Uitspraak 201904761/4/R3


Volledige tekst

201904761/4/R3.
Datum uitspraak: 13 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Noordeloos, gemeente Molenlanden,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Molenlanden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie 1]" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.

Bij tussenuitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:531 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Molenlanden van 7 mei 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie 1]" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

[partij A] en [partij B] hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 maart 2021, waaraan [verzoekers], en de raad, vertegenwoordigd door mr. N. Mastilovic, door middel van een videoverbinding hebben deelgenomen. Voorts zijn [partij A], [partij C] en [partij D] door middel van een videoverbinding gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       De raad heeft bij besluit van 7 mei 2019 het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie 1]" vastgesteld. Dit plan voorzit onder meer in de bouw van twee woningen op een perceel waar een agrarisch bedrijf was gevestigd. Het perceel van [verzoekers] ligt ten zuiden van het plangebied.

3.       Met het verzoek om het bestemmingsplan te schorsen, beogen [verzoekers] te voorkomen dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 2] bij het door het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden (hierna: het college) te nemen besluit op hun bezwaarschrift in stand blijft.

Spoedeisend belang

4.       De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een spoedeisend belang ontbreekt. Hiertoe voert de raad aan dat [partij C] en [partij D] de toezegging hebben gedaan dat er tot het einde van de bodemprocedure niet zal worden gebouwd. Daar komt bij dat er geen onomkeerbare gevolgen zijn, omdat de woning waarvoor een omgevingsvergunning is verleend weer kan worden afgebroken.

4.1.    De voorzieningenrechter kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2.    In het besluit van 4 maart 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 2] te Noordeloos. Tegen de omgevingsvergunning hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt. Gelet hierop is met het verzoek een spoedeisend belang gemoeid. Dat tot het einde van de bodemprocedure niet zal worden gebouwd, maakt dit niet anders. Zolang het bestreden plan in werking is, geldt dit als toetsingskader voor het besluit op bezwaar. Als het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, dan zal het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie 1]" als toetsingskader gelden voor het besluit op bezwaar. Als het bestemmingsplan later alsnog vernietigd wordt, dan heeft dat evenwel geen gevolgen voor een op basis daarvan al verleende omgevingsvergunning. De woning zal dan op grond van de omgevingsvergunning gebouwd mogen worden. Bij afwijzing van het verzoek ontstaat dus mogelijk een onomkeerbare situatie. Dit volgt uit de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die onder meer is verwoord in de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0510.

Beoordeling van het verzoek

5.       [verzoekers] verzoeken om schorsing van het besluit van 7 mei 2019 waarbij het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie 1]" is vastgesteld. Daartoe betogen zij dat de Afdeling in de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat het bestemmingsplan dient te worden gewijzigd voor zover het gaat om het perceel [locatie 2], terwijl op grond van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een woning op dit perceel. Zij vrezen voor grote onomkeerbare schade als het besluit van 7 mei 2019 niet wordt geschorst, voor zover dat het perceel [locatie 2] betreft.

5.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de door de raad overgelegde kaarten blijkt dat een deel van de woning waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, is gelegen op de gronden die ingevolge de bij de Visie ruimte en mobiliteit behorende kwaliteitskaart zijn aangewezen als "Veen(weide)landschap". De Afdeling heeft echter in de tussenuitspraak onder 10.5 geoordeeld dat het bestemmingsplan niet aan artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland voldoet, voor zover het bouwvlak van de woning op het perceel [locatie 2] te Noordeloos gedeeltelijk is gelegen op gronden die ingevolge de bij de hiervoor genoemde visie behorende kwaliteitskaart zijn aangemerkt als "Veen(weide)landschap".

5.2.    Artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening ruimte) luidt:

"Lid 1 Ontheffing

Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen."

5.3.    Voor zover de raad ter zitting heeft gesteld dat hij het bouwvlak deels in het veenweidegebied zal handhaven, nu gedeputeerde staten van Zuid-Holland voornemens zijn daarvoor ontheffing te verlenen en in dat verband op ambtelijk niveau overleg is gevoerd, overweegt de voorzieningenrechter dat gelet op de eisen die artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 stelt vooralsnog onvoldoende zeker is dat het gebrek op die wijze kan worden hersteld.

Conclusie

6.       Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorlopige voorziening voorkomt dat het bestemmingsplan het toetsingskader vormt voor de omgevingsvergunning bij de besluit op bezwaar, ondanks het oordeel van de Afdeling in de tussenuitspraak dat het bestemmingsplan een gebrek vertoont als onder 5.1 uiteengezet en voordat dat gebrek is geheeld. Het verzoek wordt toegewezen op de wijze als hierna wordt aangegeven.

7.       Gelet op de belangen van partijen bij een spoedige beëindiging van het geschil en gelet op het feit dat uit de tussenuitspraak ook blijkt dat de Afdeling een groot aantal beroepsgronden ongegrond acht, wijst de voorzieningenrechter erop dat de voorlopige voorziening mogelijk op een daartoe strekkend verzoek zou kunnen worden opgeheven als op verzoek van [partij C] en [partij D] de al verleende omgevingsvergunning wordt ingetrokken of in bezwaar wordt herroepen en een aanvraag wordt ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning die buiten het veenweidelandschap is gelegen, maar binnen de gronden die in de kwaliteitskaart behorend bij de Visie ruimte en mobiliteit zijn aangeduid als "Linten".

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Molenlanden van 7 mei 2019, waarbij het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie 1]" is vastgesteld, voor zover het betreft de gronden zoals aangegeven op de in de bijlage bij deze uitspraak behorende kaart;

II.       gelast dat de raad van de gemeente Molenlanden aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2021

288-926.

BIJLAGE