Uitspraak 202002670/1/A3


Volledige tekst

202002670/1/A3.
Datum uitspraak: 28 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2020 in zaak nr. 19/2781 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft de korpschef van politie het verzoek van [appellant] om op zijn wapenverlof een pistool met bijbehorende wisselset bij te schrijven en een geweer daarvan af te schrijven afgewezen.

Bij besluit van 7 juni 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2021, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.H. Kamminga, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is sinds 1993 beoefenaar van de schietsport. Hij is lid van de [schietsportvereniging] te [plaats]. Aan [appellant] is verlof verleend voor het voorhanden hebben van vier kogelgeweren, een pistool, een loop, twee wissellopen, twee kasten en twee wisselsets. Op 15 augustus 2018 heeft [appellant] de korpschef verzocht om op zijn verlof een pistool (merk Hämmerli, SP20, kaliber .22 LR) met bijbehorende wisselset (.32 S&W Long) bij te schrijven en gelijktijdig een geweer (merk CZ, 858) van zijn verlof af te schrijven.

De korpschef heeft dit verzoek afgewezen op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm), omdat de voor het verzoek aangeleverde bescheiden van [appellant] volgens de korpschef niet in orde waren. Volgens de korpschef is in het wapenverlof namelijk het ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Regeling wapens en munitie (hierna: Rwm) toegestane maximumaantal van vijf wapens overschreden. Uit de aangeleverde bescheiden volgt niet dat [appellant] onder de uitzondering van artikel 43, derde lid, van de Rwm valt, omdat hij niet heeft aangetoond dat een verlof tot het voorhanden hebben van meer dan vijf wapens voor de beoefening van de schietsport onontbeerlijk is, aldus de korpschef. In administratief beroep heeft de minister de afwijzing van het verzoek van [appellant] door de korpschef gehandhaafd. Op het verlof staan naast vier kogelgeweren en een pistool, ook twee kasten en twee wisselsets waarmee volgens de korpschef en de minister een zesde wapen samengesteld kan worden. De korpschef heeft [appellant] verzocht om vóór 1 januari 2019 het aantal wapens op zijn verlof terug te brengen tot vijf.

In paragraaf B/2.5.1 van de Circulaire wapens en munitie 2018 (hierna: Cwm 2018) is bepaald dat losse wisselsets en (reserve)onderdelen zoals lopen en sledes niet meetellen bij het bepalen van het (maximum)aantal wapens op het verlof. Deze uitzondering is volgens de korpschef en de minister echter niet bedoeld om verlofhouders in de gelegenheid te stellen om met losse onderdelen werkende vuurwapens te maken en zo het toegestane maximum van vijf wapens te overschrijden. De rechtbank heeft zich daarbij aangesloten en het beroep ongegrond verklaard.

Wet- en regelgeving

2.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat het toegestane maximumaantal wapens op zijn wapenverlof niet is overschreden. Nergens in de wet- en regelgeving staat dat losse onderkasten, zelfstandig of samen met andere vergunde wisseldelen, als wapen moeten worden aangemerkt bij de bepaling van het aantal wapens op een wapenverlof. In paragraaf B/2.5.1 van de Cwm 2018 is bepaald dat losse onderdelen niet meetellen bij het bepalen van het aantal wapens op het verlof. Artikel 9, eerste lid, van de Wwm verbiedt bovendien het zonder erkenning samenstellen van een nieuw wapen. De besluitvorming is een gevolg van gewijzigd beleid zonder juridische grondslag. De rechtbank gaat ook voorbij aan het feit dat vervanging van een wapen op zijn wapenverlof is verzocht en niet het bijschrijven van een extra wapen.

In artikel 43, derde lid, van de Rwm en paragraaf B/2.4.4 van de Cwm 2018 is bepaald dat, indien dit onontbeerlijk is voor de beoefening van de sport, sportschutters in aanmerking komen voor zes of meer wapens op hun wapenverlof. [appellant] betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 oktober 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:4737, dat het in dat kader vereisen van een verklaring van de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie onwettig is. Volgens [appellant] volstaat de overgelegde verklaring van 9 juli 2019 van het bestuur van zijn schietsportvereniging.

De afwijzing van het verzoek is in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat uit wapenverloven van sportschutters uit andere regio’s blijkt dat niet consequent gevolg wordt gegeven aan de hiervoor bedoelde beleidswijziging. Ook het vertrouwensbeginsel is geschonden door de afwijzing, omdat [appellant] negenmaal probleemloos een vervanging op zijn wapenverlof doorgevoerd heeft gekregen. Hierom mocht hij vertrouwen op een toewijzing van zijn verzoek.

Mocht de Afdeling van oordeel zijn dat de korpschef zijn verzoek terecht heeft afgewezen, dan verzoekt [appellant] de Afdeling de minister te gelasten te voorzien in een overgangs- of compensatieregeling voor alle schutters die getroffen zijn door het gewijzigde beleid en hem een schadevergoeding toe te kennen.

Beoordeling

4.       Niet in geschil is dat de korpschef, voordat hij zich omstreeks 2018 op het standpunt stelde dat de uitzondering uit paragraaf B/2.5.1 van de Cwm 2018 niet bedoeld is om verlofhouders in de gelegenheid te stellen om met losse onderdelen werkende vuurwapens te maken en zo het toegestane maximum van vijf wapens te overschrijden, diverse keren het wapenverlof van [appellant], met daarop een hoeveelheid aan wapens en onderdelen waarmee na samenstelling het maximumaantal van vijf kon worden overschreden, heeft verlengd. De korpschef is echter tot een nieuw inzicht gekomen met de in het geding zijnde besluitvorming tot gevolg. De korpschef erkent voorheen geen maatregelen te hebben getroffen tegen wapenverlofhouders die na samenvoeging van verschillende wapenonderdelen in strijd met artikel 43, eerste lid, van de Rwm meer dan vijf wapens voorhanden konden hebben.

5.       De Afdeling is van oordeel dat [appellant] zich terecht op het standpunt stelt dat de korpschef zijn verzoek van 15 augustus 2018 zonder deugdelijke motivering heeft afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.

6.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] terecht heeft betoogd dat uit paragraaf B/2.5.1 van de Cwm 2018 niet blijkt dat wisselsets en (reserve)onderdelen op het verlof wel samen meetellen als daaruit een werkend vuurwapen samengesteld kan worden. Uit deze paragraaf blijkt juist het tegendeel. Uit de Wwm of de Rwm blijkt niet dat wisselsets en (reserve)onderdelen worden meegeteld. Dat wisselsets en (reserve)onderdelen wel meetellen, kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid uit artikel 3 van de Wwm en artikel 43, eerste lid, van de Rwm. Nu van strijd tussen de Cwm 2018 enerzijds en de Wwm en Rwm anderzijds op dit punt dus geen sprake is en nu in de Wwm en Rwm over het al dan niet meetellen van wisselsets en (reserve)onderdelen niets dwingend is geregeld, dient te worden uitgegaan van hetgeen daarover is bepaald in de Cwm 2018.

De korpschef en de minister hanteren een uitleg van paragraaf B/2.5.1 van de Cwm 2018 die een andersluidende uitkomst heeft dan daaruit blijkt, namelijk dat wisselsets en (reserve)onderdelen wel samen meetellen als daaruit een werkend vuurwapen samengesteld kan worden. De rechtbank acht de uitleg van de minister van deze paragraaf ten onrechte niet onredelijk. De tekst van paragraaf B/2.5.1 van de Cwm 2018 is duidelijk. De Afdeling ziet, anders dan de rechtbank, geen aanknopingspunt om de van de tekst van de paragraaf afwijkende uitleg van de korpschef en de minister te volgen. De verwijzing door de minister naar de doelstelling van de Wwm om het legale wapenbezit binnen de grenzen te houden, volstaat hiertoe niet. De op een wapenverlof opgenomen wapenonderdelen waarmee een wapen kan worden samengesteld kunnen niet als wapen worden aangemerkt. Bovendien betoogt [appellant] terecht dat het ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wwm verboden is om zonder erkenning een wapen te vervaardigen. Dit geldt dus ook voor de samenstelling van een niet op het wapenverlof opgenomen wapen uit wel op het verlof opgenomen onderdelen. Als een uit onderdelen samengesteld wapen als zodanig niet op het wapenverlof is opgenomen, is voor dat wapen geen verlof verleend door de korpschef. Het is ingevolge artikel 26, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm verboden om dat wapen dan voorhanden te hebben. De minister heeft bovendien ter zitting in hoger beroep bevestigd dat hij niet betwist dat de wisselsets en onderdelen op het verlof van [appellant] specifiek bestemd zijn voor de wapens op zijn verlof. Als de korpschef gegronde redenen heeft om te vrezen dat een verlof voor wapenonderdelen zal worden misbruikt om in strijd met voornoemde bepalingen illegaal een wapen samen te stellen, kan hij gebruikmaken van de weigerings- en intrekkingsgronden die zijn neergelegd in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, en tweede lid, aanhef en onder b, d en f, van de Wwm.

7.       Het betoog slaagt. De overige gronden van het hoger beroep behoeven geen bespreking.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren, het besluit van 7 juni 2019 vernietigen en bepalen dat de minister een nieuw besluit op het administratief beroep dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil zal de Afdeling daarvoor een termijn stellen en ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9.       Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2020 in zaak nr. 19/2781;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid van 7 juni 2019, kenmerk WBM 1942;

V.      draagt de minister van Justitie en Veiligheid op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;

VI.     bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.     gelast dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 439,00 (zegge: vierhonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021

582-898.

BIJLAGE

Wet wapens en munitie

Artikel 3

1. De bepalingen betreffende wapens zijn mede van toepassing op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn.

[…]

Artikel 7

1. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien:

a. de aanvrager niet de door Onze Minister bij regeling vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd;

[…]

c. er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd;

d. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt; of

e. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.

2. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:

[…]

b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;

[…]

d. indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan;

[…]

f. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.

[…]

Artikel 9

1. Het is verboden zonder erkenning een wapen of munitie te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen.

[…]

Artikel 26

1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:

a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of

[…]

Regeling wapens en munitie

Artikel 43

1. Houders van een verlof tot het voorhanden hebben, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, mogen ten hoogste vijf wapens voorhanden hebben.

[…]

3. Het eerste lid en tweede lid is niet van toepassing op houders van een verlof tot het voorhanden hebben, onderscheidenlijk een jachtakte die aantonen dat zes, respectievelijk zeven, of meer wapens voor hen onontbeerlijk zijn voor de beoefening van de schietsport, onderscheidenlijk de jacht.

[…]

Circulaire wapens en munitie 2018

B. Bijzonder deel (B)

2.5.1. Wissellopen en andere essentiële onderdelen

Indien ten behoeve van de schietsport een verlof tot het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens is verleend, kunnen op dat verlof ook onder de WWM vallende onderdelen en hulpstukken (zie artikel 3 van de WWM) - bestemd voor deze vuurwapens - worden bijgeschreven. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan (reserve)onderdelen of aan wissellopen/wisselsets van een ander kaliber die het mogelijk maken om met een ander (goedkoper) kaliber munitie te schieten. Wisselsets en (reserve) onderdelen zoals lopen of sledes tellen niet mee bij het bepalen van het (maximum) aantal wapens op het verlof. […]