Uitspraak 201902308/2/A1


Volledige tekst

201902308/2/A1.
Datum uitspraak: 28 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Leisure Investments B.V. h.o.d.n. Droompark Bad MeerSee (hierna: Droompark) en Somnium Recreatie B.V. (hierna: Somnium), gevestigd te respectievelijk Beekbergen en Apeldoorn,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2019 in zaak nr. 18/6002 in het geding tussen:

Droompark en Somnium

en

het college van burgemeester en wethouders van Sluis.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:642, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na verzending van die uitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 juni 2018 (lees: 25 juli 2018) met kenmerk ED/U/2018-10854 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.       Droompark is eigenaar en exploitant van het verblijfsrecreatieterrein Droompark Bad MeerSee (hierna: het park) gelegen aan de Sint Jansdijk 8a te Nieuwvliet. Het park is onderdeel van een groot aantal parken dat landelijk opereert onder de naam Droomparken. Somnium is het verkoopbedrijf van Droomparken. Zij verkoopt en verhuurt kavels en chalets op de parken.

Droompark heeft op 12 mei 2017 een aanvraag ingediend bij het college om tien chalets van het type Cube Maximaal in de kleur "Pure White" (hierna: witte chalets) op het park te realiseren. Het bouwplan is volgens het college in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen Sluis". Het college heeft geweigerd om omgevingsvergunning te verlenen omdat de chalets niet voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Droompark en Somnium zijn het niet eens met de weigering. Zij stellen zich op het standpunt dat er geen reden is om de omgevingsvergunning te weigeren.

De rechtbank heeft het beroep van Droompark en Somnium niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van Somnium is niet-ontvankelijk verklaard omdat zij volgens de rechtbank geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb is. Het beroep van Droompark is volgens de rechtbank niet-ontvankelijk omdat zij geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep aangezien er inmiddels vergunning is verleend voor het realiseren van chalets op de locatie waar dit bouwplan betrekking op heeft.

Tegen de uitspraak van de rechtbank hebben Droompark en Somnium hoger beroep ingesteld. Dat heeft geleid tot de tussenuitspraak van 11 maart 2020. In de tussenuitspraak is het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning van 18 juli 2017 abusievelijk aangeduid als het besluit van 18 juni 2017. In de tussenuitspraak is het besluit van 25 juli 2018 abusievelijk aangeduid als 25 juni 2018. Duidelijk is dat sprake is van kennelijke verschrijvingen, omdat de besluiten van 18 juli 2017 en 25 juli 2018 in deze procedure aan de orde zijn. De Afdeling zal hierna die besluiten met de juiste datum aanduiden.

2.       In de overwegingen 4.2 en 4.3 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat Somnium geen belanghebbende is. Uit overweging 5 volgt dat het college haar bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2017 ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. In overweging 10.3 van de tussenuitspraak is overwogen dat slechts een omgevingsvergunning is vereist voor de c-activiteit. Die vergunning kan slechts worden geweigerd indien het bouwplan in strijd is met de in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) genoemde gronden. In het besluit van 25 juli 2018 heeft het college niet gemotiveerd of het bouwplan daarmee in strijd is, zodat dit volgens de tussenuitspraak dan ook in strijd is met artikel 7:12 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo.

3.       De tussenuitspraak verplicht het college, gelet op de artikelen 8:51a, tweede lid, en 8:51d, van de Awb, de in overwegingen 5 en 10.3 van die tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het besluit van 25 juli 2018 te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn. De Afdeling stelt vast dat deze termijn ongebruikt is verstreken. Het college heeft niet om verlenging van die termijn gevraagd. Er is daarom niet voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. De in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het besluit van 25 juli 2018 zijn dan ook niet hersteld.

4.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 juli 2018 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

5.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2019 in zaak nr. 18/6002;

III.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sluis van 25 juli 2018, kenmerk ED/U/2018-10854;

IV.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Sluis op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;

V.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sluis tot vergoeding van bij Leisure Investments B.V. h.o.d.n. Droompark Bad MeerSee en Somnium Recreatie B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.136,00 (zegge: tweeduizend honderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sluis aan Leisure Investments B.V. h.o.d.n. Droompark Bad MeerSee en Somnium Recreatie B.V. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 857,00 (zegge: achthonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021

712.