Uitspraak 202006170/1/R2


Volledige tekst

202006170/1/R2.
Datum uitspraak: 28 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Roermond,

en

de raad van de gemeente Roermond,

verweerder.

Procesverloop

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2021, waar, de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Schrijnemaekers en J.C. Blonk, is verschenen.

Overwegingen

Beroep

1.       Voor zover [appellant] heeft gewezen op de verdenking van het strafbaar en onrechtmatig handelen van diverse rechters en de raad, het vergoeden van letselschade, het vergoeden van kosten voor de uitvoering van een executoriale titel en in verband met de uitvoering van de executoriale titel diverse personen te (laten) gijzelen, overweegt de Afdeling dat de bestuursrechter onbevoegd is hierover te oordelen. Deze gronden blijven dan ook buiten bespreking.

2.       [appellant] stelt dat hij bij brief van 14 april 2020 een aanvraag heeft ingediend voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor de locatie aan de Schuitenberg 87 die is gesitueerd boven zijn woning aan de [locatie] te Roermond en dat de raad ten onrechte niet tijdig een besluit heeft genomen op deze aanvraag ook niet na de ingebrekestelling.

3.       De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] met de brief van 14 april 2020 geen aanvraag heeft ingediend om voor de locatie aan de Schuitenberg 87 een bestemmingsplan vast te stellen. De brief van 14 april 2020 is een beroepschrift dat is gericht aan de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) in een procedure over handhaving. De raad stelt verder dat als er al sprake is van een aanvraag die verhuld is gedaan. De raad verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:829) waarin is overwogen dat een aanvraag om een omgevingsvergunning die op andere wijze is gedaan dan gebruikelijk alleen dan kan worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als voor het bestuursorgaan meteen duidelijk is of kan zijn dat het om een aanvraag om een omgevingsvergunning gaat.

4.       In deze procedure ligt uitsluitend de vraag voor of de raad in gebreke is gebleven op een aanvraag van [appellant] te beslissen. Voor zover [appellant] in het beroepschrift en de nadere stukken ook beroepsgronden naar voren brengt over de handhavingsprocedure bij de rechtbank en over een mogelijke inhoud van een vast te stellen bestemmingsplan, stelt de Afdeling vast dat deze buiten de omvang van het geschil in deze zaak vallen. Deze beroepsgronden blijven daarom hier buiten inhoudelijke bespreking.

5.       Artikel 3:18, eerste lid, dat deel uitmaakt van afdeling 3.4 van de Awb luidt: "Indien het een besluit op aanvraag betreft, neemt het bestuursorgaan het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag."

Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb luidt: "Het beroepschrift kan worden ingediend zodra a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is."

Artikel 3.8, eerste lid, aanhef, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) luidt: "Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, […]."

Artikel 3.9, eerste lid, Wro luidt: "Artikel 3.8 is niet van toepassing op de afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen."

Het tweede lid luidt: "Tot een afwijzing als bedoeld in het eerste lid besluit de gemeenteraad zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag."

6.       De Afdeling stelt vast dat de brief van [appellant] van 14 april 2020 niet alleen is gericht aan de rechtbank, maar ook aan de gemeente Roermond en aan de raad van die gemeente. [appellant] heeft een ontvangstbevestiging overgelegd waaruit blijkt dat de brief van 14 april 2020 aangetekend is verzonden aan de gemeente en op 17 april 2020 is ontvangen. De brief vermeldt op pagina 1 als onderwerp ook "aanvraag aan de raad voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan". In paragraaf 5 onder 53 van de brief staat verwoord dat dat stuk tevens dient te worden aangemerkt als aanvraag aan de raad tot het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. In het slot van de brief van 14 april 2020 heeft [appellant] de vorderingen en verzoeken uit de brief weergegeven. Onder E wordt onder verwijzing naar paragraaf 5 onder 53 herhaald dat de raad een nieuw bestemmingsplan dient vast te stellen.

7.       Gezien het vorenstaande heeft [appellant] naar het oordeel van de Afdeling de raad bij brief van 14 april 2020 expliciet verzocht om over te gaan tot vaststelling van een bestemmingsplan. Dat verzoek is naar het oordeel van de Afdeling niet te kwalificeren als verhuld. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 4 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4062, overweegt de Afdeling dat in een geval als dit bij een aanvraag om vaststelling of herziening van een bestemmingsplan niet op voorhand duidelijk is of ten aanzien van het reële besluit afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, de beslistermijn geacht moet worden te zijn overschreden indien het bevoegd gezag binnen 14 weken na ontvangst van de aanvraag geen definitief besluit heeft genomen en evenmin een ontwerp van een besluit ter inzage heeft gelegd. Vast staat dat de raad binnen deze termijn geen besluit heeft genomen of een ontwerp ter inzage heeft gelegd. Uit artikel 6:12, tweede lid, van de Awb volgt dat na het verstrijken van deze termijn beroep kan worden ingesteld indien twee weken zijn verstreken na de dag waarop een belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Nu de raad niet binnen twee weken nadat hij op 19 oktober 2020 door [appellant] in gebreke is gesteld een besluit heeft genomen en evenmin een ontwerp van een besluit ter inzage heeft gelegd, is het beroep van [appellant] gegrond en dient het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag te worden vernietigd.

8.       De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit te nemen naar aanleiding van de aanvraag van

[appellant]. De raad kan, na een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen, de aanvraag afwijzen of een plan ter inzage leggen. [appellant] kan tegen het te nemen besluit desgewenst beroep instellen.

9.       De Afdeling zal een termijn stellen voor het nemen van een reëel besluit op de aanvraag en voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

Schadevergoeding

10.     [appellant] heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag waarover het in deze procedure gaat. De Afdeling wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.

Proceskostenveroordeling

11.     Uitsluitend de kostenposten genoemd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen als proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. [appellant] heeft geen kostenposten vermeld die daartoe behoren. De raad hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van [appellant] van 14 april 2020;

III.      draagt de raad van de gemeente Roermond op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een besluit te nemen inhoudende de een ontwerp ter inzage wordt gelegd of de afwijzing van de aanvraag en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken;

IV.     bepaalt dat de raad van de gemeente Roermond aan [appellant] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);

V.      wijst het verzoek om schadevergoeding af;

VI.     gelast dat de raad van de gemeente Roermond aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021

224.