Uitspraak 202100773/2/R3


Volledige tekst

202100773/2/R3.
Datum uitspraak: 13 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.       [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], beiden wonend te Hekelingen, gemeente Spijkenisse (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]),

2.       [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], beiden wonend te Hekelingen, gemeente Spijkenisse (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]),

en

de raad van de gemeente Nissewaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Heer & Meester West De Haven 2019" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

[partij] en anderen hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 maart 2021, waar [verzoeker sub 1A], bijgestaan door mr. P. Smit, advocaat te Spijkenisse, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door G.H. van Rij, K. Boonstra, M. Jonker en D. Stok, zijn verschenen. Voorts zijn [partij] en [partij A] ter zitting gehoord. Mr. C.R. Jansen en G.H. van Rij hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plangebied bevindt zich in de kern "Hekelingen" en wordt begrensd door de Lede aan de noordzijde en door de Schuddebeursdijk aan de zuidzijde. Op grond van de voorheen geldende beheersverordening "Heer & Meester West" konden binnen het plangebied 36 woningen worden gebouwd. Het bestemmingsplan voorziet ten opzichte van de voorheen geldende beheersverordening in 10 extra woningen en een gewijzigde stedenbouwkundige opzet. Ook voorziet het bestemmingsplan in een weg ter plaatse van een strook grond waaraan in het vorige bestemmingsplan "Hekelingen" de bestemming "Agrarisch - 2" was toegekend.

3.       [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wonen in het plangebied respectievelijk aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Hekelingen. Zij zijn van mening dat in het bestemmingsplan ten onrechte de stedenbouwkundige en bebouwingsopzet van de voorheen geldende beheersverordening "Heer & Meester West" wordt losgelaten.

4.       Gelet op de ingediende aanvragen om een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in het plangebied, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. [partij] en 23 anderen zijn kopers van of hebben een optie op een bouwkavel binnen het plangebied en wensen daar een vrijstaande woning te realiseren.

Het betoog van verzoekers

5.       [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat in het bestemmingsplan ten onrechte de stedenbouwkundige opzet uit de voorheen geldende beheersverordening "Heer & Meester West" wordt losgelaten. [verzoeker sub 1] verwachtte - gelet op paragraaf 3.4 van de ruimtelijke onderbouwing en pagina 2 van de bebouwingsvoorwaarden bij deze beheersverordening - dat binnen het plangebied een ruim opgezette miljonairswijk met een architectonische samenhang zou worden gerealiseerd in plaats van een woonwijk met kleine kavels en twee-onder-een kapwoningen. Anders dan de beheersverordening voorziet het bestemmingsplan ook niet langer in afzonderlijke bouwvlakken per woning.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen daarnaast dat ten opzichte van de voorheen geldende beheersverordening ten onrechte de afstand tussen de voorziene woningen aan de Kaatje Mollaan en deze laan is verkleind, de nokrichting daarvan niet langer op de verbeelding is vastgelegd en de toegestane goot- en bouwhoogte zijn verhoogd. Daar komt bij dat ten opzichte van deze beheersverordening niet langer sprake is van een ruime bebouwingsvrije strook tussen de voorziene woningen. In dat verband wijst [verzoeker sub 1] erop dat het is toegestaan om bergingen tussen de voorziene woningen op te richten. Ook voeren [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] aan dat in afwijking van de beheersverordening ten onrechte de maximale inhoud van het hoofdgebouw 1,2 m³ per m² van het bouwperceel bedraagt en dat sprake is van een maximaal toegestaan bebouwingspercentage van 75% voor de gronden met de bestemming "Wonen - 1". [verzoeker sub 2] betoogt dat ten onrechte in artikel 12.2 van de planregels is bepaald dat de bouwhoogten en -grenzen kunnen worden overschreden door bijvoorbeeld trappenhuizen en antennes. Volgens [verzoeker sub 2] had bovendien in de planregels moeten worden geregeld dat erfafscheidingen in levend groen materiaal moeten worden uitgevoerd.

[verzoeker sub 1] betoogt ook dat onvoldoende welstandseisen in de planregels zijn opgenomen om de beloofde architectonische samenhang te waarborgen. Voor zover de raad stelt dat de architectonische samenhang door middel van de welstandstoets wordt gewaarborgd, stelt [verzoeker sub 1] dat de Commissie Esthetiek die de toetsing verricht niet objectief en onafhankelijk is.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen verder dat dat er geen evenwichtige belangenafweging aan het plan ten grondslag ligt, omdat de raad doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het financiële belang van de gemeente. Ook betoogt [verzoeker sub 1] dat het bestemmingsplan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Hij wijst onder meer op een brief van 2 december 2008 die aan de raad kan worden toegerekend.

Beoordeling van het verzoek

6.       De relevante planregels zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

7.       De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan of een beheersverordening geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1766).

8.       Volgens paragraaf 1.1 van de plantoelichting had de voormalige raad van de gemeente Spijkenisse (nu: Nissewaard) ruim 10 jaar geleden het voornemen om onder meer ter plaatse van de gronden van het plangebied een nieuwe villawijk te ontwikkelen. De woningbouwplannen zijn echter onvoldoende tot ontwikkeling gekomen door de na de vaststelling van de beheersverordening "Heer & Meester West" gegroeide financiële en woningbouwcrisis. Het thans voorliggende bestemmingsplan voorziet daarom in een herontwikkeling van het plangebied.

Het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van 10 woningen en in een gewijzigde stedenbouwkundige opzet. Uit het verweerschrift van de raad volgt dat de raad het bestemmingsplan heeft gemoderniseerd naar de huidige planologische inzichten, zoals een variatie in kavelgrootte door het niet langer voorzien in afzonderlijke bouwvlakken per woning. De raad heeft willen aansluiten bij de vraag naar kleinere kavels en de algemene trend dat kavels kleiner moeten worden vanwege het lagere onderhoudsniveau daarvan. Ook heeft de raad met de kleinere kavels de doorstroming op de woningmarkt willen bevorderen. Uit de pagina’s 4 en 12 van de "Antwoordnota zienswijzen Bestemmingsplan Heer & Meester West" (hierna: de zienswijzennota) kan verder worden afgeleid dat door de herverkaveling verschillende voorziene woningen aan de Kaatje Mollaan op een afstand van 4,5 m in plaats van 9 m ten opzichte van deze laan zijn komen te liggen en dat de minimale onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen bij de bestemming "Wonen - 1" is verkleind van 10 m naar 9 m.

Over de gewijzigde stedenbouwkundige opzet is op pagina 5 van de zienswijzennota vermeld dat het doel van het oorspronkelijke verkavelingsplan het kader vormt voor de voorziene woningen. Het idee is dat binnen dit raamwerk zoveel ontwikkelruimte en -vrijheid wordt geboden dat enerzijds een gevarieerd architectonisch beeld kan ontstaan en anderzijds ook de architectonische samenhang wordt gewaarborgd. De bedoelde flexibiliteit ziet onder meer op het vrijlaten van de nokrichting, het vergroten van de maximale inhoud van het hoofdgebouw en het loslaten van de minimale goothoogte.

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is. De voorzieningenrechter is daarbij van oordeel dat op voorhand niet valt in te zien dat de raad in dit opzicht niet opnieuw een afweging omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het aantal toegestane woningen en de stedenbouwkundige opzet van het plangebied heeft mogen maken. Wel diende de raad daarbij ook de belangen van verzoekers te betrekken. Deze komen hierna aan de hand van de gronden van het verzoek aan de orde.

9.       Uit artikel 7.2.1, onder c en d, van de planregels, in samenhang met de verbeelding, volgt verder dat het plan voor de gronden waaraan de bestemming "Wonen - 1" is toegekend - met uitzondering van de noordelijke zijde van het plangebied - een maximale goot- en bouwhoogte van 7 m onderscheidenlijk 12 m toestaat.

De voorzieningenrechter acht de voor de voorziene woningen toegestane maximaal toegestane goothoogte op voorhand niet onredelijk. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat in het bestemmingsplan "Waterrijk IV en V" ook een goothoogte van 7 m is toegestaan voor drie stroken grond waaraan de bestemming "Wonen - 1" is toegekend.

Wat betreft de voor de voorziene woningen maximaal toegestane bouwhoogte, overweegt de voorzieningenrechter dat op pagina 13 van de zienswijzennota is vermeld dat deze bouwhoogte ten opzichte van de voorheen geldende beheersverordening is verhoogd met 1 m vanwege de strengere eisen die gelden voor de isolatie van nieuwbouwhuizen en om rekening te houden met de wens van mensen om een hoger plafond op de begane grond te kunnen realiseren. De voorzieningenrechter acht dit standpunt van de raad, ook gelet op de relatief beperkte toename van de hoogte, niet onredelijk. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter verder dat een bouwhoogte van 12 m in een stedelijke omgeving, waarvan hier sprake is, op zichzelf niet ongebruikelijk is. Het nadeel dat hierdoor voor verzoekers kan optreden is niet zo groot dat de raad daarom van deze verhoging heeft moeten afzien.

10.     Het maximale bebouwingspercentage bedraagt ingevolge artikel 7.2.1, onder f, onder 1 en 2, van de planregels voor het bouwperceel op de gronden waaraan de bestemming "Wonen - 1" is toegekend maximaal 25% en voor het bouwperceel op de gronden waaraan deze bestemming en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" is toegekend maximaal 75%. Uit artikel 7.2.1, onder f, onder 1 en 2, van de planregels volgt daarnaast dat het bouwperceel ziet op de hoofdgebouwen inclusief de bijbehorende bouwwerken.

Aan de gronden op de zuidoostelijke zijde van het plangebied, het zogenaamde eiland, is de hiervoor genoemde aanduiding toegekend en in dat verband is op pagina 15 van de zienswijzennota vermeld dat een maximaal bebouwingspercentage van 75% passend wordt geacht vanwege de afstand en de situering van deze gronden ten opzichte van de omliggende bebouwing. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit standpunt van de raad niet onredelijk.

Gelet op het maximale bebouwingspercentage van 25% voor de voorziene woningen op de gronden in de nabijheid van de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], acht de voorzieningenrechter de vrees dat het plan zal leiden tot bebouwing in bijvoorbeeld de vorm van bergingen tussen deze voorziene woningen op voorhand niet gerechtvaardigd.

11.     Over het betoog dat onvoldoende welstandseisen in de planregels zijn opgenomen, overweegt de voorzieningenrechter dat in een op de Wet op de ruimtelijke ordening gebaseerd bestemmingsplan in beginsel geen welstandseisen worden opgenomen. Artikel 12a van de Woningwet bepaalt immers dat de raad een welstandsnota opstelt die de welstandscriteria bevat. Of een gebouw of bouwwerk daaraan voldoet wordt getoetst in de procedure met betrekking tot een aan te vragen omgevingsvergunning.

Voor zover [verzoeker sub 1] betoogt dat de Commissie Esthetiek niet objectief en onafhankelijk is, overweegt de voorzieningenrechter dat uit het verweerschrift volgt en de raad ter zitting heeft toegelicht dat deze commissie fungeert als procesbegeleider voor kavelkopers waarbij de stedenbouwkundige mogelijkheden worden bekeken en dat deze commissie losstaat van de welstandsbeoordeling. Los van de vraag of het betoog de rechtmatigheid van het bestemmingsplan raakt, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen.

12.     Wat betreft de gronden van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] over de twee-onder-een kapwoningen, de mogelijkheden die artikel 12.2 van de planregels biedt en de erfafscheidingen, overweegt de voorzieningenrechter dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de voor de bouwkavels ingediende aanvragen om een omgevingsvergunning alle voorzien in vrijstaande woningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die artikel 12.2 van de planregels biedt. De raad heeft ook toegelicht dat met een kwalitatieve verplichting in de koopovereenkomsten is geregeld dat de erfafscheidingen in levend groen materiaal worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen. In het licht hiervan bestaat er geen aanleiding hierover een voorlopige voorziening te treffen, want op dit moment valt niet aan te nemen dat er voor de beoordeling in de bodemprocedure voor verzoekers nadeel zal ontstaan dat een gevolg is van de mogelijkheden die het bestemminsplan op deze punten biedt. Over deze gronden zal in de bodemprocedure een oordeel kunnen worden gegeven waarop nu niet hoeft te worden vooruitgelopen. Als in de tussentijd nog een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning wordt aangevraagd, waarbij deze punten wel aan de orde zijn, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de raad [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hiervan direct op de hoogte stelt, zodat zij zo nodig opnieuw een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kunnen indienen.

Overige

13.     Ook in wat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd over dat geen evenwichtige belangenafweging aan het bestreden bestemmingsplan ten grondslag ligt en dat de raad daarbij ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het financiële belang van de gemeente, ziet de voorzieningenrechter op voorhand, met name in aanmerking genomen wat onder 8 is overwogen en de beleidsruimte die de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan toekomt, geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure geen stand zal houden. Hetgeen [verzoeker sub 1] heeft aangevoerd over het vertrouwensbeginsel geeft evenmin grond voor dat oordeel. Wat in en rond 2008 van de zijde van de gemeente is meegedeeld, moet met name worden gezien tegen de achtergrond van de inzichten die toen bestonden en bevat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet een bindende toezegging van de raad dat de toen voorgestane bestemmingsregeling ook jaren later niet zou worden aangepast op een wijze als nu in het op 9 december 2020 vastgestelde bestemmingsplan is voorzien. Ook aan de vaststelling van de voorheen geldende beheersverordening op 12 juni 2013 kon dat vertrouwen niet worden ontleend, nu aan een geldend bestemmingsplan of een beheersverordening geen blijvende rechten kunnen worden ontleend.

Conclusie

14.     Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom worden de verzoeken afgewezen.

15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2021

159-926.

BIJLAGE

Planregels bij het bestemmingsplan "Heer & Meester West De Haven 2019"

Artikel 7.2.1

[…]

c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de hoogte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)';

d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de hoogte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' (m);

[…]

f. de situering en afmetingen van de hoofdgebouwen moeten aan de volgende eisen voldoen:

1. het maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel (hoofdgebouwen inclusief bijbehorende bouwwerken) mag maximaal 25% bedragen;

2. in afwijking van het bepaalde in sub 1 mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' het maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel (hoofdgebouwen inclusief bijbehorende bouwwerken) maximaal 75% bedragen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak;

[…].

Artikel 12.2

a. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het aangeduide en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

1. tot hoofdgebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;

2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;

b. De bouwhoogte van gebouwen mag worden overschreden door schoorstenen, antennemasten, installaties voor de benutting van zonne-energie en andere ondergeschikte bouwdelen;

Woningwet

Artikel 12a

1. De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:

a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;

b. of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

[…].