Uitspraak 202005433/3/R3


Volledige tekst

202005433/3/R3.
Datum uitspraak: 21 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), op het beroep, in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Lisse (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Lisse,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 16 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:305 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de voorzieningenrechter de raad opgedragen om binnen 4 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van de raad van 16 september 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Visserkade" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brief van 10 maart 2021 heeft de raad schriftelijk medegedeeld op welke wijze het gebrek is hersteld.

[appellant] heeft in reactie op de brief van de raad van 10 maart 2021 schriftelijk medegedeeld zich te kunnen verenigen met de wijze waarop het gebrek is hersteld.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het gebrek in het besluit van 16 september 2020

1.       De voorzieningenrechter heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 16 september 2020 in strijd is met de rechtszekerheid. Na de vaststelling van het plan is volgens de voorzieningenrechter namelijk een rechtsonzekere situatie ontstaan, doordat ten tijde van de tussenuitspraak op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) twee versies van het vastgestelde bestemmingsplan raadpleegbaar waren. Een versie waarvan een deel van de planregels niet overeenkwam met het raadsbesluit en een versie waarin deze fout was hersteld, maar waarvan de identificatiecode niet overeenkwam met de in het raadsbesluit vermelde identificatiecode.

2.       Het voorgaande betekent dat het beroep van [appellant] tegen het op 16 september 2020 vastgestelde bestemmingsplan "Visserkade" gegrond is en dat dit besluit wegens strijd met de rechtszekerheid moet worden vernietigd.

De opdracht in de tussenuitspraak en het herstel van het gebrek

3.       In de tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter de raad opgedragen om binnen vier weken na de verzending van de tussenuitspraak het gebrek dat kleeft aan het vaststellingsbesluit van 16 september 2020 te herstellen. Dit door de twee versies van het bestemmingsplan zoals die op dat moment op de landelijke voorziening raadpleegbaar waren te verwijderen en hierop de versie van het plan te publiceren zoals de raad die heeft vastgesteld en die wat betreft de identificatiecode overeenkomt met de identificatiecode die in het vaststellingsbesluit is vermeld. Ook heeft de voorzieningenrechter de raad opgedragen kennisgeving te doen van het op de landelijke voorziening beschikbaar stellen van de versie van het bestemmingsplan zoals de raad die heeft vastgesteld.

4.       De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de twee versies van het bestemmingsplan zoals die ten tijde van de tussenuitspraak raadpleegbaar waren op de landelijke voorziening verwijderd en hierop de versie beschikbaar gesteld die volgens hem in overeenstemming is met het vaststellingbesluit van 16 september 2020 en waarvan de identificatiecode overeenkomt met de identificatiecode die in het vaststellingsbesluit is vermeld. In onder meer de Staatscourant van 2 maart 2021 is hiervan kennis gegeven. Het bestemmingsplan is met ingang van 4 maart 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd.

De zienswijze van [appellant] en de eindconclusie

5.       [appellant] heeft in zijn zienswijze te kennen heeft gegeven dat hij zich met de wijze waarop de raad het gebrek heeft hersteld kan verenigen. Omdat geen andere zienswijzen of beroepen zijn ingediend, bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van de raad van 16 september 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Visserkade" in stand te laten. Dit betekent dat het bestemmingsplan blijft gelden en onherroepelijk is geworden. De in de tussenuitspraak getroffen voorlopige voorziening is, zoals ook in de tussenuitspraak is vermeld, met deze einduitspraak komen te vervallen.

Proceskosten en griffierecht

6.       De raad moet de proceskosten vergoeden. Ook moet de raad het griffierecht dat [appellant] voor zowel de voorlopige voorzieningprocedure als de beroepsprocedure heeft voldaan, vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lisse van 16 september 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Visserkade";

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Lisse tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.869,00 (zegge: achttienhonderdnegenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.      gelast dat de raad van de gemeente Lisse aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 356,00 (zegge: driehonderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021

810.