Uitspraak 202006341/1/R2 en 202006341/2/R2


Volledige tekst

202006341/1/R2 en 202006341/2/R2.
Datum uitspraak: 4 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant], wonend te Schaijk, gemeente Landerd,

en

de raad van de gemeente Landerd,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan  "Repellaan ongenummerd te Schaijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 maart 2021, waar [appellant] en [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door A.M. Dunlop zijn verschenen. Verder is op de zitting [gemachtigde] namens Woningcorporatie Brabant Wonen gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Inleiding

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.       Het plan voorziet in een appartementencomplex met 24 woningen aan de Repellaan op de voormalige locatie van een supermarkt in de kern Schaijk. Het plangebied wordt in het zuiden begrensd door de Repellaan en aan de overige kanten door woningen aan de Burgemeester Hoefnagelstraat, de Zwingelhof en De Biezen. [appellant] woont aan de [locatie], ten westen van het voormalige terrein van de supermarkt, waar het appartementencomplex is gepland.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inhoudelijk

4.       [appellant] betoogt dat ter plaatse met het plan een te grote concentratie sociale huurwoningen zal ontstaan. Hij vreest voor een toename aan overlast als gevolg daarvan en is van mening dat dit soort woningen ter voorkoming van problemen over de kern van Schaijk verspreid moeten worden.

Hij stelt daarbij dat in veel omliggende gemeenten sociale huurwoningen worden gesloopt om de gevolgen van een concentratie daarvan te beperken en woningen worden aangeboden voor koop en vrije sector-huur.

[appellant] acht het plan op dit punt in strijd met de gemeentelijke structuurvisie, waarin als uitgangspunt voor wonen in de kern staat dat de gemeente aandacht heeft voor de sociale structuur van de wijk en voor de aantrekkelijkheid van een woongebied.

5.       In de plantoelichting is in paragraaf 3.3.1 ingegaan op de uitgangspunten van de Structuurvisie Landerd 2019 (hierna: Structuurvisie).

Het plangebied ligt volgens de Structuurvisie in het deelgebied "woonbuurt". Het beleid voor de woonbuurten is gericht op het behouden en versterken van een prettig woon- en leefklimaat. Met het plan is voorzien in de bouw van huurappartementen tot 80 m², bestemd voor ‘Huur, appartement, midden/goedkoop, incl. sociale huur’, voor zowel jonge als oudere een- en tweepersoons huishoudens.

De raad heeft naar voren gebracht dat in de wijk sprake is van een divers woonmilieu, met woningen in alle prijsklassen en types, en dat de opbouw van de wijk ook gelijk is aan die in andere wijken in de directe omgeving met blokken woningen in de koop en sociale en vrije huursector. [appellant] heeft dit niet gemotiveerd weersproken.

Gelet hierop en nu sprake is van een relatief beperkte toevoeging van maximaal 24 sociale huurwoningen, kan naar het oordeel van  de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat de raad bij de planvaststelling geen aandacht heeft gehad voor de sociale structuur van de wijk en voor de aantrekkelijkheid van een woongebied. Voor het oordeel dat het plan op dit punt strijdig is met de Structuurvisie, wordt dan ook geen grond gezien.

Voor zover [appellant] vreest voor overlast, betreft dat een kwestie van handhaving van de openbare orde, hetgeen in deze procedure niet ter beoordeling staat.

Het betoog faalt.

6.       [appellant] voert voorts aan dat het plan ten onrechte een wooncomplex met drie bouwlagen mogelijk maakt. Volgens hem is een dergelijke hoogte stedenbouwkundig niet gebruikelijk en niet wenselijk. [appellant] stelt dat een verzoek tot drielaagse bouw op de locatie Schutsboomstraat - Van der Heijdenstraat is afgewezen en dat dus als gevolg van dit plan ongelijkheid ontstaat. Zijns inziens mag geen verschil worden gemaakt in bouwhoogten in de kern.

6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onaanvaardbaar bouwvolume. Daarbij wijst hij erop dat in artikel 6.2.2, onder c, van de planregels, in samenhang met de planverbeelding de goothoogte en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 8,5 m en 11 m. Naar aanleiding van de zienswijzen tegen het ontwerpplan, is voorts in artikel 6.2.2, onder d, van de planregels bepaald dat sprake moet zijn van een dakhelling van maximaal 30 graden. Hiermee wordt volgens de raad een vierkant, massief ogend bouwvolume voorkomen. Volgens de raad is, gelet op deze bepalingen en gelet op de stedelijke aard van de omgeving, een woongebouw met drie lagen, niet onaanvaardbaar.

De voorzieningenrechter acht dit standpunt niet onredelijk.

De woningbouwlocatie aan de Schutsboomstraat - Van der Heijdenstraat waar een gebouw met drie bouwlagen niet is toegestaan betrof volgens de raad een andere locatie met andere afwegingskaders, met name door de ligging aan een oud lint door Schaijk. De raad heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter om die reden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van gelijke gevallen die gelijk behandeld moeten worden geen sprake is. Het betoog faalt.

7.       [appellant] vreest van de realisering van het woongebouw aantasting van zijn woon- en leefklimaat te zullen ondervinden. Volgens hem zullen uitlaatgassen en geluid van passerende auto’s door de aanwezigheid van de naar zijn perceel gekeerde 11 m hoge zijmuur blijven hangen. Dit is volgens hem een verslechtering ten opzichte van de oude situatie, waarin uitlaatgassen en verkeersgeluid zich konden verspreiden in de vrije ruimte. Hij stelt dat op dit punt in de zienswijzennota onvoldoende is ingegaan.

[appellant] vreest verder voor aantasting van zijn privacy door het uitzicht op zijn tuin vanuit de nieuwe woningen. Hij stelt daarbij dat het complex, naar aanleiding van andere zienswijzen, naar voren is geschoven, waardoor het uitzicht op zijn tuin vergroot is en zijn privacy verminderd is.

7.1.    Uit de stukken blijkt dat de in- en uitrit van het wooncomplex aan de westkant van het plangebied zijn gepland, langs het perceel van [appellant]. Ook de ontsluiting van het parkeerterrein van de voormalige supermarkt was hier gelegen.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkeersgeneratie door het plan sterk zal afnemen ten opzichte van de voormalige situatie. Daarbij heeft hij gewezen op de verkeersbewegingen van bezoekers en het personeel van de supermarkt en van de bevoorrading van de supermarkt met vrachtwagens.

Volgens de raad is er dan ook geen grond om aan te nemen dat de realisering van 24 woningen zal leiden tot meer overlast door geluid of uitlaatgassen dan in de oude situatie. Dit komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor.

De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk gemaakt dat de zijmuur daarbij een zodanige reflectiewerking zal hebben, dat ondanks het significant lagere aantal verkeersbewegingen bij het perceel van [appellant] meer overlast moet worden verwacht dan voorheen. Anders dan [appellant] stelt is daarop in de zienswijzennota voldoende ingegaan. In de zienswijzennota staat dat de reflexwerking van verkeersgeluid door een muur in situaties als hier aan de orde in het algemeen slechts een zeer geringe toename van het geluid veroorzaakt. Gelet op de grote afname in de nieuwe situatie van het aantal verkeersbewegingen langs het perceel van [appellant], komt het de voorzieningenrechter voor dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat weerkaatsing van verkeersgeluid door de zijmuur van het gebouw ter plaatse van zijn perceel niet tot verslechtering van de geluidsituatie daar zal leiden. Ook is gelet op de afmetingen van het geplande gebouw niet te verwachten dat uitlaatgassen blijven hangen en daarmee meer dan nu het geval is voor overlast zullen zorgen.

Het betoog faalt.

7.2.    De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant] zal leiden.

Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in voorschrift 6.2.2, onder e, van de planregels is voorgeschreven dat de zijgevels van het gebouw als blinde muur moeten worden uitgevoerd, dat wil zeggen dat daarin geen gevelopeningen zoals ramen aanwezig mogen zijn.

Voor zover [appellant] vreest voor zicht op zijn perceel vanaf de galerijen van het gebouw wordt overwogen dat de galerijen aan de schaduwkant, aan de noordzijde van het gebouw zullen komen. In artikel 6.3.2, onder b, van de planregels is bepaald dat op de galerijen geen balkons of terrassen aanwezig mogen zijn. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat bewoners hier lang zullen verblijven.

Overigens hebben de raad en de Woningcorporatie Brabant Wonen ter zitting verklaard dat de galerijen in overleg met de omwonenden zullen worden voorzien van privacyschermen.

Het betoog faalt.

8.       Voor zover [appellant] ter zitting nog heeft aangevoerd dat in de voorbereidingsfase van het plan in strijd met de Omgevingswet geen  omgevingsdialoog met de bewoners is gehouden, wordt overwogen dat deze wet nog niet in werking is getreden.

Conclusie

9.       Het beroep is ongegrond.

10.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter

w.g. Zijlstra
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021

240.