Uitspraak 202101594/4/R1


Volledige tekst

202101594/4/R1.
Datum beslissing: 8 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek om verschoning (ex artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van:

mr. E.J. Daalder (hierna: staatsraad Daalder)

Procesverloop

Staatsraad Daalder heeft, als lid van de meervoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 202101594/3/R1, die op 6 april 2021 ter zitting is behandeld, het verzoek gedaan zich te mogen verschonen ten aanzien van deze zaak. Deze zaak betreft een wrakingsverzoek in zaak nr. 202101594/2/R1, die eveneens op 6 april 2021 ter zitting is behandeld.

Overwegingen

1.       Ingevolge artikel 8:19, eerste lid, van de Awb kan op grond van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:15 elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen.

Ingevolge artikel 8:15 kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.       Staatsraad Daalder heeft te kennen gegeven dat hem na de behandeling ter zitting van zaak nr. 202101594/3/R1 is gebleken dat de verzoeker om wraking en zijn echtgenote partij zijn geweest in de procedure die heeft geleid tot het arrest van het EHRM van 6 mei 2003, Kleyn e.a. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2003:0506JUD003934398. Staatsraad Daalder heeft in die zaak als advocaat mede de Nederlandse regering vertegenwoordigd. De indiener van het wrakingsverzoek heeft ter toelichting op zijn verzoek een beroep op dit arrest gedaan. Om iedere schijn van vooringenomenheid bij de behandeling van de zaak te voorkomen, heeft staatsraad Daalder verzocht zich te mogen verschonen.

3.       Gezien deze motivering acht de Afdeling de inwilliging van het verzoek gerechtvaardigd.

4.       Het verzoek wordt toegewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2021

670.