Uitspraak 202003416/1/R1 en 202003418/1/R1


Volledige tekst

202003416/1/R1 en 202003418/1/R1.

Datum uitspraak: 14 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Santpoort-Noord, gemeente Velsen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 6 mei 2020 in zaken nrs. 19/197 en 19/217 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Velsen.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen illegaal bouwen in en illegaal gebruik van de achtertuin aan de [locatie 1] in Santpoort-Noord, afgewezen.

Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast door bedrijfsmatige activiteiten in de achtertuin aan de [locatie 1] in Santpoort-Noord, afgewezen.

[appellant] heeft op 16 januari 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van besluiten op zijn bezwaren tegen de besluiten van 24 juli 2018 en 3 augustus 2018.

Bij besluit van 5 februari 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 24 juli 2018 ongegrond verklaard.

Bij besluit van 6 februari 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 3 augustus 2018 ongegrond verklaard.

Bij uitspraken van 6 mei 2020 heeft de rechtbank de door [appellant] ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun bezwaren, niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen, voor zover gericht tegen de besluiten van 5 en 6 februari 2019, ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 3 februari 2021, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. de Jong, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont aan de [locatie 2] in Santpoort-Noord. De achtertuin van zijn woning maakt onderdeel uit van een omsloten terrein waar ten tijde van de verzoeken om handhaving ook [bedrijf] was gevestigd in de achtertuin van het perceel [locatie 1]. [bedrijf] gebruikte de achtertuin van het perceel voor de verkoop van tuinplanten en -accessoires. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Santpoort-Noord" de bestemming "Centrum - 2".

1.1.    [appellant] heeft op 7 mei 2018 en 14 mei 2018 het college verzocht om handhavend op te treden tegen illegaal bouwen in en illegaal gebruik van de achtertuin van [bedrijf] onderscheidenlijk geluidsoverlast door bedrijfsactiviteiten van [bedrijf]. Het college heeft deze verzoeken bij de besluiten van 24 juli 2018 en 3 augustus 2018 afgewezen.

1.2.    Bij het besluit van 5 februari 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 24 juli 2018 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen illegale bebouwing aanwezig is op het perceel, er geen sprake is van exploitatie van een horecaterras en dat het gebruik van de achtertuin voor detailhandel binnen de op de grond rustende bestemming "Centrum - 2" past.

1.3.    Bij het besluit van 6 februari 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 3 augustus 2018 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat bij [bedrijf], gelet op controles die het college heeft laten uitvoeren op 1 juni 2018 en 24 juli 2018, geen overtredingen van de geluidsvoorschriften uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) zijn geconstateerd.

2.       De rechtbank heeft de beroepen van [appellant], voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun bezwaren, niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die onderdelen van de uitspraken van de rechtbank richten de hoger beroepen zich niet. De rechtbank heeft de beroepen voor zover gericht tegen de besluiten van 5 en 6 februari 2019 ongegrond verklaard. Tegen die onderdelen richten de hoger beroepen zich wel. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht het handhavingsverzoek om op te treden tegen illegaal gebruik van de achtertuin van het perceel aan de [locatie 1] heeft afgewezen omdat het bestemmingsplan detailhandel op het perceel toestaat. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat [bedrijf] geen uitbreiding vormt van het naastgelegen [restaurant] en dat het ook geen zelfstandige inrichting is in de zin van artikel 1.1, derde en vierde lid, van de Wet milieubeheer. Derhalve is het Activiteitenbesluit niet van toepassing, aldus de rechtbank.

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Bespreking van de gronden van de hoger beroepen

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in de achtertuin van het perceel [locatie 1] alleen een van het bestemmingsplan afwijkende functie kan worden toegestaan wanneer het college gebruik maakt van de wijzigingsbevoegdheid die is neergelegd in artikel 6.3 van de planregels. Dit heeft het college echter niet gedaan. Het college heeft volgens [appellant] ten onrechte niet onderzocht of het gebruik van dit perceel voor detailhandel verenigbaar is met het belang van een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat het omsloten binnenterrein waarvan hun achtertuin en de tuinwinkel van [bedrijf] onderdeel uitmaken, door het college is bestempeld als rustgebied en dat de aanwezigheid van de plantenwinkel in een dergelijk gebied in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.1.    Partijen betwisten niet dat ten tijde van het verzoek om handhaving [bedrijf] in de achtertuin van het perceel [locatie 1] tuinplanten en -artikelen verkocht. Verder staat vast dat op het perceel ingevolge het bestemmingsplan "Santpoort-Noord" de bestemming "Centrum - 2" rust. De voor die bestemming aangewezen gronden zijn op grond van artikel 6.1 van de planregels bestemd voor, onder meer, detailhandel.

Gelet hierop is het gebruik van de gronden voor detailhandel bij recht toegestaan. De Afdeling ziet in het licht daarvan geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bestaande gebruik van de gronden alleen had kunnen toestaan door de in artikel 6.3 van de planregels neergelegde wijzigingsbevoegdheid toe te passen. Deze wijzigingsbevoegdheid ziet op het toekennen van de aanduiding "terras" om horecaterrassen toe te staan in erven, tuinen en achterpercelen bij vergunde horeca-inrichtingen. Van het exploiteren van een horecaterras in de achtertuin van het perceel [locatie 1] is echter geen sprake.

Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het college eerst had moeten onderzoeken of het gebruik van de achtertuin van het perceel voor detailhandel verenigbaar was met het woon- en leefklimaat van omwonenden, merkt de Afdeling het volgende op. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Santpoort-Noord" heeft de raad van de gemeente Velsen de bestemming "Centrum - 2" aan het perceel aan de [locatie 1] gegeven. Dit bestemmingsplan is in rechte onaantastbaar geworden door de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2512. Doordat aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Centrum - 2" is toegekend, is, zoals hiervoor vermeld, het gebruik van het perceel voor detailhandel bij recht toegestaan. Een nadere planologische toets op verenigbaarheid van het specifieke gebruik van het perceel met het gebruik van de in de omgeving gelegen percelen, is niet aan de orde. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het gebruik van het perceel door [bedrijf] niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat daarvoor geen omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, was vereist.

Het betoog slaagt niet.

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank, gelet op artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer, ten onrechte heeft geoordeeld dat [bedrijf] en het aan de [locatie 3] gelegen [restaurant] niet kunnen worden beschouwd als één inrichting. Volgens [appellant] volgt de organisatorische verbondenheid tussen [restaurant] en [bedrijf] uit de omstandigheid dat ten tijde van de handhavingsverzoeken beide ondernemingen onder hetzelfde nummer en op dezelfde naam als eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) stonden ingeschreven. Vanwege deze verbondenheid zijn [bedrijf] en [restaurant] als één inrichting te beschouwen en valt ook [bedrijf] onder de werking van het Activiteitenbesluit, zo betoogt [appellant].

5.1.    Het college heeft ter zitting gesteld dat er geen sprake is van verbondenheid in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer tussen [bedrijf] en [restaurant]. Volgens het college zijn de geluidsnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit ook anderszins niet van toepassing op [bedrijf], omdat [bedrijf] geen inrichting is die onder de omschrijving van één van de categorieën van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt.

5.2.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [bedrijf] en [restaurant] niet kunnen worden beschouwd als één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Hoewel op 3 maart 2019 [bedrijf] en [restaurant] onder hetzelfde KvK-nummer en op naam van dezelfde persoon stonden ingeschreven, is niet gebleken dat er sprake was van technische of functionele bindingen tussen beide bedrijven waardoor deze als één inrichting moeten worden beschouwd. Daarbij is van belang dat [restaurant] en [bedrijf] naar hun aard geheel verschillende bedrijven zijn met ieder een eigen toegang en ook niet ondersteunend zijn aan elkaar.

Voor zover [appellant] heeft bedoeld te betogen dat [bedrijf] een zelfstandige inrichting is in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat dat niet het geval is. Niet is gebleken dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] vallen onder één van de categorieën die zijn opgenomen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, zijnde een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Hierdoor is [bedrijf] geen inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, daargelaten of het gaat om een inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid. Dit betekent dat de geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2021

195-970.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].

Wet milieubeheer

Artikel 1.1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;

[…]

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën van inrichtingen aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.

4. Elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inrichting verstaan, een inrichting behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Daarbij wordt als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. […].

Bestemmingsplan "Santpoort-Noord"

Artikel 6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, uitsluitend op verdiepingsniveau, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen tenzij anders aangeduid;

b. detailhandel;

c. dienstverlening met baliefunctie;

d. horeca categorie 1;

[…].

Artikel 6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat zij op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd zijn om de nadere aanduiding 'terras' toe te kennen om horecaterrassen toe te staan in erven, tuinen en achterpercelen bij vergunde horeca-inrichtingen. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is alleen mogelijk indien toepassing van de regeling niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

1. de woonsituatie;

2. het straat- en bebouwingsbeeld;

3. de verkeersveiligheid;

4. de sociale veiligheid;

5. de milieusituatie;

6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Een wijzigingsplan wordt niet eerder vastgesteld dan nadat is aangetoond dat het plan uitvoerbaar is, waaronder wordt begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de cultuurhistorische, de ecologische, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid.