Uitspraak 202000413/1/R2


Volledige tekst

202000413/1/R2.
Datum uitspraak: 12 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Bergen op Zoom,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2019 heeft het college het "Uitwerkingsplan Nieuwe Vesting, deelplan Paravicini" (hierna: het plan) gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2021, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door D.J.L. Brandwijk-van Rijswijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt in het plangebied "Paravicini" in Bergen op Zoom de ontwikkeling van twee woongebouwen met parkeerplaatsen planologisch mogelijk. In één gebouw met een maximale bouwhoogte van 12 meter zijn 22 zorgwoningen voorzien (hierna: gebouw A). In het andere gebouw met een maximale bouwhoogte van 14 meter zijn 28 levensloopbestendige appartementen, waar zorg kan worden ingekocht, voorzien (hierna: gebouw B).

2.       Tegenover het plangebied ligt het appartementencomplex "Smitsvest" (hierna: Smitsvest). [appellant] huurt een appartement op de eerste verdieping van dat complex. Gebouw B is het dichtste bij Smitsvest voorzien, op een afstand van ongeveer 50 meter.

Onderliggende moederplan

3.       Het plan is gebaseerd op de uitwerkingsplicht die de raad van de gemeente Bergen op Zoom heeft opgenomen in het bestemmingsplan "Nieuwe Vesting" (hierna: het moederplan) dat op 21 november 2013 is vastgesteld. In het moederplan is aan het plangebied de bestemming "Wonen - Uit te werken" toegekend.

Toetsingskader

4.       Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, dient het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vast te stellen. In het kader van een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht, daaronder begrepen of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, voor zover die regels daartoe de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.

Tijdigheid ingediende beroepsgronden

5.       [appellant] betoogt dat de twee gebouwen zullen leiden tot een grote toename van parkeerdruk in de omliggende straten en tot waardevermindering van zijn appartement.

5.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

5.2.    Op grond van artikel 1.1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), gelezen in samenhang met onderdeel 3.1 van Bijlage I van die wet, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, waaronder artikel 1.6a, van toepassing.

Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

5.3.    Bij de bekendmaking van het besluit heeft het college gewezen op de toepasselijkheid van de Chw, met de vermelding dat dit betekent dat de belanghebbende na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe beroepsgronden meer kan aanvoeren. De Afdeling stelt vast dat de gronden over parkeerdruk en waardevermindering niet zijn opgenomen in het beroepschrift maar in het nadere stuk van [appellant] dat pas na afloop van de beroepstermijn is ingediend. Die gronden blijven daarom op grond van artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing.

Betoog [appellant]

6.       [appellant] betoogt verder dat hij zich niet goed kan voorstellen hoe het plangebied eruit zal komen te zien. Volgens hem is het plangebied te klein voor de gebouwen A en B. [appellant] vreest dat zijn privacy, uitzicht en woonomgeving zullen worden aangetast door deze woongebouwen. Het plangebied is nu een grasveld en die groene oppervlakte geniet zijn voorkeur. Ter zitting heeft [appellant] opgemerkt dat hij er met name moeite mee heeft dat de gebouwen die eerder waren gepresenteerd, minder hoog waren en verder weg lagen van Smitsvest dan de gebouwen die nu in het plan mogelijk worden gemaakt.

Beoordeling

6.1.    Naar aanleiding van de opmerking van [appellant] dat hij zich niet goed kan voorstellen hoe het plangebied eruit zal komen te zien, wordt verwezen naar de website www.ruimtelijkeplannen.nl, waar het plan onder de plannaam "Nieuwe Vesting, deelplan Paravicini" is in te zien. In paragraaf 2.2 van die toelichting zijn impressies van de twee beoogde woongebouwen opgenomen, ook in relatie tot de omgeving.

6.2.    Zoals ook volgt uit hoofdstuk 5 van de toelichting bij het plan, heeft het college eerst het "Wijzigingsplan Nieuwe Vesting, deelplan Paravicini" (hierna: het wijzigingsplan) bij afzonderlijk besluit vastgesteld. Gebouw A overschrijdt namelijk de bestemmingsgrens van het moederplan met gemiddeld twee meter. Dit wijzigingsplan is niet in geschil.

Met inachtneming van het wijzigingsplan zijn op de verbeelding van het plan bouwvlakken opgenomen waarbinnen de twee woongebouwen mogen worden opgericht. Gelet op die verbeelding en de toelichting bij het plan bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond om [appellant] te volgen in het betoog dat onvoldoende ruimte bestaat binnen het plangebied voor de twee woongebouwen.

6.3.    De uitwerkingsregel als bedoeld in artikel 9.2, aanhef en onder c, van het moederplan staat een bouwhoogte toe van maximaal 14 meter. Uit de verbeelding van het plan en artikel 6.2, aanhef en onder c, van de planregels van het plan volgt dat woongebouw A en B een maximaal toegestane bouwhoogte hebben van 12 en 14 meter. Zoals het college terecht ter zitting heeft opgemerkt, blijft de hoogte van de twee woongebouwen dus binnen de hoogte die het moederplan heeft toegestaan.

6.4.    Het college heeft naar voren gebracht dat verschillende marktpartijen eerder bouwplannen hadden gemaakt binnen de kaders van het moederplan, voor het eerst in 2014. Daarbij is telkens uitgegaan van twee woongebouwen met een zorgconcept. De hoogte varieerde tussen de drie en vijf bouwlagen. Volgens het college is de verschuiving van de situering van gebouw B in de richting van Smitsvest ontstaan bij wisseling van de ontwikkelende partij. Het college heeft opgemerkt dat die partij rekening heeft gehouden met omgevingsfactoren zoals omliggende bebouwing, geluidscontouren, het oplossen van de parkeerbehoefte op het eigen terrein, schaduwwerking en privacy.

6.5.    Het staat vast dat het uitzicht van [appellant] op de groene oppervlakte bij realisatie van het plan zal veranderen, zoals hij met een foto ter zitting heeft toegelicht. Ook staat vast dat de situering van gebouw B ten opzichte van eerder gepresenteerde bouwplannen is verschoven in de richting van Smitsvest. Deze door [appellant] gestelde omstandigheden doen er echter niet aan af, zoals het college terecht heeft opgemerkt, dat het plan past binnen de kaders van het moederplan, die al sinds 2013 voor het plangebied vastliggen. Gelet op de situering van gebouw B en de afstand hiervan tot Smitsvest van ongeveer 50 meter, kan het college ook worden gevolgd in zijn standpunt dat bij het appartement van [appellant] geen sprake zal zijn van schaduwwerking of van verminderde lichtinval, zoals ook blijkt uit de zonstudie, en dat de directe inkijk en daarmee vermindering van de privacy van [appellant] beperkt zal zijn.

De Afdeling concludeert dat zijn betoog geen grond biedt voor het oordeel dat het plan is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

6.6.    Het betoog faalt.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A de Vlieger-Mandour, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021

BIJLAGE

Crisis- en Herstelwet

Artikel 1.1

1. Afdeling 2 is van toepassing op:

a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;

(…)

Hoofdstuk 1. Bijzondere bepalingen voor projecten

(…)

Afdeling 2. Procedures

(…)

Artikel 1.6a

Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

Bijlage I. Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid

(…)

3. gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang

3.1. ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.

(…)