Uitspraak 202002346/1/R2


Volledige tekst

202002346/1/R2.
Datum uitspraak: 19 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. Milieuvereniging Oosterhout, gevestigd te Oosterhout,

2. [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2]), respectievelijk gevestigd en wonend te Den Hout, gemeente Oosterhout,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 februari 2020 in zaken nrs. 19/4206 en 19/4241 in het geding tussen:

Milieuvereniging Oosterhout en [appellante sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2018 heeft het college geweigerd aan [appellante sub 2] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een verdieping op het bestaande gebouw aan de [locatie] in Den Hout.

Bij besluit van 26 juni 2019 heeft het college het tegen het besluit van 11 december 2018 door [appellante sub 2] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de omgevingsvergunning met voorschriften alsnog verleend.

Bij uitspraak van 27 februari 2020 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 26 juni 2019 ingestelde beroep van de Milieuvereniging Oosterhout ongegrond verklaard, het beroep van [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen dat besluit gegrond verklaard en het besluit van 26 juni 2019 vernietigd voor zover daar de voorschriften 6 en 7 aan zijn verbonden en voor zover in voorschrift 8 de zinsnede "voordat met de bouw van de vergunde uitbreiding wordt begonnen" was opgenomen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Milieuvereniging Oosterhout hoger beroep ingesteld.

[appellante sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Milieuvereniging Oosterhout heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2021, waar Milieuvereniging Oosterhout, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. M.P. Wolf en mr. E.C.J. Wouters, beiden advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.E.J. Wuijts, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante sub 2] heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) ingediend. Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van [paviljoen] op het perceel [locatie] met een verdieping op het bestaande gebouw. Voorts voorziet het bouwplan in een uitbreiding van het parkeerterrein. Bij het besluit van 26 juni 2019 heeft het college het door [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning met voorschriften alsnog verleend. Hiertegen hebben [appellante sub 2] en Milieuvereniging Oosterhout beroep bij de rechtbank ingesteld.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat met het begrip "weg" uitsluitend de openbare weg is bedoeld en dat het college voor het bepalen van het peil in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de Pannenhuisstraat. De rechtbank was van oordeel dat de bouw- en goothoogte gemeten vanaf dit peil als gevolg van het bouwplan niet zullen worden overschreden.

Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid en dat er in dit geval geen aanleiding bestond om van de geldende parkeernormen af te wijken en een hogere parkeernorm toe te passen.

Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen voorschrijven dat de beoogde parkeerplaatsen moeten zijn gerealiseerd voordat met de bouw kan worden aangevangen. De rechtbank heeft op dit punt zelf in de zaak voorzien door de zinsnede "voordat met de bouw van de vergunde uitbreiding wordt begonnen" uit voorschrift 8 van de omgevingsvergunning te vernietigen.

Goothoogte

3.       Milieuvereniging Oosterhout betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bij het bepalen van het peil onder "weg" uitsluitend de openbare weg wordt verstaan en dat dientengevolge de Pannenhuisstraat als peil moet worden beschouwd. Volgens Milieuvereniging Oosterhout is in de begripsbepalingen bij het bestemmingsplan "Buitengebied" niet gedefinieerd wat onder het begrip "weg" dient te worden verstaan, zodat volgens haar de feitelijke situatie bepalend is. Volgens Milieuvereniging Oosterhout ligt er in de feitelijke situatie een verharding als toegangsweg van de Pannenhuisstraat naar een vierkant plein met parkeerplaatsen voor de hoofdingang van [paviljoen]. Volgens haar dient het vierkante plein bij de hoofdtoegang te worden beschouwd als de weg waarvan de hoogte het peil is en niet de hoogte van de verderop gelegen Pannenhuisstraat. Volgens Milieuvereniging Oosterhout wordt in het geval de hoogte van het vierkante plein als peil wordt aangehouden de maximale goothoogte uit het bestemmingsplan "Buitengebied" overschreden en is de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan verleend.

3.1.    Artikel 1.88 van de planregels bij het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied" luidt:

"Peil

a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil / of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil."

Artikel 2.4 luidt:

"De goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel."

Artikel 2.5 luidt:

"De bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen."

Artikel 12.2.3 luidt:

"Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

c. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 12.1.2, onder a., is opgenomen."

3.2.    De planregels bevatten geen definitie van het begrip "weg". Dat alleen openbare wegen van belang zijn voor de vaststelling van het peil kan niet uit de planregels worden afgeleid. De Milieuvereniging Oosterhout betoogt dan ook op zichzelf terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bij het bepalen van het peil onder "weg" uitsluitend de openbare weg wordt verstaan.

De Afdeling volgt echter niet het betoog van de Milieuvereniging dat uit de planregels kan worden afgeleid dat de planwetgever heeft bedoeld het zogeheten vierkante plein bij de hoofdingang in dit geval aan te merken als "weg". De Afdeling volgt het standpunt van het college dat in dit geval, gelet op de feitelijke situatie, waarin de hoofdtoegang van het gebouw niet direct aan de weg grenst, artikel 1.88, onder b, van de planregels van toepassing is. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat bij toepassing van die planregel de hoogte van de - onverharde - Pannenhuisstraat bepalend is voor het peil, omdat de hoofdtoegang van het gebouw aan de zijde van de Pannenhuisstraat is gelegen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college aldus het peil in overeenstemming met deze planregel heeft bepaald. Het oordeel van de rechtbank dat de maximum goothoogte van 6 m als gevolg van het bouwplan aldus niet wordt overschreden, is juist.

Aanvullend overweegt de Afdeling als volgt. De Milieuvereniging betoogt dat sprake is van overschrijding van de toegestane goothoogte indien zou worden uitgegaan van het in haar ogen juiste peil, namelijk de verharding, door haar aangeduid als het vierkante plein, voor de hoofdingang van het paviljoen.

Uit de bouwtekeningen blijkt dat de te bouwen verdieping aan de voorzijde een goot heeft. Die is niet hoger dan 6 m vanaf het op deze tekening aangegeven maaiveld, welk maaiveld zelfs lager is dan het plein voor het paviljoen. Uit artikel 2.4 van de planregels volgt daarom dat, wanneer de hoogte van het plein als peil zou worden aangemerkt, het bouwwerk wat betreft de goothoogte in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Daaraan doet niet af dat, zoals Milieuvereniging Oosterhout stelt, de achterzijde van de verdieping een plat dak heeft. Omdat de verdieping een goot heeft, moet de goothoogte van het bouwplan niet ter hoogte van het platte dak worden bepaald maar ter hoogte van de goot. Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2908.

Het betoog faalt.

Parkeren

4.       Milieuvereniging Oosterhout betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.   Daartoe voert Milieuvereniging Oosterhout aan dat in de oude nota "Stilstaan in de toekomst" uitsluitend parkeernormen waren opgenomen voor de bebouwde kom en niet voor het buitengebied, waarvan het perceel deel uitmaakt. Volgens haar geldt dit beperkte toepassingsgebied eveneens voor de nadien vastgestelde "Nota Parkeernormen 2019", waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen het centrumgebied en gronden daarbuiten. Volgens Milieuvereniging Oosterhout is de door het college op grond van de geldende "Nota Parkeernormen 2019" toegepaste parkeernorm van 12 parkeerplaatsen per 100 m2 dan ook niet toereikend, omdat sprake is van een restaurant in het buitengebied en niet in de bebouwde kom.

Volgens haar is daarom maatwerk nodig. Het restaurant ligt afgelegen en is ook niet goed bereikbaar per fiets of met het openbaar vervoer. Het college heeft bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het restaurant eerder aangegeven dat een parkeernorm van 14 parkeerplaatsen per 100 m2 niet toereikend werd geacht. Milieuvereniging Oosterhout voert voorts aan dat het college in het besluit op bezwaar van 21 april 2015 met betrekking tot het reeds bestaande restaurant onder verwijzing naar publicatie nr. 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW) heeft toegelicht dat destijds diende te worden uitgegaan van een parkeernorm van 14 tot 16 parkeerplaatsen per 100 m2. Volgens haar heeft het college dan ook niet inzichtelijk kunnen maken dat voor deze uitbreiding van het restaurant kan worden volstaan met een lagere parkeernorm van 12 parkeerplaatsen per 100 m2. Uit publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen" van het CROW kan evenmin worden afgeleid dat een lagere parkeernorm kan worden gehanteerd voor restaurants in het buitengebied.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college heeft kunnen uitgaan van de in de "Nota Parkeernormen 2019" opgenomen parkeernorm van 12 parkeerplaatsen per 100 m2. Het college had, ook indien de "Nota Parkeernormen 2019" wel van toepassing zou zijn, aanleiding moeten zien om in overeenstemming met paragraaf 3.1.2 van deze parkeernota door middel van maatwerk een hogere parkeernorm te hanteren. In deze paragraaf wordt het college de ruimte gelaten om in een concreet geval hogere parkeernormen te hanteren. Nu in de huidige situatie sprake is van aanzienlijke parkeeroverlast, had het college temeer aanleiding moeten zien om een hogere parkeernorm te hanteren, aldus Milieuvereniging Oosterhout.

4.1.    Artikel 3.1 van het bestemmingsplan "Parapluherziening Parkeren Oosterhout 2018" luidt:

"Parkeren

a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan uitsluitend worden verleend, indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen; indien niet in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd;

b. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen.

Hiervoor gelden de volgende regels:

1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw en in het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden, dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

2. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;

3. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het geldende door de gemeenteraad op 15 december 2009 vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid, als neergelegd in de nota ‘Stilstaan in de toekomst; Parkeerbeleid op de middellange termijn (2020)’, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;

4. De parkeervoorzieningen, als bedoeld onder 1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen, als bedoeld onder 2, dienen in stand te worden gehouden."

Paragraaf 3.1.2 van de "Nota Parkeernormen 2019" luidt:

"De normcorrectie

Er kunnen redenen zijn waarom voor een specifieke ontwikkeling de parkeernormen gecorrigeerd moeten worden. Bijvoorbeeld omdat de initiatiefnemer (ontwikkelaar) voor een woningblok de ambitie heeft om een autovrij gebied te ontwikkelen en er daarom voor kiest een doelgroep te huisvesten van personen die geen eigen auto’s hebben, maar voor hun mobiliteitsbehoefte onder meer gebruik maken van een gezamenlijk deelauto initiatief. Of een bedrijvencomplex dat naast een goed openbaar vervoer knooppunt of snelfietsroute ligt en zich specifiek richt op bedrijven met medewerkers die in zeer beperkte mate of zelfs zonder auto naar hun werk komen en geen auto nodig hebben om hun werk uit te kunnen oefenen. In alle gevallen geldt dat de normcorrectie slechts van toepassing kan worden verklaard, als een onderbouwd plan (zie hoofdstuk 2) de beoogde oplossing aantoont en de mogelijke risico’s van de daartoe gedane aannames / ambities beheersbaar kunnen worden gemaakt."

4.2.    De Afdeling stelt vast dat ten tijde van het besluit op bezwaar van 26 juni 2019 de "Nota Parkeernormen 2019" in werking was getreden. In de "Nota Parkeernormen 2019" is een onderscheid gemaakt tussen de gronden binnen de zogeheten centrumtangent en gronden buiten de centrumtangent. Uit de overzichtskaart bij de "Nota Parkeernormen 2019" blijkt dat het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft behoort tot het gebied buiten de centrumtangent. In bijlage 4 bij de "Nota Parkeernormen 2019" zijn voor zowel de gronden binnen de centrumtangent als voor gronden daarbuiten de algemene parkeernormen opgenomen. Het college heeft de parkeerbehoefte berekend aan de hand van de "Nota Parkeernormen 2019" en daarvoor de voor restaurants buiten de centrumtangent geldende parkeernorm van 12 parkeerplaatsen per 100 m2 toegepast. Het college heeft aan de hand van deze parkeernorm berekend dat voor de uitbreiding van het restaurant met 600 m2 minimaal 72 parkeerplaatsen zijn benodigd en toegelicht dat deze parkeerplaatsen zijn verdisconteerd in de op grond van voorschrift 8 van de omgevingsvergunning voorgeschreven 224 parkeerplaatsen voor [paviljoen].

4.3.    De Afdeling is, gelet op de ligging van de betreffende gronden buiten de centrumtangent, waarvoor in bijlage 4 bij de "Nota Parkeernormen 2019" parkeernormen zijn opgenomen, met de rechtbank van oordeel dat het college bij de berekening van de parkeerbehoefte voor de uitbreiding terecht de op grond van de "Nota Parkeernormen 2019" geldende parkeernormen voor gronden buiten de centrumtangent heeft toegepast.

Verder is de Afdeling van oordeel dat het college in de door Milieuvereniging Oosterhout genoemde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om, zo nodig met toepassing van paragraaf 3.1.2 van de "Nota Parkeernormen 2019", door middel van maatwerk een hogere parkeernorm toe te passen. Daartoe overweegt de Afdeling dat de publicaties van het CROW waarnaar de Milieuvereniging Oosterhout verwijst kunnen worden toegepast bij de berekening van de parkeerbehoefte van een beoogde ontwikkeling, maar daartoe bestaat geen verplichting. Dat het college eerder bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het reeds gerealiseerde restaurant zou zijn uitgegaan van in deze CROW-publicaties aanbevolen parkeernormen, laat onverlet dat het college de parkeerbehoefte voor de uitbreiding van het restaurant diende te berekenen aan de hand van de ten tijde van het besluit op bezwaar toepasselijke "Nota Parkeernormen 2019". In de afgelegen ligging en de gestelde bestaande parkeeroverlast heeft het college in redelijkheid ook geen aanleiding hoeven te zien om met toepassing van paragraaf 3.1.2 van de "Nota Parkeernormen 2019" de actuele parkeernormen te corrigeren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, anders dan waarvan Milieuvereniging Oosterhout uitgaat, het bouwplan geen oplossing hoeft te bieden voor eventuele bestaande parkeerproblemen, die bovendien door het college worden betwist. Het onderhavige bouwplan moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de voorziene uitbreiding van het restaurant, zodat de bestaande parkeerdruk niet zal toenemen. Het is echter niet nodig dat het bouwplan de bestaande parkeerproblemen oplost.

Het betoog faalt.

Voorschrift 8 van de omgevingsvergunning

5.       Milieuvereniging Oosterhout betoogt dat de rechtbank ten onrechte de zinsnede "voordat met de bouw van de vergunde uitbreiding mag worden begonnen" uit de voorschriften in de omgevingsvergunning over de aan te leggen parkeerplaatsen heeft vernietigd. Volgens Milieuvereniging Oosterhout was met die zinsnede gewaarborgd dat op het moment dat met de bouw zou worden begonnen de parkeerplaatsen zouden zijn gerealiseerd, zodat de uitbreiding niet in gebruik kon worden genomen zonder de te realiseren parkeerplaatsen. Volgens Milieuvereniging Oosterhout kan zonder de vernietigde zinsnede de realisatie van de parkeerplaatsen ook plaatsvinden na ingebruikname van de uitbreiding, waardoor de toch al grote parkeerdruk verder zal toenemen. Volgens haar komt daar nog bij dat als de omgevingsvergunning is verleend, het plan geen rechtstreekse grondslag meer biedt om handhaving van de planregels over parkeren af te dwingen.

6.       [appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte uitsluitend de zinsnede "voordat met de bouw van de vergunde uitbreiding wordt begonnen" uit voorschrift 8 van de omgevingsvergunning heeft vernietigd en dat het gehele voorschrift diende te worden vernietigd.

Volgens haar heeft de rechtbank niet onderkend dat dit voorschrift over parkeren, gelet op artikel 2.22. tweede en derde lid, van de Wabo, niet aan de betreffende omgevingsvergunning kan worden verbonden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat alleen voorschriften kunnen worden opgenomen die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20 van de Wabo en dat ook geen sprake is van een voorwaarde als bedoeld in artikel 2.22, derde lid, van de Wabo. Verder betoogt zij dat in het bestemmingsplan "Parapluherziening Parkeren Oosterhout 2018" reeds is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zodat dit niet in deze omgevingsvergunning hoefde te worden opgenomen.

Volgens [appellante sub 2] heeft de rechtbank verder miskend dat voorschrift 8 van de omgevingsvergunning in strijd is met het voornoemde paraplu-bestemmingsplan en de "Nota Parkeernormen 2019", nu volgens dit voorschrift een hoger aantal parkeerplaatsen moet worden gerealiseerd, te weten 224, dan op grond van het geldende parkeerbeleid is voorgeschreven, te weten 192. Volgens haar geldt op grond van de "Nota Parkeernormen 2019" voor een restaurant een parkeernorm van 12 parkeerplaatsen per 100 m2, zodat de parkeerbehoefte van het gebouw na uitbreiding, met een totale bruto vloeroppervlakte van 1.600 m2, uitkomt op 192 parkeerplaatsen. Zij stelt dat de rechtbank weliswaar heeft erkend dat na realisering van de uitbreiding een totale parkeerbehoefte van 192 parkeerplaatsen zal ontstaan, maar daaraan heeft de rechtbank ten onrechte niet de conclusie verbonden dat zij niet kan worden verplicht minimaal 224 parkeerplaatsen te realiseren zoals voorgeschreven in voorschrift 8 van de omgevingsvergunning. Voor dit aantal van 224 parkeerplaatsen heeft het college zich volgens haar, naast de benodigde 72 parkeerplaatsen voor de uitbreiding van 600 m2, ten onrechte gebaseerd op het bestaande aantal van 150 parkeerplaatsen, nu deze niet waren opgenomen in de eerder verleende vergunning voor het gerealiseerde [paviljoen]. Volgens haar moet voor de parkeerbehoefte worden uitgegaan van de oppervlakte van het gebouw na uitbreiding van 1.600 m2 en een parkeernorm van 12 parkeerplaatsen per 100 m2, zodat in totaal slechts 192 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd.

7.       Voorschrift 8 van de omgevingsvergunning luidt: "De vergunninghoudster is verplicht om in totaal minimaal 224 parkeerplaatsen gerealiseerd te hebben, die vervolgens in stand moeten worden gehouden".

7.1.    De Afdeling overweegt over het betoog van Milieuvereniging Oosterhout dat de rechtbank ten onrechte uit voorschrift 8 van de omgevingsvergunning de zin "voordat met de bouw van de vergunde uitbreiding wordt begonnen" heeft vernietigd, als volgt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van het voorschrift niet noodzakelijk is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een met het bestemmingsplan strijdige situatie kan worden voorkomen door het enkele vergunningvoorschrift dat de parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan staat immers dat een omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De aan te leggen parkeerplaatsen maken deel uit van de aanvraag en daarmee van de omgevingsvergunning. Wanneer de vergunninghoudster niet aan het betreffende voorschrift uit de omgevingsvergunning voldoet, kan, zoals de rechtbank heeft overwogen, het college op grond van artikel 2.3, onder b van de Wabo handhavend optreden. De Afdeling kan Milieuvereniging Oosterhout dan ook niet volgen in haar stelling dat er zonder de door de rechtbank vernietigde zinsnede geen grondslag meer is voor handhavend optreden.

Over het betoog van [appellante sub 2] dat de rechtbank heeft miskend dat gelet op artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo voorschrift 8 in het geheel niet aan deze omgevingsvergunning kon worden verbonden, overweegt de Afdeling als volgt. In het artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens artikel 2.10 tot en met 2.20 van de Wabo. Het college heeft voorschrift 8 aan deze omgevingsvergunning verbonden om te waarborgen dat ten behoeve van de in de omgevingsvergunning toegelaten uitbreiding voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Nu dit voorschrift uit deze omgevingsvergunning ertoe strekt dat de activiteit in overeenstemming met artikel 3.1, onder b, van het vigerende bestemmingsplan "Parapluherziening Parkeren Oosterhout 2018" en de geldende "Nota Parkeernormen 2019" dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college met het oog op de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo betrokken belangen niet in redelijkheid dit voorschrift in de omgevingsvergunning heeft kunnen opnemen.

Ten slotte overweegt de Afdeling over het betoog van [appellante sub 2] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voorschrift 8 van de omgevingsvergunning in strijd is met de op grond van het vigerende bestemmingsplan van toepassing zijnde "Nota Parkeernormen 2019", het volgende. De Afdeling volgt [appellante sub 2] niet in haar stelling dat voor de aan de omgevingsvergunning te verbinden parkeerplaatsen moet worden uitgegaan van de totale oppervlakte van het gebouw na uitbreiding van 1.600 m2, met als gevolg dat bij toepassing van een parkeernorm van 12 parkeerplaatsen per 100 m2 volgens haar in totaal slechts 192 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. In voorschrift 8 van deze omgevingsvergunning is bepaald dat in totaal minimaal 224 parkeerplaatsen moeten zijn gerealiseerd. Dit aantal is gebaseerd op de aanvraag en het parkeerplan die deel uitmaken van de omgevingsvergunning. Daaruit valt af te leiden dat, naast de bestaande reeds gerealiseerde parkeerplaatsen, wordt voorzien in de voor de uitbreiding benodigde 72 parkeerplaatsen. Daarmee heeft het college een juiste toepassing gegeven aan de "Nota Parkeernormen 2019". De vraag of de overige reeds gerealiseerde parkeerplaatsen wel of geen onderdeel uitmaakten van de in het verleden verleende vergunning voor het bestaande [paviljoen] behoeft dan ook geen bespreking.

De betogen falen.

Conclusie en proceskosten

8.       Het hoger beroep van Milieuvereniging Oosterhout en incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2021

429-914.