Uitspraak 202004089/2/R2


Volledige tekst

202004089/2/R2.
Datum uitspraak: 19 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Tilburg (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),

en

de raad van de gemeente Tilburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Reeshof Oost 2010, 1e herziening ([locatie 1])" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft  de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 maart 2021, waar [verzoeker A] en de raad, vertegenwoordigd door G.I.J.G. Sperber, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan maakt het mogelijk dat er een vrijstaande woning wordt gerealiseerd op het perceel [locatie 1] in Tilburg. Op dat perceel is reeds een woning aanwezig. Het perceel wordt gesplitst en op het nieuwe afgesplitste perceel kan ingevolge het plan een nieuwe woning worden gebouwd.

[verzoeker] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2]. Hij vreest dat door de voorziene woning, gelet op de omvang en situering ervan ten opzichte van zijn perceel, inbreuk wordt gemaakt op zijn woon- en leefklimaat. Hij heeft daarom verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt dat het besluit wordt geschorst totdat er in de bodemprocedure uitspraak is gedaan.

Spoedeisend belang

3.       [partij], de initiatiefnemer van de voorziene woning, heeft meegedeeld dat hij van plan is om een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning aan te vragen zodra het bestemmingsplan in werking treedt. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat [verzoeker] spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening.

Inhoudelijke beoordeling

Aanvullende zienswijzen

4.       [verzoeker] betoogt dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op zijn aanvullende zienswijze.

4.1.    De termijn voor het naar voren brengen van een zienswijze is geëindigd op 6 januari 2020. [verzoeker] heeft binnen deze termijn zijn zienswijze naar voren gebracht. De aanvullende zienswijze is bij ongedateerde brief op 3 april 2020 door de gemeente ontvangen en dus niet binnen de daarvoor geldende termijn van artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ingediend. Nu de aanvullende zienswijze betrekking heeft op plandelen die [verzoeker] in zijn tijdig naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden, kan deze aanvullende zienswijze als nadere motivering worden aangemerkt. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat een zienswijze na afloop van de termijn nader wordt gemotiveerd. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt voor de situatie dat het bestuursorgaan de aanvulling, gelet op de datum van de indiening, in redelijkheid niet meer behoeft mee te nemen in de besluitvorming. De raad heeft toegelicht dat weliswaar niet meer schriftelijk op de aanvullende zienswijze is ingegaan, maar dat de aanvullende zienswijze tijdens een informatiebijeenkomst op 18 mei 2020 van de raad mondeling aan de orde is gekomen en dat de raadsleden van de aanvullende zienswijze ook kennis hebben kunnen nemen.

4.2.    Het betoog van [verzoeker] over de aanvullende zienswijze geeft geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Zelfs al zou in de bodemzaak worden geoordeeld dat de raad gehouden was schriftelijk op de aanvullende zienswijze in te gaan, dan zou naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een eventueel gebrek terzake met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden gepasseerd, dan wel zou bij een vernietiging op die grond, tot een instandlating van rechtsgevolgen kunnen worden overgegaan. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [verzoeker] en andere belanghebbenden door een dergelijk gebrek, voor zover dat zou worden aangenomen, niet zijn benadeeld. Daartoe wordt overwogen dat de raad in het verweerschrift en ter zitting alsnog inhoudelijk op de aanvullende zienswijze is ingegaan en [verzoeker] de mogelijkheid heeft gehad om hierop te reageren en daar ook gebruik van heeft gemaakt.

Alternatieven

5.       [verzoeker] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de door hem aangedragen alternatieve locatie.

5.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

5.2.    De raad heeft toegelicht dat in het door [verzoeker] aangedragen alternatief het bouwvlak verder naar de achterzijde van het perceel wordt geplaatst, waarbij de woning niet via de Reeshofdijk, maar via de Distelbergstraat wordt ontsloten. Volgens de raad is dat stedenbouwkundig ongewenst, omdat de woningen langs de Reeshofdijk tot de lintbebouwing van de Reeshofdijk behoren en de ontsluiting ook vanaf deze weg plaatsvindt. Een ontsluiting van de voorziene woning via de Distelbergstraat zou ook een inbreuk vormen op de ruimtelijke kwaliteit van die straat, omdat die ontsluiting dan uitkomt bij een plantsoen aan het einde van de Distelbergstraat, waar een grote boom staat. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Het betoog over de alternatieven geeft daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Beschermwaardige bomen

6.       [verzoeker] betoogt dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, omdat op en rondom het perceel beschermwaardige bomen staan en rondom die bomen gelet op artikel 5.5 van de planregels niet mag worden gebouwd.

6.1.    Artikel 1.15 van de regels van het bestemmingsplan geeft de volgende definitie van een beschermwaardige boom:

"Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart."

Artikel 5.5.1 (Bebouwingsafstand) luidt:

"De afstand van enig bouwwerk tot het hart van een op bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart weergegeven beschermwaardige boom bedraagt ten minste 15 m."

Artikel 5.5.2 (Toegestane bebouwing) bepaalt:

"Het bepaalde in 5.5.1 is niet van toepassing indien:

a. binnen de genoemde afstand van 15 m reeds bebouwing voorkomt en na sloop van deze bestaande bebouwing nieuwe bebouwing wordt opgericht met een zelfde afstand tot de boom en een zelfde goot- en bouwhoogte, mits daarbij zodanige maatregelen te worden getroffen, dat de betrokken houtopstand / boom niet wordt geschaad;

b. een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van de boom;

c. de boom om andere, van overmacht getuigende redenen reeds eerder is geveld, dan wel door een calamiteit teniet is gegaan."

Artikel 5.5.3 (Afwijken van de bouwregels) luidt:

"Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 5.5.1, indien zodanige maatregelen worden getroffen dat het voortbestaan van de betrokken houtopstand / boom wordt gewaarborgd. Als voorwaarde voor deze omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een bomeneffectanalyse (BEA) van een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau eisen. Deze analyse wordt in elk geval vereist indien:

a. er sprake is van een "monumentale boom";

b. er gegronde vermoedens bestaan dat het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden het voortbestaan van de betreffende boom of houtopstand / boom in gevaar kunnen brengen."

6.2.    De raad heeft toegelicht dat de Boomwaardekaart die als bijlage 3 bij de regels van het bestemmingsplan is opgenomen, en waarop de beschermwaardige bomen staan ingetekend, is gebaseerd op de Boomwaardezoneringskaart die hoort bij de Bomenverordening Gemeente Tilburg 2017 (hierna: de bomenverordening). De op de Boomwaardezoneringskaart aangewezen gebieden zijn onderverdeeld in ecowaarde, hoofdwaarde, nevenwaarde en basiswaarde. Bomen die zich in de zone ecowaarde en hoofdwaarde bevinden zijn volgens de raad waardevol en daarom als beschermwaardige bomen op de Boomwaardekaart bij het bestemmingsplan opgenomen. Bomen die zich in de zone basiswaarde bevinden zijn niet beschermwaardig in de zin van artikel 1.15 van de planregels.

6.3.    De bomen aan beide zijden van de Reeshofdijk bevinden zich in de zone ecowaarde en zijn beschermwaardige bomen als bedoeld in artikel 1.15 van de planregels. Gelet op het bepaalde in artikel 5.5.1 van de planregels dient de afstand van een bouwwerk tot die bomen ten minste 15 m te bedragen. Aangezien het bouwvlak zich op minder dan 15 m ten opzichte van de twee dichtstbijzijnde bomen bevindt en ingevolge artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels ten minste 40% van de voorgevel van het hoofdgebouw in de voorgevelrooilijn moet worden gebouwd, is het de vraag of aan de in artikel 5.5.1 van de planregels opgenomen afstandseis kan worden voldaan. Dit heeft anders dan [verzoeker] betoogt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter niet tot gevolg dat de raad op voorhand had moeten inzien dat de woning om die reden niet kan worden gerealiseerd. Daartoe acht de voorzieningenrechter onder meer van belang dat het college ingevolge artikel 3.4.1 van de planregels een omgevingsvergunning kan verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2, aanhef en onder c, voor zover dit het stedenbouwkundige beeld ter plaatse ten goede komt. Daarnaast kan het college ingevolge artikel 5.5.3 van de planregels een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 5.5.1, indien zodanige maatregelen worden getroffen dat het voortbestaan van de betrokken bomen wordt gewaarborgd. In de Bomeneffectanalyse die op 26 november 2020 door Boomadvies Nederland is opgesteld, wordt geconcludeerd dat de bouw van de woning en de aanleg van parkeervakken geen negatief effect zullen hebben op de beschermwaardige bomen aan de Reeshofdijk, indien de in de analyse genoemde maatregelen worden genomen om de bomen tijdens de bouwperiode te beschermen. [verzoeker] heeft de conclusies van deze Bomeneffectanalyse niet betwist.

6.4.    De bomen op het perceel [locatie 1] bevinden zich in de zone basiswaarde en zijn geen beschermwaardige bomen als bedoeld in artikel 1.15 van de planregels. Uit de door Boomadvies Nederland opgestelde boominventarisatie van 23 augustus 2019 volgt dat er in totaal 26 bomen op het perceel aanwezig zijn waarvan er 11 zullen moeten worden geveld. Van deze 11 bomen zijn er in de inventarisatie 4 als onvoldoende gekwalificeerd, waarmee in het advies wordt bedoeld dat er duidelijk sprake is van negatieve gevolgen voor de verdere ontwikkeling van de boom, zoals beginnende scheutsterfte. De overige 7 bomen zijn als voldoende of goed gekwalificeerd. Ingevolge artikel 5 van de Bomenverordening mogen bomen die zich in de zone basiswaarde bevinden niet zonder omgevingsvergunning worden geveld. Ingevolge artikel 6 van de Bomenverordening wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud op basis van de in die bepaling genoemde waarden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat een dergelijke vergunning niet kan worden verleend.

6.5.    Het betoog over de beschermwaardige bomen en de uitvoerbaarheid van het plan geeft gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden

7.       [verzoeker] betoogt dat de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden een te grote woning toelaten. De planregels maken het mogelijk dat een woning met een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 9 m wordt gerealiseerd, terwijl de voorziene woning volgens de bouwtekeningen een goothoogte van 4,5 m en een bouwhoogte van iets meer dan 8 m heeft. Op basis van de planregels en artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, waarin een regeling voor vergunningvrij bouwen is opgenomen, kan bovendien 120 m2 aan bijbehorende bouwwerken tot aan de erfgrens worden gerealiseerd, aldus [verzoeker]. Om dit te voorkomen had de raad het gedeelte van het perceel met de functieaanduiding "erf" daarom moeten beperken, althans een inrichting ervan als erf moeten verbieden. Nu dat niet is gedaan, is van een aanvaardbare stedenbouwkundige inpassing volgens [verzoeker] geen sprake. Bovendien leiden de bouwmogelijkheden tot een aantasting van zijn directe leefomgeving en uitzicht en tot onaanvaardbare schaduwwerking op zijn perceel, aldus [verzoeker].

7.1.    Blijkens de verbeelding mag de voorziene woning, gelet op de daar aangegeven maatvoering, een goothoogte van maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 9 m hebben. Ingevolge artikel 3.2.3 van de planregels geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen dat de gezamenlijke oppervlakte daarvan niet meer mag bedragen dan 40% van het oppervlak van het erf, met een maximum van 60 m2. De raad heeft onweersproken gesteld dat ten aanzien van de maximale bouwmogelijkheden is aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan "Reeshof Oost 2010" dat geldt voor de omliggende woningen. Op grond van dat bestemmingsplan geldt een maximale bouwhoogte van 10 m en is de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn gelijk aan de maximale bouwhoogte. De raad heeft toegelicht dat deze bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt geacht in een woongebied. In dit geval is de maximale bouw- en goothoogte naar aanleiding van de door [verzoeker] ingebrachte zienswijze bovendien teruggebracht naar respectievelijk 9 en 6 m, zodat een woning met maximaal twee bouwlagen kan worden gebouwd. Ook ten aanzien van de bijbehorende bouwwerken is volgens de raad aangesloten bij de bouwmogelijkheden, die ingevolge het bestemmingsplan "Reeshof Oost 2010" en artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor de omliggende percelen gelden. Gelet daarop heeft de raad de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen ook niet willen beperken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad dat standpunt in redelijkheid kunnen innemen. [verzoeker] heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de toegestane bouwhoogten en de mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken in stedenbouwkundig opzicht niet passend zijn en daarom ontoelaatbaar. Verder heeft de raad zich naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een in het licht van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare aantasting van uitzicht en privacy. Wat betreft de beïnvloeding van het uitzicht is van belang dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat en dat aan de oostzijde van het perceel van [verzoeker] ook een bijgebouw aanwezig is, dat het uitzicht vanuit de begane grondverdiepring van de woning van [verzoeker] belemmert. Verder is van belang dat uit de aangepaste bezonningsstudie van 26 oktober 2020 volgt dat de voorziene woning, uitgaande van de maximale bouwmogelijkheden van het plan, geen noemenswaardige beschaduwing zal veroorzaken op de woning van [verzoeker].

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en proceskosten

8.       Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021

842.