Uitspraak 202100303/2/R3


Volledige tekst

202100303/2/R3.
Datum uitspraak: 13 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Woubrugge, gemeente Kaag en braassem,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Kaag en Braassem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Woubrugge - Hoogmade" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 maart 2021, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door N. Koopman-den Rooijen en R. 't Jong, zijn verschenen. Voorts zijn [partij A] en [partij B], voor wie [partij A] is verschenen, ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3.       Met het plan wordt voorzien in een actueel juridisch-planologisch kader voor de kernen Woubrugge en Hoogmade.

4.       [verzoeker] woont aan de [locatie 1] te Woubrugge. Hij vreest dat met het plan is voorzien in de mogelijkheid om de al gerealiseerde overkapping van de woning op het perceel [locatie 2] te legaliseren. Daarnaast zijn de bouwregels die in de planregels zijn opgenomen voor overkappingen volgens hem onvoldoende duidelijk.

5.       Bij besluit van 6 september 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) aan [partij A] en [partij B] een omgevingsvergunning voor bouwen verleend voor het verbouwen van de woning op het perceel [locatie 2]. Bij besluit van 3 april 2019 heeft het college het hiertegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 januari 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een overkapping omdat dit bouwwerk, anders dan het college meende, naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming was met het tijdens de verlening van de omgevingsvergunning geldende bestemmingsplan "Partiele herziening kernen Woubrugge-Hoogmade". De overkapping die daarmee werd toegestaan overschreed namelijk de maximaal toegestane bouwhoogte voor overkappingen van 3 m en de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 3 m. Onder 4.6 van zijn uitspraak heeft de rechtbank vervolgens als volgt overwogen: "Verweerder heeft voorts ter zitting toegelicht dat de omgevingsvergunning voor wat betreft de overkapping mogelijk alsnog verleend kan worden, ofwel door binnenplanse afwijking van de regels van het bestemmingsplan ofwel via de kruimelregeling. Op 23 november 2020 is een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Verweerder heeft verklaard dat de overkapping niet in strijd is met dit bestemmingsplan nu hieruit volgt dat de maten en hoogten van bestaande bouwwerken als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. De rechtbank merkt hierover op dat het feit dat de overkapping reeds gebouwd is, niet betekent dat dit legaal is. Het is de rechtbank niet duidelijk welke complicaties als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan kunnen optreden.

[…]"

6.       [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde beroep. Hij wijst erop dat door inwerkingtreding van het bestemmingsplan vergunningverlening voor de overkapping mogelijk is geworden waardoor een onomkeerbare situatie kan ontstaan als het bestemmingsplan niet geschorst wordt voordat het college in heroverweging over de omgevingsvergunning heeft beslist.

7.       Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het college van plan is om voor de overkapping op het perceel [locatie 2] alsnog een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het voorheen geldende bestemmingsplan "Partiele herziening kernen Woubrugge-Hoogmade" met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ingevolge artikel 14, aanhef en onder a, van de regels van dat plan kon bij omgevingsvergunning met 15% worden afgeweken van de in de bouwregels van dat plan opgenomen maten.

7.1.    Vooropgesteld moet worden dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2125, als uitgangspunt geldt dat bij heroverweging het recht moet worden toegepast zoals dat geldt op dat moment. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan om een uitzondering op dat uitgangspunt te maken. Deze omstandigheden doen zich voor indien de aanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag een rechtstreekse aanspraak kon maken op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen.

7.2.    Niet in geschil is dat de overkapping niet in overeenstemming is met de bouwregels die golden op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan, zodat geen sprake is van een rechtstreekse aanspraak op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen. Onder deze omstandigheden moet het er dus voor worden gehouden dat het college in heroverweging moet toetsen aan het bestemmingsplan "Kernen Woubrugge - Hoogmade" en niet aan het voorheen geldende plan.

De voorzieningenrechter zal hierna nagaan of het nu voorliggende bestemmingsplan de betwiste overkapping toelaat, als gevolg waarvan mogelijk een planologisch kader wordt geboden voor de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen.

8.       De voorzieningenrechter overweegt dat ingevolge het voorliggende  bestemmingsplan onder meer de bestemming "Wonen" is toegekend aan het perceel [locatie 2]. Niet in geschil is dat de betwiste overkapping buiten dit bouwvlak is gebouwd en hoger is dan 3 m.

8.1.    Ingevolge artikel 25.6 van de planregels zijn de in dat artikel opgenomen bouwregels van toepassing voor het bouwen van overkappingen, tenzij op grond van de bouwregels in hoofdstuk 2 anders is bepaald. Artikel 18.2.3 van de planregels, dat onderdeel uitmaakt van hoofdstuk 2, vermeldt in de titel dat de in die bepaling opgenomen bouwregels van toepassing zijn op bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde. In de aanhef van deze bepaling en onder a tot en met e wordt het woord "overkapping" echter niet meer genoemd. Hierin staat alleen beschreven dat de daarin opgenomen bouwregels van toepassing zijn op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder gelet op de beschrijving daarvan in artikel 1.53 van de planregels ook een overkapping valt. Twijfel kan bestaan of de overkapping getoetst moet worden aan artikel 18.2.3 of aan artikel 25.6. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat op grond van beide artikelen voor een overkapping de maximaal toegestane bouwhoogte 3 m is. Deze wordt overschreden. In zoverre voorziet het voorliggende plan dus niet in een planologisch kader voor de betwiste overkapping.

Wat betreft het overschrijden van het bouwvlak kan erover getwijfeld worden of artikel 25.6, aanhef en onder b, van de planregels eraan in de weg staat of overkappingen ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. In die bepaling staat namelijk niet dat dat niet is toegestaan. Aangezien vanwege overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte de artikelen 18.2.3 en 25.6 geen planologisch kader bieden voor de verlening van een omgevingsvergunning voor de betwiste overkapping laat de voorzieningenrechter verder in het midden of ook op dit punt sprake is van strijdigheid met de in artikel 25.6 van de planregels opgenomen bouwregels voor overkappingen.

8.2.    Wat betreft artikel 25.4, onder a, en artikel 1.16 van de planregels overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ingevolge artikel 25.4, onder a, van de planregels heeft de raad beoogd te voorzien in een regeling om afwijkende maximale maten toe te staan in die gevallen waarin al een bouwwerk met afwijkende maten legaal aanwezig is. In het geval dat van een dergelijk bouwwerk sprake is, biedt het plan de mogelijkheid om het bouwwerk aan te passen of te herbouwen met inachtneming van de afwijkende maatvoering. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de hier aan de orde zijnde overkapping volgens hem niet onder deze regeling kan worden gebracht omdat geen sprake is van een legaal aanwezig bouwwerk. Niettemin blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit artikel 25.4, onder a, en artikel 1.16 van de planregels niet ondubbelzinnig onder welke omstandigheden sprake is van een bestaand bouwwerk dat krachtens een rechtsgeldig verleende omgevingsvergunning voor bouwen is of mag worden gebouwd. Bovendien is het de voorzieningenrechter niet zonder meer duidelijk wat de raad in artikel 25.4, onder a, van de planregels heeft beoogd met zijn verwijzing naar de Woningwet. Gelet hierop kan zonder nader onderzoek niet op voorhand worden uitgesloten dat het plan een planologisch kader biedt voor de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen voor de overkapping.

8.3.    Gelet hierop en gezien de omstandigheid dat het college binnen korte tijd in heroverweging een nieuw besluit op bezwaar zal nemen over de omgevingsvergunning betreffende de bouw van de overkapping, ziet de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. In de beslissing staat welke voorziening wordt getroffen.

9.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 23 november 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kernen Woubrugge - Hoogmade" voor zover het betreft artikel 25.4, onder a, van de planregels, betrekking hebbend op het plandeel met de bestemming "Wonen" aan het perceel [locatie 2] te Woubrugge;

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 34,03 (zegge: vierendertig euro en drie cent) met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro) vergoedt met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2021

270-901

BIJLAGE

Planregels bestemmingsplan "Kernen Woubrugge - Hoogmade"

Artikel 18.2.3 (bouwwerken, geen gebouwen en geen overkapping zijnde)

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b. aanlegsteigers voor pleziervaartuigen zijn toegestaan voor zover:

1. de aanlegsteiger een maximale diepte van 0,75 meter heeft;

2. de maximale bouwhoogte van een aanlegsteiger niet meer bedraagt dan 0,5 meter gemeten ten opzichte van het gemiddelde waterpeil;

c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel of direct grenzend aan de bestemming 'Water' maximaal 1 m mag bedragen;

d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;

e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 25.6 (overkappingen)

Tenzij op grond van de bouwregels in hoofdstuk 2 anders is bepaald, gelden voor het bouwen van overkappingen de volgende bepalingen:

a. per bouwperceel is niet meer dan 1 overkapping toegestaan;

b. overkappingen mogen, achter de voorgevellijn, binnen het bouwvlak worden gebouwd;

c. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m;

d. de oppervlakte van een overkapping bedraagt niet meer dan 30 m2.

Artikel 1.54 (overkapping)

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van maximaal één wand en een (overwegend) gesloten dak

Artikel 25.4 (bestaande afstanden en maten)

a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

[…]

Artikel 1.16 (bestaande bouwwerken)

bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn of (mogen) worden gebouwd krachtens een rechtsgeldig verleende omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een bouwvergunning;

Planregels bestemmingsplan "Partiele herziening kernen Woubrugge-Hoogmade"

Artikel 9.2.5

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a. overkappingen mogen, achter de voorgevellijn, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 30 m² bedraagt en voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 9 lid 2.3 sub g.

Artikel 14

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat afgeweken kan worden van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;

[…]