Uitspraak 202002116/1/R4


Volledige tekst

202002116/1/R4.
Datum uitspraak: 14 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Geerdijk, gemeente Twenterand,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 februari 2020 in zaak nr. 19/1373 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Twenterand.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2018 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de stalinrichting op het perceel [locatie] in Geerdijk (hierna: het perceel).

Bij besluit van 11 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Keizer, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel is een pluimveebedrijf gevestigd waar legkippen worden gehouden. Bij het besluit van 14 november 2018 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de stalinrichting. [vergunninghouder] wil biologische legkippen gaan houden met de mogelijkheid om over te stappen naar het houden van vleeskuikenouderdieren.

2.       [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Aan de orde is de vraag of de rechtbank dat terecht heeft gedaan.

Bespreking van het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend. Daarover voert [appellant] aan dat het college niet heeft aangetoond dat zijn bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend. Door de bewijslast om te draaien wordt er in strijd gehandeld met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), aldus [appellant]. Ook is het besluit volgens [appellant] in strijd met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (hierna: het Verdrag van Aarhus) en algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand gekomen.

3.1.    Niet in geschil is dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning op 14 november 2018 is bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. De termijn voor het maken van bezwaar tegen dat besluit liep van 15 november 2018 tot en met 27 december 2018, mede gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet. Het college heeft als datum van ontvangst van het bezwaarschrift 28 december 2018 gehanteerd. Dit is buiten de termijn voor het indienen van bezwaar. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2956, onder 2.2) is het, in het geval een bezwaarschrift in de brievenbus van het bestuursorgaan wordt gedeponeerd en het bezwaarschrift volgens het stempel van ontvangst na het einde van de termijn is ontvangen, - anders dan [appellant] stelt - aan de indiener om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift eerder dan de datum van het stempel bij het bestuursorgaan is bezorgd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de enkele stelling dat het bezwaarschrift op 27 december 2018 in de brievenbus van het gemeentehuis is gedeponeerd, daarvoor onvoldoende. Ook is de Afdeling, evenals de rechtbank, niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat [appellant] in verzuim is geweest.

3.2.    De conclusie is dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college het door [appellant] gemaakte bezwaar terecht wegens overschrijding van de termijn voor het indienen daarvan niet-ontvankelijk heeft verklaard. De enkele ongemotiveerde stelling van [appellant] dat in strijd is gehandeld met het EVRM, het Verdrag van Aarhus en algemene beginselen van behoorlijk bestuur, maakt dit oordeel niet anders.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskostenveroordeling te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2021

672.