Uitspraak 202100072/2/R3


Volledige tekst

202100072/2/R3.
Datum uitspraak: 21 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1.       de erven van [overleden verzoeker sub 1] (hierna: de erven van [verzoeker sub 1]) en anderen, woonplaats kiezende te [plaats],

2.       [verzoekster sub 2] en anderen, gevestigd te [plaats],

en

1.   provinciale staten van Overijssel,

2.   het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2020 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Engbertsdijksvenen - interne maatregelen" vastgesteld.

Bij besluit van 25 september 2020 heeft het college van gedeputeerde staten een ontgrondingenvergunning verleend aan Staatsbosbeheer.

Tegen deze op grond van artikel 3.33 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gecoördineerd voorbereide besluiten hebben onder meer de erven van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De erven van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De erven van [verzoeker sub 1] en provinciale staten hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 maart 2021, waar de erven van [verzoeker sub 1] en anderen, voor wie [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], bijgestaan door mr. J.W.M. Hagelaars, advocaat te Nijmegen, en [verzoekster sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde D], [gemachtigde E] en [gemachtigde F], bijgestaan door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, en provinciale staten en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door I.T.T. Wolters en mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Ook is Staatsbosbeheer, vertegenwoordigd door mr. A.J. Durville en ing. R.J.J. van Dongen, ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Met het inpassingsplan en de daarmee gecoördineerd voorbereide ontgrondingenvergunning wordt voorzien in een aantal interne maatregelen in het kader van het beheer en herstel van het Natura 2000-gebied "Engbertsdijksvenen". Voor het plangebied, dat deel uitmaakt van dit Natura 2000-gebied, zijn in het Natura 2000-beheerplan "Engbertsdijksvenen", dat is vastgesteld in mei 2016 en gedeeltelijk is herzien in januari 2019 (hierna: het beheerplan), diverse maatregelen beschreven die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor dat Natura 2000-gebied te behalen. Met de bestreden besluiten wordt voorzien in een deel van de in het beheerplan beschreven maatregelen. Daarbij gaat het met name om het compartimenteren van hoogveen, het dempen van de interne ontwatering en het herstel van dammen en kades. Hierbij wordt een gedeelte van het in het gebied aanwezige hoogveen afgegraven.

3.       De erven van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] en anderen zijn grondeigenaren en omwonenden met gronden in de directe omgeving van het plangebied. Zij vrezen als gevolg van de bestreden besluiten voor een aantasting van de beschermde natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied, waardoor ook de kwaliteit van de omgeving waarin zij wonen, werken en leven wordt aangetast. Daarnaast vrezen zij voor vernatting van hun gronden als gevolg van de diverse in het plangebied te treffen maatregelen. Ook vreest een deel van de verzoekers dat de vernatting negatieve effecten heeft op de opbrengsten van hun agrarische bedrijfsvoering, bestaande uit onder meer akkerbouw- en graslandteelt.

Ontvankelijkheid

4.       Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat de beroepen voor zover ingesteld door een deel van de verzoekers, niet-ontvankelijk zullen moeten worden verklaard omdat hun gronden op te grote afstand van het plangebied liggen.

4.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat in ieder geval een of meer van de personen door wie de beroepen van de erven van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] en anderen mede zijn ingesteld, eigenaar of gebruiker zijn van gronden die direct grenzen aan het plangebied of die daar op korte afstand van zijn gelegen. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er op voorhand vanuit dat de erven van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] en anderen in de bodemzaak als belanghebbende zullen worden aangemerkt bij de bestreden besluiten.

Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening

5.       De erven van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] en anderen hebben diverse beroepsgronden ingediend, onder meer met betrekking tot het nut en de noodzaak van de voorziene maatregelen, de vraag of een passende beoordeling had moeten worden opgesteld, de vraag of sprake is van een m.e.r.-plicht, de vraag of de opgestelde m.e.r.-beoordeling deugdelijk is uitgevoerd en of als gevolg van de bestreden besluiten nadelige hydrologische effecten kunnen optreden buiten het

Natura 2000-gebied.

6.       Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze procedure zich niet leent voor behandeling van de opgeworpen vragen van feitelijke en juridische aard, die tamelijk complex zijn. Beantwoording daarvan dient in de bodemprocedure te gebeuren. De voorzieningenrechter zal de vraag of aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening dan ook uitsluitend beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

In dat verband stelt de voorzieningenrechter vast dat de belangen van de erven van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] en anderen er onder meer in zijn gelegen dat zij willen voorkomen dat er onomkeerbare gevolgen optreden voor de in het plangebied aanwezige natuurwaarden. Ook zijn de belangen van de erven van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] en anderen erin gelegen dat op hun percelen nadelige gevolgen kunnen optreden als gevolg van vernatting. Daar tegenover staat het belang van provinciale staten, het college van gedeputeerde staten en Staatsbosbeheer bij een spoedige inwerkingtreding van de bestreden besluiten, zodat spoedig kan worden aangevangen met de tenuitvoerbrenging van de in die besluiten voorziene maatregelen.

De voorzieningenrechter acht het ongewenst dat in dit geval vooruitlopend op de behandeling in de bodemprocedure binnen het Natura 2000-gebied maatregelen in gang worden gezet, met daaraan verbonden onomkeerbare gevolgen van dien. In het bijzonder acht de voorzieningenrechter van belang dat uit de stukken blijkt dat voor de te treffen maatregel compartimenteren een gedeelte van het habitattype Herstellende hoogvenen (H7120) zal moeten worden afgegraven, en dat de effectiviteit en het nut en de noodzaak van deze ingreep door de erven van [verzoeker sub 1] en anderen wordt betwist. Het is de voorzieningenrechter op voorhand niet duidelijk of deze ingreep nodig is om de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied te behalen, terwijl als gevolg daarvan onomkeerbare gevolgen kunnen optreden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter daarom ook van oordeel dat de belangen van de erven van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] en anderen in dit geval zwaarder moeten wegen dan de belangen van provinciale staten, het college van gedeputeerde staten en Staatsbosbeheer. De omstandigheid dat als gevolg hiervan mogelijk een Europese subsidie voor het project wordt misgelopen, leidt de voorzieningenrechter niet tot een andere afweging.

Conclusie en proceskostenveroordeling.

7.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

8.       Provinciale staten en het college van gedeputeerde staten moeten de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van provinciale staten van Overijssel van 23 september 2020 tot vaststelling van het inpassingsplan "Engbertsdijksvenen - interne maatregelen" en het besluit van het college van gedeputeerde staten van 25 september 2020, tot verlening van een ontgrondingenvergunning, kenmerk 2020/0239160;

II.       veroordeelt provinciale staten en het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij verzoekers opgekomen proceskosten ten aanzien van:

- de erven [verzoeker sub 1] en anderen tot een bedrag van € 1.083,15 (zegge: duizenddrieëntachtig euro en vijftien cent), waarvan € 1.068,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

- [verzoekster sub 2] en anderen tot een bedrag van € 1.142,09 (zegge: elfhonderdtweeënveertig euro en negen cent), waarvan € 1.068,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

III.      gelast dat provinciale staten en het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan verzoekers de door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierechten vergoedt ten aanzien van:

- de erven [verzoeker sub 1] en anderen tot een bedrag van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

- [verzoekster sub 2] en anderen tot een bedrag van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021

270-901