(C) zou zijn losgelaten, niet juist is. De Groene Ster heeft bij brief van 5 mei 2019 te kennen gegeven dat zij denkt dat de StAB haar niet heeft begrepen en nogmaals uitgelegd wat zij wel bedoelt. Daarop is door de StAB in het aanvullende verslag van 14 mei 2019 gereageerd. De Groene Ster heeft in haar hoger beroep niet duidelijk gemaakt waarom de rechtbank niet van het aanvullend verslag van de StAB heeft mogen uitgaan.

Het betoog slaagt niet.

Beperking van de start- en eindtijden festival

15.     De Groene Ster betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat overbelasting van het gebied door andere evenementen niet kan meewegen bij het verlenen van deze ontheffing. Ter voorkoming van onduldbare hinder door cumulatie dient volgens de Groene Ster voor eendaagse evenementen in navolging van het StAB-verslag maximaal twaalf uur versterkte muziek te worden vergund en voor meerdaagse evenementen maximaal acht uur elektronisch versterkte muziek te worden vergund.

Dat het nodig is om het aantal uren versterkte muziek terug te brengen heeft volgens de Groene Ster te maken met de aantoonbare korte termijneffecten die er voor de bevolking als geheel, dus onafhankelijk van het onderscheid tussen volwassenen en kinderen, zijn. In dat verband wijst de Groene Ster op de "Notitie chronobiologische en slaapverstorende effecten van geluidshinder" (hierna: de notitie) van M.C.M. Gordijn, PhD (arts).

15.1.  Anders dan de Groene Ster aanvoert, wordt er in de beleidsregel wel rekening gehouden met de cumulatie van verschillende evenementen. Zo is er in de beleidsregel bepaald dat er maximaal 12 dagen per jaar een geluidsontheffing mag worden verleend. Verder is in de beleidsregel geregeld dat er bij een meerdaags evenement in het recreatiegebied "De Groene Ster" voor maximaal 5 dagen een geluidsontheffing kan worden verleend en dat de periode tussen de verlening van elkaar opvolgende geluidsontheffingen minimaal twee weekenden zonder geluid moet bevatten.

Het wettelijk kader van de APV en de beleidsregel staan, anders dan door de Groene Ster bepleit, niet in de weg aan verlening van de onderhavige ontheffing. De rechtbank heeft in het door de Groene Ster aangevoerde geen aanleiding hoeven zien om te oordelen dat het college ook anderszins rekening had moeten houden met andere evenementen, zoals door het beperken van de begin- en eindtijden.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

15.2.  De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank, in wat door de Groene Ster is aangevoerd over de korte termijneffecten op de gezondheid van de bevolking, geen aanleiding heeft hoeven zien om de in de verslagen door de StAB neergelegde bevindingen en de daarop gebaseerde conclusie niet te volgen. De StAB is in haar verslag en aanvullende reactie ingegaan op het door de Groene Ster aangevoerde. Het door de Groene Ster in hoger beroep aangevoerde geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.

Het betoog slaagt ook in zoverre niet.

Conclusie hoger beroep de Groene Ster

16.     Het hoger beroep van de Groene Ster is ongegrond.

Eindconclusie

17.     De hoger beroepen van het college en van de Groene Ster zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

18.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2021

776.