Uitspraak 202102343/2/R3


Volledige tekst

202102343/2/R3.
Datum uitspraak: 11 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 25 februari 2021 in zaak nrs. LEE 20/676, 20/677, 20/688, 20/689 en 20/690 in het geding tussen:

  1. [verzoekers sub 1], beiden wonend te Aalsum, gemeente Noardeast-Fryslân,
  2. [verzoeker sub 2], wonend te Aalsum, gemeente Noardeast-Fryslân,
  3. [verzoeker sub 3], wonend te Aalsum, gemeente Noardeast-Fryslân,
  4. [verzoekers sub 4], beiden wonend te Aalsum, gemeente Noardeast-Fryslân,
  5. [verzoeker sub 5], wonend te Aalsum, gemeente Noardeast-Fryslân, en anderen,

en

het college.

Openbare zitting gehouden op 11 mei 2021 om 14:30 uur.

Tegenwoordig:

staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter

griffier: mr. F.C. van Zuijlen

Verschenen:

- het college, vertegenwoordigd door mr. D. Wielstra-Veenstra;

- [verzoekers sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en [verzoekers sub 4], allen bijgestaan door mr. M.T. Hoen, advocaat te Wijnjewoude;

- [verzoeker sub 5] en anderen, bij monde van [verzoeker sub 5] en [gemachtigde];

- Pluimveebedrijf het Waddenei Aalsum, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. C.J.H. Delissen, rechtsbijstandverlener te Tilburg.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 februari 2021.

Het geding gaat over een aan Pluimveebedrijf het Waddenei Aalsum bij besluit van 9 juli 2019 verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een omheining op het perceel van het pluimveebedrijf aan de Mockamawei 18 te Aalsum. Uit de dossierstukken blijkt dat het pluimveebedrijf de bedrijfsvoering wenst te wijzigen en een deel van de gronden wenst te gebruiken voor de vrije uitloop van kippen. Ten behoeve hiervan heeft het pluimveebedrijf een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een omheining, welke omgevingsvergunning bij besluit van 9 juli 2019 is verleend. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 21 januari 2020 het besluit van 9 juli 2019 in stand gelaten.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 25 februari 2021 het besluit op bezwaar vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 9 juli 2019 te herroepen, de aanvraag af te wijzen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat bij de beoogde vrije uitloop van 30.000 kippen het er voor moet worden gehouden dat sprake zal zijn van zodanig intensief gebruik van de gronden, dat niet meer gesproken kan worden van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering overeenkomstig het in het bestemmingsplan toegestane gebruik voor grasland. Dit strijdige gebruik had volgens de rechtbank bij de beoordeling van de vergunningaanvraag voor de omheining meegenomen moeten worden, omdat bij de toetsing van een bouwplan ook moet worden beoordeeld of het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een schorsing van de aangevallen uitspraak. De voorzieningenrechter ziet aanleiding dit verzoek toe te wijzen en beslist daarom het volgende.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2021 in zaak nrs. LEE 20/676, 20/677, 20/688, 20/689 en 20/690, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

Overwegingen

Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

De voorzieningenrechter acht gelet op de handhavingsverzoeken die na de uitspraak van de rechtbank tegen de gerealiseerde omheining zijn ingediend een spoedeisend belang aanwezig.

In de bodemprocedure kan worden beoordeeld of de rechtbank terecht het gebruik voor de vrije uitloop van kippen heeft meegenomen in de toetsing van de vergunningaanvraag voor de omheining en zo ja, of de rechtbank dit gebruik terecht in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft geacht. Ook indien dit oordeel van de rechtbank in de bodemprocedure juist blijkt, dan heeft de voorzieningenrechter op voorhand nog steeds gerede twijfel of de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven. De rechtbank had bij de geconstateerde strijd met het bestemmingsplan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter namelijk niet zonder meer zelf in de zaak mogen voorzien door het primaire besluit van 9 juli 2019 te herroepen, de aanvraag af te wijzen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar. Het is bij strijd met het bestemmingsplan namelijk de bevoegdheid van het college om te besluiten of al dan niet een omgevingsvergunning voor het bouwen of het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met dat bestemmingsplan wordt verleend. Het college heeft daarbij beleidsruimte. De rechtbank heeft daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte zelf in de zaak voorzien. De door [verzoekers sub 4] in het nadere stuk van 7 mei 2021 onder 3 en voetnoot 2 genoemde drie uitspraken van de Afdeling (7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3593, 26 september 2018,  ECLI:NL:RVS:2018:3114, en 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3054) over zelf in de zaak voorzien geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Zoals in deze uitspraken is overwogen, is zelf in de zaak voorzien niet mogelijk, indien dat de rechter noopt tot een oordeel over een aangelegenheid waarover partijen zich in de procedure niet of onvoldoende hebben uitgelaten en daartoe ook geen aanleiding bestond. Dat is hier het geval. Het college heeft zich in dit geval namelijk nog niet kunnen uitlaten over de vraag of bij strijd met het bestemmingsplan de omgevingsvergunning voor dit strijdige gebruik kan worden verleend.

Omdat gerede twijfel bestaat of de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure in stand blijft, acht de voorzieningenrechter het niet wenselijk dat vooruitlopend op de bodemprocedure naar aanleiding van verschillende al ingediende handhavingsverzoeken handhavend wordt opgetreden tegen de deels al gerealiseerde omheining. De belangen van de vergunninghouder om de omheining in afwachting van de bodemprocedure niet te hoeven afbreken wegen, mede gelet op zijn belang om zijn perceel omheind te houden, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gezien de gerede twijfel die bestaat over de instandhouding van de uitspraak van de rechtbank, zwaarder dan de belangen van de omwonenden die om handhaving hebben verzocht. Daarom wordt de uitspraak van de rechtbank geschorst. Hiermee wil de voorzieningenrechter ook een verdere opeenstapeling van procedures, waaronder deze procedure over de omgevingsvergunning en de inmiddels opgestarte handhavingsprocedures over de omheining, voorkomen. In de bodemprocedure kan, zoals gezegd, de vraag aan de orde komen of de rechtbank terecht het gebruik voor de vrije uitloop van kippen heeft meegenomen in de toetsing van de vergunningaanvraag voor de omheining en zo ja, of de rechtbank dit gebruik terecht in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft geacht.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

810.